Statenvertaling.nl

sample header image

Ezra 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezra 5

Zerubbabel ende Iesua, door de Propheten Haggai ende Zacharja gesterckt zijnde, vangen weder aen den Tempel te bouwen, vers 1, 2. waer van de Conincklicke lant-voocht hen redenen af-eyscht, die sy geven, ende hy aenden Coninck Darium overschrijft, met begeerte, dat de Coninck nae de waerheyt van dien gelieve ondersoeck te laten doen, ende sijn goet behagen over te seynden, 3, etc.
 
1 a HAggai nu de Prophete, ende Zacharja de 1 sone van Iddo, Propheten, 2 propheteerden tot de Ioden, die in Iuda ende te Ierusalem waren: In den 3 name des Godts Israëls 4 [propheteerden sy] tot hen.
a Hagg. 1.1. Zach 1.1.
1 D. Soons sone: want hy was een soon van Berechia, die een soon was van Iddo. Zach. 1.1.
2 In het tweede jaer des Conincks Darij. Siet Hagg. 1.1. Zach 1.1.
3 D. door bevel.
4 Bevelende hen het gebouw des Tempels te hervatten.
 
2 Doe maeckten sich op 5 Zerubbabel de sone Sealthiëls, ende Iesua de sone Iosadaks, ende begonnen te bouwen het Huys Godts, die te Ierusalem [woont]: ende met haer de Propheten Godts, die haer 6 ondersteunden.
5 Die de gevangens uyt Babel hadden opgevoert. Siet bov. 2.2. ende 3.2. ende 4.2, 3.
6 De yverige door het woort des Heeren sterckende, ende de trage bestraffende. Siet Hagg. c. 1. ende 2. Zach. 1.16, etc.
 
3 Te dier tijt quam tot hen Thathnai, de Lant-voogt aen dese zijde der Riviere, ende 7 Sthar-Boznai, ende haer geselschap, ende seyden aldus tot hen; Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken?
7 Chald. Schethar-Boznai.
 
4 Doe seyden wy 8 aldus tot hen: [ende] welcke de 9 namen waren der mannen, die dit gebouw bouwden.
8 Als ond. vers 11, etc. verhaelt wort.
9 Dewijle sy dit mede gevraecht hadden: onder vers 10. andere nemen dese woorden aldus: [wijders seyden sy] welcke zijn de namen der mannen die dit gebouw bouwen?
 
5 Doch de 10 ooge haers Godts was over de Outsten der Ioden, dat syse niet beletteden, tot dat de sake aen Darium quam, ende sy alsdan daer over eenen brief weder brachten.
10 D. Godt waeckte ende droech sorge voor hen.
 
6 Afschrift des briefs, dien Thathnai de Lant-voogt aen dese zijde der Riviere, met Sthar-Boznai ende sijn geselschap, de Aphersechaiten, die aen dese zijde der riviere waren, aen den Coninck Darius sondt.
7 Sy sonden een verhael aen hem: ende daer in was aldus geschreven: Den Coninck Darius zy alle vrede.
8 Den Coninck zy bekent, dat wy getogen zijn nae ’t lantschap Iuda, ten huyse des grooten Godts, het welcke gebouwt wort met 11 groote steenen, ende het 12 hout wort geleyt in de wanden: Ende dat selve werck wort rasch gedaen, ende gaet voorspoedichlick door hare handen voort.
11 Chald. steen der wentelinge, ofte, rollinge, D. die men niet konde dragen, maer met instrumenten moeste wentelen. Anders, marmersteen.
12 Sy willen seggen, dat het werck zy alreets soo verre gebracht, dat de balcken tot solderingen geleyt wierden.
 
9 Doe hebben wy de selve Outsten gevraecht, [ende] aldus tot hen geseyt: Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken?
10 Wijders hebben wy hen oock hare namen afgevraecht, dat wijse u bekent maeckten: dat wy mochten overschrijven de namen der mannen, die hoofden onder hen zijn.
11 Ende sy hebben ons dusdanigen antwoort wedergegeven, seggende: Wy zijn knechten van den Godt des hemels ende der aerde, ende bouwen het Huys, dat vele jaren voor desen is gebouwt geweest; want een groot 13 Coninck Israëls hadd’ et gebouwt ende voltrocken.
13 Salomo.
 
12 Maer b na dat onse vaders den Godt des hemels hadden vertoornt, heeft hyse gegeven in de hant Nebucadnezars, des Conincks van Babel, des Chaldeers: de welcke dat huys heeft vernielt, ende het volck nae Babel wechgevoert.
b 2.Chron. 36.16, 17, etc.
 
13 c Doch in den eersten jare van Cores, Coninck van Babel, heeft de Coninc Cores bevel gegeven dit Huys Godts te bouwen.
c 2.Chro. 36.22. etc. Ezr. 1, etc.
 
14 Ia de vaten van Godes Huys, welcke van gout ende silver waren, die Nebucadnezar uyt den Tempel, die te Ierusalem was, hadde wechgenomen, ende de selve gebracht in den Tempel van Babel, die heeft de Coninck Cores uyt-gehaelt uyt den Tempel van Babel, ende sy zijn d gegeven aen eenen, wiens naem was 14 Sesbazar, dien 15 hy tot Lantvoogt hadde gestelt:
d Ezr. 1.8.
14 Siet bov. c. 1. op vers 8.
15 Cores, ofte, Cyrus.
 
15 Ende hy seyde tot hem, Neemt dese vaten, gaetse afvoeren in den Tempel, die te Ierusalem is, ende laet het Huys Godts gebouwt worden op sijne plaetse.
16 Doe quam de selve Sesbazar: 16 hy leyde de fondamenten van het Huys Godts, 17 die te Ierusalem [woont]: ende daer is van doe af tot nu toe gebouwt, doch niet volbracht.
16 Chald. hy gaf.
17 Ofte, dat te Ierusalem is.
 
17 So het dan nu 18 den Coninck goet dunckt, laetter gesocht worden in den 19 Schat-huyse des Conincks aldaer, dat te Babel is, of het zy, dat een bevel van den Coninck Cores gegeven zy, om dit Huys Godts te Ierusalem te bouwen: ende 20 datmen des Concincks believen hier van tot ons sende.
18 Chald. By den Coninck goet [is.] D. so het den Coninck goet vindt, oft, so het hem aengenaem is.
19 D. in des Conincks Cantzelye, daer alle gedenck-weerdige schriften henen geleyt ende bewaert wierden. Alsoo ond. cap. 6.1.
20 Ofte, dat de Coninck sijn believen hier van tot ons sende. Chald. dat hy des Conincks believen. (dat is, dat de Coninck sijn believen) hier van tot ons sende.

Einde Ezra 5