Statenvertaling.nl

sample header image

Ezra 8 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezra 8

1 DIt nu zijn de hoofden harer vaderen, met hare geslachtrekeninge; die met my uyt Babel optogen, onder het Coninckrijcke des Conincx Arthahsasta.
2 Van de kinderen Pinehas, Gersom, van de kinderen Ithamars, Daniel: van de kinderen Davids, Hattus.
3 Van de kinderen Sechanja, vande kinderen Parhos, Zacharja: Ende met hem werden by geslacht-registers gerekent aen mans-persoonen, hondert ende vijftich.
4 Van de kinderen Pahath Moabs, Eliehoënai, de sone van Zerahja: ende met hem twee hondert mans-persoonen.
5 Van de kinderen Sechanja de sone Iahaziëls: ende met hem drie hondert mans-persoonen.
6 Ende van de kinderen Adins, Ebed de sone Ionathans: ende met hem vijftich mans-persoonen.
7 Ende van de kinderen Elams, Iesaja, de sone van Athalja: ende met hem tseventich mans-persoonen.
8 Ende van de kinderen Sephatja, Zebadja de sone Michaëls: ende met hem tachtentich mans-persoonen.
9 Van de kinderen Ioabs, Obadja de sone Iehiëls: ende met hem twee hondert ende achtien mans-persoonen.
10 Ende van de kinderen Selomiths, de sone van Iosiphja: ende met hem hondert ende tsestich mans-persoonen.
11 Ende van de kinderen Bebai, Zacharja, de sone van Bebai: ende met hem acht-ende-twintich mans-persoonen.
12 Ende van de kinderen Azgads, Iohanan de sone van Katan: ende met hem hondert ende tien mans-persoonen.
13 Ende van de laetste kinderen Adonikams, welcker namen dese waren; Eliphelet, Iehiël, ende Semaja: ende met hen tsestich mans-persoonen.
14 Ende van de kinderen Bigvai, Uthai ende Zabbud: ende met hen tseventich mans-persoonen.
15 Ende ick vergaderdese aen de Riviere, gaende nae Ahava, ende wy legerden ons aldaer drie dagen: doe lettede ick op het volck ende de Priesteren, ende en vondt aldaer geene van de kinderen Levi.
16 So sondt ick tot Eliëzer, tot Ariël, tot Semaja, ende tot Elnathan, ende tot Iarib, ende tot Elnathan, ende tot Nathan, ende tot Zacharja, ende tot Mesullam, de hoofden: ende tot Iojarib, ende tot Elnathan, de Leeraers.
17 Ende ick gaf hen bevel aen Iddo, het hooft in de plaetse Casiphia: Ende ick leyde de woorden in haren mont, om te seggen tot Iddo, sijnen broeder, [ende] de Nethinim in de plaetse Casiphia, dat sy ons brachten Dienaers voor het Huys onses Godts.
18 Ende sy brachten ons, nae de goede hant onses Godts over ons, eenen man van verstant, van de kinderen Machli, des soons Levi, des soons Israëls: namelick Serebja, met sijne sonen ende broederen, achtien.
19 Ende Hasabja, ende met hem Iesaja, van de kinderen Merari: [met] sijne broederen, ende hare sonen, twintich:
20 Ende van de Nethinim, die David ende de Vorsten ten dienst der Leviten gegeven hadden, twee hondert ende twintich Nethinim, die alle by namen genoemt werden.
21 Doe riep ick aldaer een vasten uyt aen de Riviere Ahava, op dat wy ons verootmoedichden voor’t aengesichte onses Godts, om van hem te versoecken eenen rechten wech, voor ons, ende voor onse kinderkens, ende voor alle onse have.
22 Want ick schaemde my van den Coninck een heyr ende ruyters te begeeren, om ons te helpen van den vyant, op den wech: om dat wy tot den Coninck hadden gesproken, seggende; De hant onses Godes is ten goede over alle, die hem soecken, maer sijne sterckte ende sijn toorn over alle, die hem verlaten.
23 Also vasteden wy, ende versochten sulcx van onsen Godt: ende hy liet sich van ons verbidden.
24 Doe scheydde ick twaelf uyt van de Overste der Priesteren; Serebja, Hasabja, ende tien van hare broederen met hen.
25 Ende ick woech hen toe het silver ende het gout, ende de vaten; zijnde de offeringe van het Huys onses Godts, die de Coninck ende sijne Raetsheeren, ende sijne Vorsten, ende gantsch Israël, dieder gevonden werden, geoffert hadden.
26 Ick woech dan aen hare hant ses hondert ende vijftich talenten silvers, ende hondert silvere vaten in talenten; aen gout, hondert talenten:
27 Ende twintich goudene bekers, tot duysent drachmen: ende twee vaten van blinckend goet koper, begeerlick als gout.
28 Ende ick seyde tot hen; Ghy zijt heylich, den HEERE, ende dese vaten zijn heylich: Oock dit silver ende dit gout, de vrywillige gave, den HEERE, uwer vaderen Godt.
29 Waeckt ende bewaert’et tot dat ghy’t opweget in tegenwoordicheyt van de Overste der Priesteren ende Leviten, ende der Vorsten der vaderen Israëls, te Ierusalem in de kameren van des HEEREN Huys.
30 Doe ontfingen de Priesters ende de Leviten het gewichte des silvers ende des gouts, ende der vaten; om te brengen te Ierusalem, ten Huyse onses Godts.
31 Also verreysden wy van de Riviere Ahava, op den twaelfsten der eerster maent, om te gaen nae Ierusalem: ende de hant onses Godts was over ons, ende reddede ons van de hant des vyants, ende des genen die [ons] lagen leyde op den wech.
32 Ende wy quamen te Ierusalem: ende wy bleven aldaer drie dagen.
33 Op den vierden dach nu wert gewogen het silver, ende het gout, ende de vaten, in’t Huys onses Godts, aen de hant Meremoths, des soons Uria des Priesters, ende met hem Eleazar de sone van Pinehas: ende met hen Iozabad de sone van Iesua, ende Noadja de sone van Binnui, de Leviten.
34 Nae ’t getal, ende nae ’t gewichte van dien allen: Ende ’tgantsche gewichte wert ter selver tijt opgeschreven.
35 [Ende] de wechgevoerde, die uyt de gevanckenisse gekomen waren, offerden den Godt Israëls brand-offeren, twaelf varren voor gantsch Israël, ses ende tnegentich rammen, seven-ende-tseventich lammeren, twaelf bocken ten sond-offer: Alles ten brand-offer den HEERE.
36 Daerna gaven sy de wetten des Conincks aen des Conincks Stadt-houders, ende Lant-voochden aen dese zijde der Riviere ende sy bevorderden het volck ende het Huys Godts.

Einde Ezra 8