Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 28 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 28

1 AChaz was twintich jaer out, doe hy Coninck wert, ende regeerde sestien jaer te Ierusalem: ende hy en dede niet dat recht was in de oogen des HEEREN, gelijck sijn vader David.
2 Maer hy wandelde in de wegen der Coningen Israëls: daer toe maeckte hy oock gegotene beelden den Baalim.
3 De selve roockte oock in het dal des soons Hinnoms; ende hy brandde sijne sonen in ’t vyer, nae de grouwelen der heydenen, die de HEERE voor het aengesichte der kinderen Israëls uyt de besittinge verdreven hadde.
4 Oock offerde hy, ende roockte op de hoochten, ende op de heuvelen: mitsgaders onder alle groen geboomte.
5 Daerom gaf hem de HEERE sijn Godt inde hant des Conincks van Syrien, datse hem sloegen, ende van hem gevanckelick wech voerden eende groote menichte van gevangene, diese te Damascus brachten: Ende hy wert oock gegeven inde hant des Conincks Israëls, die hem sloech met eenen grooten slach.
6 Want Pekah, de sone van Remalia sloech in Iuda hondert ende twintich duysent doot op eenen dach, alle strijtbare mannen, om datse den HEERE harer vaderen Godt verlaten hadden.
7 Ende Zichri een geweldich man van Ephraim, sloech Maaseia den sone des Conincks doot, ende Azrikam den Huys-oversten, mitsgaders Elkana, den tweeden na den Coninck.
8 Ende de kinderen Israëls voerden van hare broederen gevanckelick wech, twee hondert duysent, wijven, sonen, ende dochteren, ende plonderden oock veel roofs van hen: ende sy brachten den roof tot Samaria.
9 Aldaer nu was een Propheet des HEEREN, wiens naem was Oded, die ginck uyt, den heyre tegen, dat nae Samaria quam, ende seyde tot hen; Siet door de grimmicheyt des HEEREN des Godts uwer vaderen over Iuda, heeft hyse in uwe hant gegeven: ende ghy hebtse doot geslagen in toornicheyt, [die] tot aenden Hemel raeckt.
10 Daertoe dencket ghy nu de kinderen van Iuda, ende Ierusalem u tot slaven, ende slavinnen te onderwerpen: en zijt ghy ’t niet alleenlick? by u lieden zijn schulden tegen den HEERE uwen Godt.
11 Nu dan hooret my, ende brenget de gevangene weder, die ghy van uwe broederen gevanckelick wech gevoert hebt: want de hitte van des HEEREN toorn is over u.
12 Doe maeckten sich mannen op vande hoofden der kinderen Ephraims, Azaria, de sone Iohanan, Berechia de sone Mesillemoth, ende Iehizkia de sone Sallum, ende Amasa de sone van Hadlai; tegen de gene, die uyt het heyr quamen.
13 Ende sy seyden tot hen; Ghy en sult dese gevangene hier niet in brengen; tot een schult over ons tegen den HEERE, denckt ghylieden toe te doen tot onse sonden, ende tot onse schulden: hoewel wy vele schult hebben, ende de hitte des toorns over Israël is.
14 Doe lieten de toegerustede de gevangene, ende den roof voor het aengesichte der Oversten, ende der gantscher Gemeynte.
15 De mannen nu, die met namen uytgedruckt zijn, maeckten sich op, ende grepen de gevangene, ende kleedden vanden roof alle hare naeckte; ende sy kleeddense, ende schoeydense, ende spijsdense, ende drencktense, ende salfdense, ende voerdense op eselen, alle die swack waren, ende brachtense te Iericho de palm-stadt, by hare broederen: Daerna keerden sy weder nae Samaria.
16 Ter selver tijt sondt de Coninck Achaz tot de Coningen van Assyrien, datse hem helpen souden:
17 Daer en boven waren oock de Edomiten gekomen; ende hadden Iuda geslagen, ende gevangene gevanckelick wechgevoert.
18 Daertoe waren de Philistijnen inde steden der leechte, ende het Suyden van Iuda ingevallen, ende hadden ingenomen Bethsemes, ende Aialon, ende Gederoth, ende Socho, ende hare onderhoorige plaetsen, ende Tinma, ende hare onderhoorige plaetsen, ende Gimzo, ende hare onderhoorige plaetsen; ende sy woonden aldaer.
19 Want de HEERE vernederde Iuda, om Achaz des Conincks Israëls wille: want hy hadde Iuda afgetrocken, dattet gantsch seer overtradt tegen den HEERE.
20 Ende Tillegath Pilneser de Coninck van Assyrien quam tot hem: doch hy benauwde hem, ende en sterckte hem niet.
21 Want Achaz nam een deel van het Huys des HEEREN, ende van het huys des Conincks, ende der Vorsten: ’twelck hy den Coninck van Assyrien gaf; maer hy en hielp hem niet.
22 Ia ter tijt, als men hem benaeuwde, so maeckte hy des overtredens tegen den HEERE noch meer: dit was de Coninck Achaz.
23 Want hy offerde den Goden van Damascus, die hem geslagen hadden; ende seyde, Om dat de Goden der Coningen van Syrien hen helpen, sal ickse offeren, op dat sy my [oock] helpen: maer sy waren hem tot sijnen val, mitsgaders aen gantsch Israël.
24 Ende Achaz versamelde de vaten van het Huys Godts, ende hieuw de vaten van het Huys Godts in stucken, ende sloot de deuren van het Huys des HEEREN toe: daer toe maeckte hy sich altaren in alle hoecken te Ierusalem.
25 Oock maeckte hy in elcke stadt van Iuda hoochten, om anderen Goden te roocken: also verweckte hy den HEERE sijner vaderen Godt tot toorne.
26 Het overige nu sijner geschiedenissen ende alle sijne wegen, de eerste, ende de laetste; siet, sy zijn geschreven in het boeck der Coningen van Iuda, ende Israël.
27 Ende Achaz ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem inde stadt te Ierusalem: maer sy en brachten hem niet inde graven der Coningen Israëls: ende sijn soon Iehizkia wert Coninck in sijne plaetse.

Einde 2 Kronieken 28