Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Kronieken 5

De sonen ende nakomelingen Rubens, tot op de Babylonische gevanckenisse, vers 1, etc. Hare oorlogen tegen de Hagarenen, 10. De wooningen ende de voornaemste mannen der stamme Gads, 11. ’T getal der Rubeniten, Gaditen, ende der halve stamme Manasse, die ten krijge trocken, 18. Hare krijgen tegen de Hagarenen, 19. Hare victorie over de selve, 20. Woon-plaetsen van de halve stamme Manasse, 23. der selver voortreffelickste mannen, 24. Die drie stammen worden gevanckelick nae Assyrien gevoert van wegen hare sonden, 25.
 
1 DE kinderen Rubens nu des eerst-geborenen Israëls (want hy was de eerst-geboren, maer dewyle hy sijnes vaders bedde 1 ontheyligt hadde, wert sijne 2 eerst-geboorte gegeven den kinderen Iosephs des soons Israëls: Doch niet [alsoo], dat hy sich in ’t geslacht-register nae de eerst-geboorte rekenen mochte:
1 T.w. beslapende Bilha sijnes vaders bywijf. Genes. 35.22. Siet oock Genes. 49.3.
2 D. het recht, dat de eerstgeboren hadde boven sijne broederen, genietende dobbele portie ofte deel in het erfgoet, Deut. 21.17. Dit wert Ioseph ende sijne sonen gegeven, want inde uytdeelinge des lants Canaan, zijn Ephraim ende Manasse neffens d’ander stammen in het lot gestelt, om haer deel te hebben. Siet van Ioseph, Genes. 48.22. ende van sijne sonen, Genes. 48.5.
 
2 Want 3 Iuda wert machtich onder sijne broederen, ende die tot een voorganger was, was 4 uyt hem; doch 5 de eerst-geboorte was Iosephs.)
3 Van Iudaes heerlickheyt ende treffelickheyt, siet Genes. 49. vers 8, etc.
4 And. hy wert tot een voorganger voor, ofte, boven hem. Te weten, boven Ioseph. ofte: Aengaende den voorganger was hy meer dan hy. Te weten dan Ioseph. Eerst zijn de Coningen, daer na de Vorsten ofte Regenten des lants, uyt de stamme Iuda, uyt den huyse Davids geweest, tot de tijden Herodis, als de Silo gekomen is, Genes. 49.10.
5 T.w. So veel de dobbele portie der goederen aenginck, gelijck vers 1. geseyt is. Siet Gen. 48.5. ende 49.22, etc.
 
3 De kinderen Rubens des eerst-geborenen Israëls zijn a Hanoch, ende Pallu, Hezron, ende Charmi.
a Genes. 46.9. Exod. 6.14. Num. 26.5.
 
4 De kinderen Ioëls, Semaaja sijn sone, Gog sijn sone, Simei sijn sone.
5 Micha sijn sone, Reaja sijn sone, Baal sijn sone.
6 Beëra sijn sone, welcken 6 Tilgath-Pilneser de Coninck van Assyrien gevanckelick wechvoerde, 7 hy was de Vorst der Rubeniten.
6 Hy wort oock Tiglath-Pileser, genoemt 2.Reg. 15.29. ende 16.7.
7 T.w. Ioël, die de sone Hanochs, des eerst-geborenen Rubens schijnt geweest te zijn, ende daeromme Vorst der Rubeniten.
 
7 Aengaende 8 sijne broederen in hare huys gesinnen, als sy nae hare geboorten in de geslacht-registers 9 gestelt wierden: de hoofden zijn geweest Ieiël ende Zecharja.
8 T.w. Hanochs broederen, die vers 3. uytgedruckt werden.
9 Siet ond. vers 17.
 
8 Ende Bela de sone Azaz, des soons Sema, des soons Ioël, 10 die woonde te Aroër, ende tot aen Nebo, ende Baal-Meon.
10 Verstaet dit van Bela, ofte van sijn geslachte, ofte in ’t gemeen van Ruben ende sijne nakomelingen. siet Ios. 13.15, 16. alwaer Rubens erfdeel oock beschreven wort.
 
9 Ende hy woonde tegen ’t oosten, tot 11 den inganck der woestyne, van de riviere Phrath af: want 12 haer vee was vele geworden in het lant Gileads.
11 D. van de Riviere Euphrates tot aen de Iordane.
12 T.w. der broederen Ioëls, daer van vers 7. gesproken is.
 
10 Ende in de dagen Sauls 13 voerden sy krijch tegen de 14 Hagarenen, 15 die vielen door hare hant: ende 16 sy woonden in hare tenten tegen de geheele oost-zijde van Gilead.
13 Hebr. maeckten, of, deden.
14 Dese zijn Ismaeliten geweest, ende worden Hagarenen genoemt, om datse van Hagar de dienstmaecht Abrahams, Ismaels moeder, afkomstich waren: Sy woonden in woest Arabien.
15 T.w. de Hagarenen.
16 Te weten, de Israeliten.
 
11 De kinderen Gads nu woonden tegen haer over, in b het lant Basan tot Salcha toe.
b Ios. 13.24.
 
12 Ioël was ’t hooft, ende Sapham de tweede: Maer Iaenai ende Saphat 17 [bleven] in Basan.
17 T.w. om hare eygene lantpalen te beschermen, terwijle hare broederen den krijch voerden.
 
13 Hare broeders nu, nae hare vaderlicke huysen, waren Michaël, ende Mesullam, ende Seba, ende Iorai, ende Iachan, ende Zia, ende Heber, sevene.
14 18 Dese zijn de kinderen Abihaïls, des soons Huri, des soons Iaroah, des soons Gilead, des soons Michaël, des soons Iesisai, des soons Iahdo, des soons Buz.
18 T.w. die, van de welcke stracks gesproken is, vers 13.
 
15 Ahi de sone Abdiëls, des soons Guni, was ’t hooft des huyses harer vaderen.
16 Ende sy woonden in Gilead, in Basan, ende 19 in hare onderhoorige plaetsen: ende in alle de voorsteden van 20 Saron, tot aen hare uyt-gangen.
19 D. in de kleyne Steden, dorpen, ende vlecken, sorterende onde de groote steden. Hebr. dochteren.
20 Daer goede weyde was. Dit Saron was in Gilead gelegen. Siet van een ander Saron in Ephraim. Cant. 2.1.
 
17 Alle dese zijn nae hare geslacht-registers getelt in de dagen 21 Iothams des Conincks van Iuda: ende in de dagen 22 Ierobeams des Conincks van Israël.
21 Doe hy het Coninckrijcke als stadthouder sijnes vaders bediende, dewijle sijn vader met melaetscheyt geslagen was, 2.Reg. 15.5.
22 Verst. hier Ierobeam den tweeden van dien name, den sone van Ioas, 2.Reg. 13.13. ende 14. want Ierobeam de sone Nebats was doe al lange doot geweest.
 
18 Der kinderen Rubens, ende der Gaditen, ende der halver stamme Manasse, van de strijtbaerste, mannen schilt ende sweert dragende, ende den 23 boge spannende, ende ervaren in den krijch, waren vier ende veertich duysent, ende seven hondert, ende tsestich uyt-gaende in’t heyr.
23 Siet d’aenteeck. ond. 8.40.
 
19 Ende sy voerden krijch tegen de Hagarenen: ende [tegen] 24 Ietur, ende 24 Naphis, ende 24 Nodab.
24 . 24 . 24 Siet van dese Genes. 25.14. alwaer te sien is, datse Ismaeliten geweest zijn.
 
20 Doch sy 25 wierden geholpen 26 tegen hen, ende de Hagarenen wierden in hare hant gegeven, ende alle die met hen waren: om dat sy tot Godt riepen inden krijch, so liet hy sich van haer verbidden, dewyle sy op hem vertrouwden.
25 T.w. van Godt, vers 22.
26 T.w. tegen Hagarenen.
 
21 Ende sy voerden haer vee gevanckelick wech, harer kemelen vijftich duysent: ende twee hondert ende vijftich duysent schapen, ende twee duysent eselen, ende hondert duysent zielen der menschen.
22 Want daer vielen veel 27 verwondde, dewyle de strijt 28 van Godt was: Ende sy woonden in hare plaetse tot dat sy 29 gevanckelick wechgevoert werden.
27 D. die doodtlick verwondet zijnde, van de quetsure storven.
28 D. Godt streedt voor haer tegen hare vyanden.
29 T.w. nae Assyrien. Siet 2.Reg. 17.6. ende 15.29.
 
23 De kinderen nu der halve stamme Manasse woonden in dat lant: Sy werden vermenichvuldicht van Basan tot aen Baal Hermon, ende Senir, 30 ende den berch Hermon.
30 Siet Deut. 3.9.
 
24 Dese nu waren de hoofden harer vaderlicker huysen: Te weten, Hepher, ende Ishi, ende Eliël, ende Azriël, ende Ieremia, ende Hodavjah, ende Iahdiël, mannen sterck van krachte, mannen van name, hoofden der huysen harer vaderen.
25 Maer sy hebben tegen den Godt harer vaderen overtreden: ende den Goden der volckeren des lants 31 nagehoereert, welcke Godt voor hare aengesichten hadde verdelgt:
31 T.w. met menigerley schricklicke afgoderye, gelijck verhaelt wort 2.Reg. cap. 17.7, etc.
 
26 32 So verweckte de Godt Israëls den geest Puls, des Conincks van Assyrien, ende den geest van Tiglath-Pilneser des Conincks van Assyrien, die voerdese gevanckelick wech, [te weten] de Rubeniten, ende de Gaditen, ende de halve stamme Manasse: Ende 33 hy brachtse te Halah, ende Habor, ende Hara, ende aen de riviere Gozan, 34 tot op desen dach.
32 Siet 2.Reg. 15. vers 19.
33 Verst. dit van de eerste wechvoeringe, waer van 2.Reg. 15. vers 29. maer 2.Reg. 17.6. wert verhaelt de laetste wechvoeringe van Salmanasser.
34 D. daer zijn sy tot op desen dach. verstaet, dat dese wechvoeringe duerde tot op dien dach, ofte dat sy daer woonden tot op dien dach, in welcken dit geschreven is.

Einde 1 Kronieken 5