Statenvertaling.nl

sample header image

Nehemia 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Nehemia 13

1 TE dien dage werter gelesen in het boeck van Mose, voor de ooren des volcks: Ende daer in wert geschreven gevonden, dat de Ammoniten ende Moabiten niet souden komen in de Gemeente Godts, tot in eeuwicheyt:
2 Om dat sy den kinderen Israëls niet waren tegen gekomen met broot ende met water; ja hadden Bileam tegen hem gehuert, om hem te vloecken, hoewel onse Godt den vloeck omkeerde in eenen segen.
3 So geschiedd’et, als sy dese Wet hoorden, dat sy alle vermengelinge van Israël afscheydden.
4 Eljasib nu, de Priester, die gestelt was over de kamer van het Huys onses Godts, was voor desen nae bestaende van Tobia geworden:
5 Ende hy hadde hem eene groote kamer gemaeckt, alwaer sy te vooren henen leyden het spijs-offer, den wieroock, ende de vaten, ende de tienden van koorn, van most, ende van olye, die bevolen waren voor de Leviten, ende de Sangers ende de Poortiers; mitsgaders het hef-offer der Priesteren.
6 Doch in allen desen en was ick niet te Ierusalem: want in het twee-ende-dertichste jaer van Arthahsasta, Coninck van Babel, quam ick tot den Coninc; maer ten eynde van [sommige] dagen verkreech ick [weder] verlof vanden Coninck.
7 Ende ick quam te Ierusalem, ende verstont van het quaet, dat Eljasib voor Tobia gedaen hadde, makende hem eene kamer inde voorhoven van Godes huys.
8 Ende het mishaechde my seer: So wierp ick al den huysraet van Tobia buyten, uyt de kamer.
9 Voorts gaf ick bevel, ende sy reynichden de kameren: Ende ick bracht daer weder in de vaten van Godes huys, met het spijs-offer, ende den wieroock.
10 Ooc vernam ick, dat der Leviten deel [hen] niet gegeven en was: So dat de Leviten ende de Sangers, die het werck deden, gevloden waren een yegelick na sijnen acker.
11 Ende ick twistede met de Overheden, ende seyde; Waerom is het Huys Godts verlaten? Doch ick vergaderdese, ende hersteldese in haren stant.
12 Doe brachte gantsch Iuda de tienden des koorns, ende des mosts, ende der olye, in de schatten.
13 Ende ick stelde tot Schatmeesters over de schatten, Selemja den Priester, ende Zadok den Schrijver, ende Pedaja uyt de Leviten: ende aen hare hant Hanan den sone Zacchurs, des soons Matthanja: want sy werden getrouw geacht, ende hen wert opgeleyt haren broederen uyt te deylen.
14 Gedenckt mijner, mijn Godt, in desen: Ende en delcht mijne weldadicheden niet uyt, die ick aen ’t Huys mijns Godts, ende aen sijne wachten gedaen hebbe.
15 In de selve dagen sach ick in Iuda, die perssen traden op den Sabbath, ende die garven in brachten, die sy op ezels loeden; als oock wijn, druyven, ende vijgen, ende allen last, dien sy te Ierusalem inbrachten op den Sabbath-dach: Ende ick betuychde [tegen hen] ten dage, als sy eet-ware verkochten.
16 Daer woonden oock Tyriers binnen, die visch aenbrachten, ende alle koopware, die sy op den Sabbath verkochten aen de kinderen van Iuda, ende te Ierusalem.
17 So twistede ick met de Edelen van Iuda, ende seyde tot hen; Wat voor een boos dinck is dit: dat ghylieden doet, ende ontheylicht den Sabbath-dach?
18 Deden niet uwe vaders alsoo, ende onse Godt bracht al dit quaet over ons, ende over dese stadt? Ende ghylieden maeckt des hittigen gramschaps noch meer over Israël, ontheyligende den Sabbath.
19 Het geschiedde nu, als de poorten van Ierusalem schaduwe gaven, voor den Sabbath, dat ick bevel gaf, ende de deuren wierden gesloten; ende ick beval dat syse niet souden opdoen tot na den Sabbath: Ende ick stelde van mijne jongens aen de poorten, [op datter] geen last soude inkomen op den Sabbat-dach.
20 Doe vernachteden de kramers, ende verkoopers van alle koop-ware, buyten voor Ierusalem, eenmael ofte twee.
21 So betuychde ick tegen hen, ende seyde tot hen, Waerom vernachtet ghylieden tegen over den muer? so ghy’t weder doet, sal ick de hant aen u slaen: van dier tijt aen en quamen sy niet op den Sabbath.
22 Voorts seyd’ ick tot de Leviten, dat sy hen souden reynigen, ende de poorten komen wachten, om den Sabbathdach te heyligen: Gedenckt mijner oock [in] desen, mijn Godt, ende verschoont mijner, nae de veelheyt uwer goedertierenheyt.
23 Oock sach ick in die dagen Ioden, die Asdodische, Ammonitische, [ende] Moabitische wijven [by sich] hadden doen woonen.
24 Ende hare kinderen spraken half Asdodisch, ende sy en konden geen Iodisch spreken: maer nae de tale eens yegelicken volcx.
25 So twistede ick met hen, ende vloecktese, ende sloech [sommige] mannen van hen, ende plucktese het hayr uyt: ende ick deedse sweeren by Godt; Indien ghy uwe dochteren haren sonen sult geven, ende indien ghy van hare dochteren voor uwe sonen ofte voor u sult nemen!
26 Heeft niet Salomo, de Coninck Israëls, daerin gesondicht? hoewelder onder vele Heydenen geen Coninck en was, gelijck hy, ende hy sijnen Godt lief was, ende Godt hem ten Coninck over gantsch Israël gestelt hadde: Oock hem deden de vreemde wijven sondigen.
27 Souden wy dan nae ulieden hooren, dat ghy al dit groote quaet soudet doen, overtredende tegen onsen Godt, doende vreemde wijven [by u] woonen?
28 Oock wasser [een] van de kinderen Iojada, des soons Eliasibs, des Hoogen-priesters, schoon-sone geworden van Saneballat, den Horoniter: Daerom jaechde ick hem van my wech.
29 Gedenckt aen hen, mijn Godt: om dat sy het Priesterdom hebben verontreynicht, Ia het verbont des Priesterdoms ende der Leviten.
30 Also reynichde ick haer van alle vreemde: Ende ick bestelde de wachten der Priesteren, ende der Leviten, elck op sijn werck:
31 Oock tot het offer des houts, op bestemde tijden, ende tot de eerstelingen: Gedenckt mijner, mijn Godt, ten goede.

Einde Nehemia 13