Statenvertaling.nl

sample header image

2 Koningen 8 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Koningen 8

1 ELisa nu hadde gesproken tot die vrouwe, welcker sone hy levendich gemaeckt hadde, seggende; Maeckt u op, ende gaet henen, ghy ende u huysgesin, ende verkeert als vreemdelinck, waer ghy verkeeren kont: want de HEERE heeft eenen honger geroepen, die oock in het lant seven jaren komen sal.
2 Ende de vrouwe hadde haer opgemaeckt, ende hadde gedaen nae het woort vanden man Godts: want sy was gegaen met haer huysgesin, ende hadde als vreemdelinck verkeert in ’t lant der Philistijnen seven jaren.
3 Ende het geschiedde met het eynde der seven jaren; dat de vrouwe uyt het lant der Philistijnen weder keerde: ende sy ginck uyt, datse tot den Coninck riepe, om haer huys, ende om haren acker.
4 De Coninck nu sprack tot Gehazi den jongen vanden man Godts, seggende; Vertelt nu doch alle de groote dingen, die Elisa gedaen heeft.
5 Ende het geschiedde, als hy den Coninck vertelde, hoe hy eenen dooden hadde levendich gemaeckt, siet, so riep de vrouwe, welcker soon hy levendich gemaeckt hadde, tot den Coninck, om haer huys, ende om haren acker: Doe seyde Gehazi; Mijn heere Coninck, dit is de vrouwe, ende dit is hare soon, dien Elisa heeft levendich gemaeckt.
6 Ende de Coninck ondervraechde de vrouwe, ende sy verteldet hem: doe gaf de Coninck haer eenen Camerlinck, seggende; Doet [haer] weder hebben alles wat hare was, daer toe alle inkomsten des ackers, vanden dage af, dat sy het lant verlaten heeft, tot nu toe.
7 Daerna quam Elisa tot Damascus, als Benhadad de Coninck van Syrien kranck was: ende men bootschapte hem, seggende, De man Godts is herwaert gekomen.
8 Doe seyde de Coninck tot Hazaël; Neemt een geschenck in uwe hant, ende gaet den man Godts te gemoete: ende vraecht door hem den HEERE, seggende; Sal ick van dese kranckheyt genesen?
9 So ginck Hazaël hem te gemoete, ende nam een geschenck in sijne hant, te weten, alle goet van Damascus, een last van veertich kemelen: ende hy quam, ende stont voor sijn aengesichte, ende seyde; Uwe soon Benhadad de Coninck van Syrien heeft my tot u gesonden, om te seggen; Sal ick van dese kranckheyt genesen?
10 Ende Elisa seyde tot hem; Gaet, secht, Ghy en sult gantschelick niet genesen: want de HEERE heeft my getoont, dat hy den doot sterven sal.
11 Ende hy hielt sijn gesichte staende, ende settedet vast, tot schamens toe: ende de man Godts weende.
12 Doe seyde Hazaël; Waerom weent mijn heere? ende hy seyde; Om dat ick weet wat quaet ghy den kinderen Israëls doen sult: ghy sult hare sterckten in ’t vyer setten, ende haer jonge-manschap met den sweerde dooden, ende hare jonge kinderen verpletteren, ende hare swangere vrouwen op-snijden.
13 Ende Hazaël seyde; Maer wat is uw’ knecht, die een hont is, dat hy dese groote sake doen soude? ende Elisa seyde; De HEERE heeft my getoont, dat ghy Coninck zijn sult over Syrien.
14 So ginck hy wech van Elisa, ende quam tot sijnen heere, die tot hem seyde; Wat heeft Elisa tot u geseyt? ende hy seyde; Hy heeft tot my geseyt, Ghy sult sekerlick genesen.
15 Ende het geschiedde des anderen daechs, dat hy een deken nam, ende in ’t water dopte, ende over sijn aengesicht uytspreydde, dat hy sterf: ende Hazaël wert Coninck in sijne plaetse.
16 In het vijfde jaer nu van Ioram den sone Achabs, des Conincks Israëls, doe Iosaphat Coninck was van Iuda, [begon] Iehoram de sone Iosaphats des Conincks van Iuda te regeren.
17 Hy was twee en dertich jaer out doe hy Coninck wert: ende hy regeerde acht jaren te Ierusalem.
18 Ende hy wandelde op den wech der Coningen Israëls, gelijck als het huys Achabs dede: want de dochter Achabs was hem ter vrouwe geworden: ende hy dede dat quaet was inde oogen des HEEREN.
19 Doch de HEERE en woude Iuda niet verderven, om Davids sijnes knechts wille: gelijck als hy hem geseyt hadde; Dat hy hem t’ allen tijden voor sijne sonen eene lampe soude geven.
20 In sijne dagen vielen de Edomiten van onder het gebiedt van Iuda af, ende maeckten eenen Coninck over hen.
21 Daerom tooch Ioram over nae Zair, ende alle de wagenen met hem, ende hy maeckte hem des nachts op, ende sloech de Edomiten, die rontom hem waren, daer toe de Overste der wagenen, ende het volck vloodt in sijne hutten.
22 De Edomiten evenwel vielen van onder het gebiet van Iuda af, tot op desen dach: doe viel Libna af in de selve tijt.
23 Het overige nu der geschiedenissen Iorams, ende alles wat hy gedaen heeft, is dat niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen van Iuda?
24 Ende Ioram ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven by sijne vaderen, inde stadt Davids: ende Ahazia sijn soon wert Coninck in sijne plaetse.
25 In het twaelfste jaer Iorams, des soons Achabs, des Conincks van Israël, [begon] Ahazia de soon Iehorams des Conincks van Iuda, te regeren.
26 Twee en twintich jaer was Ahazia out, als hy Coninck wert, ende regeerde een jaer te Ierusalem, ende sijner moeder naem was Athalia, de dochter van Omri den Coninck Israëls.
27 Ende hy wandelde inden wech van het huys Achabs, ende dede dat quaet was inde oogen des HEEREN, gelijck het huys Achabs, want hy was een schoon-soon van het huys Achabs.
28 Ende hy tooch met Ioram den sone Achabs nae den strijt, te Ramoth in Gilead tegen Hazaël den Coninck van Syrien: ende de Syriers sloegen Ioram.
29 Doe keerde Ioram de Coninck wederom, dat hy sich te Iizreël heelen liete, van de slagen, die hem de Syriers te Rama geslagen hadden, als hy street tegen Hazaël den Coninck van Syrien: ende Ahazia de soon Iehorams, de Coninck van Iuda quam af, om Ioram den sone Achabs te Iizreël te besien, want hy was kranck.

Einde 2 Koningen 8