Statenvertaling.nl

sample header image

Ezra 8 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezra 8

Register van de gene, die met Ezra zijn opgetogen, vers 1, etc. Ezra, het volck onderweechs by Ahava oversiende, ende geen Leviten vindende, sendt nae Casiphia, ende bekomt van daer eenige kloecke Leviten, ende Nethinim, 15. Roept een vasten uyt, datmen Godt bidde om eene geluckige reyse, 21. Geeft den Oversten der Priesteren ende Leviten alle schatten, die sy bewaren ende ten huyse des Heeren souden hebben te leveren, 24. Breeckt op, ende komt geluckelick te Ierusalem, 31. De schatten worden getrouwelick, daer ’t behoorde, gelevert, ende des Conincks bevelen aen sijne Stadt-houders ende lant-voogden gegeven ende van hen achter-volgt, 33.
 
1 DIt nu zijn de hoofden harer vaderen, met hare geslachtrekeninge; die met my uyt Babel optogen, onder het Coninckrijcke des Conincx Arthahsasta.
2 Van de 1 kinderen Pinehas, Gersom, van de kinderen Ithamars, Daniel: van de kinderen Davids, Hattus.
1 Ofte sonen, dat is, nakomelingen, ende soo in’t volgende.
 
3 Van de kinderen Sechanja, vande kinderen Parhos, Zacharja: Ende met hem werden by geslacht-registers gerekent aen mans-persoonen, hondert ende vijftich.
4 Van de kinderen Pahath Moabs, Eliehoënai, de sone van Zerahja: ende met hem twee hondert mans-persoonen.
5 Van de kinderen Sechanja de sone Iahaziëls: ende met hem drie hondert mans-persoonen.
6 Ende van de kinderen Adins, Ebed de sone Ionathans: ende met hem vijftich mans-persoonen.
7 Ende van de kinderen Elams, Iesaja, de sone van Athalja: ende met hem tseventich mans-persoonen.
8 Ende van de kinderen Sephatja, Zebadja de sone Michaëls: ende met hem tachtentich mans-persoonen.
9 Van de kinderen Ioabs, Obadja de sone Iehiëls: ende met hem twee hondert ende achtien mans-persoonen.
10 Ende van de kinderen Selomiths, de sone van Iosiphja: ende met hem hondert ende tsestich mans-persoonen.
11 Ende van de kinderen Bebai, Zacharja, de sone van Bebai: ende met hem acht-ende-twintich mans-persoonen.
12 Ende van de kinderen Azgads, Iohanan de sone van Katan: ende met hem hondert ende tien mans-persoonen.
13 Ende van de 2 laetste kinderen Adonikams, welcker namen dese waren; Eliphelet, Iehiël, ende Semaja: ende met hen tsestich mans-persoonen.
2 D. laetstgeborene, als sommige verstaen: ofte, dit wort geseyt ten aensien van de andere, die eerst met Zerubbabel opgetogen zijn.
 
14 Ende van de kinderen Bigvai, Uthai ende Zabbud: ende met hen tseventich mans-persoonen.
15 Ende ick vergaderdese aen de Riviere, gaende 3 nae 4 Ahava, ende wy legerden ons aldaer drie dagen: doe lettede ick op het volck ende de Priesteren, ende en vondt aldaer geene van de 5 kinderen Levi.
3 And. aen, ofte, in.
4 Hier door verstaen sommige Adiabena, ofte Adiavena, een Lantschap van Assyrien, alsoo, nae haer gevoelen, genoemt van de voorneemste riviere Adiava. Andere verstaen door de Riviere, Euphrates, ende door Ahava een ander Riviere, die in de Euphrates loopt, ofte die Euphrates voor by loopende, ontfangt. Siet onder vers 21, 31.
5 Verst. Leviten. want, van de Priesterlicke linie (die oock uyt de stamme Levi waren) zijnder eenige geweest. Siet boven vers 2. ende wijders boven 7.7. met d’aenteeck.
 
16 So sondt ick 6 tot Eliëzer, tot Ariël, tot Semaja, ende tot Elnathan, ende tot Iarib, ende tot Elnathan, ende tot Nathan, ende tot Zacharja, ende tot Mesullam, de hoofden: ende tot Iojarib, ende tot Elnathan, de 7 Leeraers.
6 T.w. om tot my te komen, ende bevel te ontfangen aen Iddo, als volcht.
7 Hebr. Eygentlick, verstandich makende, verstant gevende, dat is, onderwijsende, leerende: Ofte, verstandige, dewijle het Hebreeusch woort op beyde wijsen gebruyckt wort. alsoo Dan. 11.33. ende 12.3.
 
17 Ende ick gaf hen bevel aen Iddo, het 8 hooft in de plaetse 9 Casiphia: Ende ick 10 leyde de woorden in haren mont, om te seggen tot Iddo, 11 sijnen broeder, [ende] de 12 Nethinim in de plaetse Casiphia, dat sy ons brachten Dienaers voor het Huys onses Godts.
8 Dese schijnt geweest te zijn d’opperste leer-meester der Leviten, die aldaer waren.
9 Dit wort gehouden voor het lant der Caspiers, daer het groote meyr was, genoemt Mare Caspium, ofte, Hyrcanum, tusschen de Caspische ende Hyrcanische bergen: van waer (hoewel het verre van daer was) sy nochtans door Godts segen, behulp van des Conincks bevel, ende de ordinaerlick over al bestelde Persische post-peerden spoedichlick zijn overgekomen.
10 Als 2.Sam. 14.3, etc.
11 Hebr. Achiu, dat sommige nemen voor eenen eygenen naem.
12 Siet bov. 2. op vers 43. And. gestelde. Hebr. gegevene.
 
18 Ende sy brachten ons, 13 nae de goede hant onses Godts over ons, eenen man van verstant, van de kinderen Machli, des soons Levi, des soons Israëls: 14 namelick Serebja, met sijne sonen ende broederen, achtien.
13 Als bov. 7.9. ende ond. vers 31.
14 Hebr. ende.
 
19 Ende Hasabja, ende met hem Iesaja, van de kinderen Merari: [met] sijne broederen, ende hare sonen, twintich:
20 Ende van de Nethinim, die 15 David ende de Vorsten ten dienst der Leviten gegeven hadden, twee hondert ende twintich Nethinim, die alle by namen genoemt werden.
15 Doe hy de ordeningen der Leviten bestelde 1.Chron. 25. ende 26. Siet oock Ios. 9.21. ende 1.Chron. 9.2.
 
21 Doe riep ick aldaer een vasten uyt aen de Riviere 16 Ahava, op dat wy ons 17 verootmoedichden voor’t aengesichte onses Godts, om van hem te versoecken 18 eenen rechten wech, voor ons, ende voor onse kinderkens, ende voor alle onse have.
16 And. van Ahava: alsoo ond. vers 31.
17 Vergel. Lev. 16. op vers 29.
18 Dat hy ons wilde geleyden, beschermen, ende voorspoedichlick te Ierusalem brengen.
 
22 Want ick schaemde my van den Coninck een heyr ende ruyters te begeeren, om ons te helpen van den vyant, op den wech: om dat wy tot den Coninck hadden gesproken, seggende; De hant onses Godes is 19 ten goede over alle, die hem soecken, maer sijne 20 sterckte ende sijn toorn over alle, die hem verlaten.
19 Om haer te beschermen.
20 Om die met sijne almachtige ende straffende hant te bedwingen, ofte te verdelgen.
 
23 Also vasteden wy, ende versochten sulcx van onsen Godt: ende hy 21 liet sich van ons verbidden.
21 Ofte, hy wert ons verbeden. Siet Genes. 25. op vers 21.
 
24 Doe scheydde ick twaelf uyt van de Overste der Priesteren; Serebja, Hasabja, ende tien van hare broederen met hen.
25 Ende ick woech hen toe het a silver ende het gout, ende de vaten; zijnde de offeringe van het Huys onses Godts, die de Coninck ende sijne Raetsheeren, ende sijne Vorsten, ende gantsch Israël, dieder gevonden werden, geoffert hadden.
a Ezr. 7.14, 15.
 
26 Ick woech dan aen hare hant ses hondert ende vijftich 22 talenten silvers, ende hondert silvere vaten 23 in talenten; aen gout, hondert talenten:
22 Siet Exod. 25. op vers 39.
23 Ofte, aen talenten. ’t welck men soo can verstaen, dat elck stuck een talent gewogen heeft.
 
27 Ende twintich goudene bekers, tot duysent 24 drachmen: ende twee vaten van blinckend 25 goet koper, begeerlick als gout.
24 Siet boven 2. op vers 69.
25 Sommige: seer blinckende.
 
28 Ende ick seyde tot hen; Ghy zijt 26 heylich, den HEERE, ende dese vaten zijn heylich: Oock dit silver ende dit gout, de vrywillige gave, den HEERE, uwer vaderen Godt.
26 Hebr. eene heylicheyt.
 
29 Waeckt ende bewaert’et tot dat ghy’t opweget 27 in tegenwoordicheyt van de Overste der Priesteren ende Leviten, ende der Vorsten der vaderen Israëls, te Ierusalem in 28 de kameren van des HEEREN Huys.
27 Hebr. voor ’t aengesichte.
28 Siet 1.Reg. 6. op vers 5. Neh. 10.39. ende 12.44. ende 13.4, 5, 9.
 
30 Doe ontfingen de Priesters ende de Leviten het gewichte des silvers ende des gouts, ende der vaten; om te brengen te Ierusalem, ten Huyse onses Godts.
31 Also verreysden wy van de Riviere Ahava, op den twaelfsten der 29 eerster maent, om te gaen nae Ierusalem: ende de 30 hant onses Godts was over ons, ende reddede ons van de hant des vyants, ende des genen die [ons] lagen leyde op den wech.
29 Siet bov. 7. op vers 9.
30 Als vers 18.
 
32 Ende wy quamen te Ierusalem: ende wy 31 bleven aldaer drie dagen.
31 D. wy hielden ons soo lange stil, ende rusteden ons uyt.
 
33 Op den vierden dach nu wert gewogen het silver, ende het gout, ende de vaten, in’t Huys onses Godts, aen de hant Meremoths, des soons Uria des Priesters, ende met hem Eleazar de sone van Pinehas: ende met hen Iozabad de sone van Iesua, ende Noadja de sone van Binnui, de Leviten.
34 Nae ’t getal, ende nae ’t gewichte van dien allen: Ende ’tgantsche gewichte wert ter selver tijt opgeschreven.
35 [Ende] 32 de wechgevoerde, die uyt de gevanckenisse gekomen waren, offerden den Godt Israëls brand-offeren, twaelf varren voor gantsch Israël, ses ende tnegentich rammen, seven-ende-tseventich lammeren, twaelf bocken ten sond-offer: Alles ten brand-offer den HEERE.
32 Hebr. de kinderen der wechvoeringe, ofte, gevanckenisse: als boven dickwijls.
 
36 Daerna gaven sy de 33 wetten des Conincks aen des Conincks Stadt-houders, ende Lant-voochden aen dese zijde der 34 Riviere ende sy 35 bevorderden het volck ende het Huys Godts.
33 D. bevelen, ordinantien.
34 Euphrates.
35 Hebr. Sy hieven op, lichteden op. D. sy hielpen ende waren hen bevorderlick in alles, volgens des Conincks bevel. siet bov. 1. op vers 4.

Einde Ezra 8