Statenvertaling.nl

sample header image

2 Koningen 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Koningen 7

1 DOe seyde Elisa; Hooret het woort des HEEREN: Soo seyt de HEERE, Morgen ontrent desen tijt sal eene mate meel-bloeme [verkocht] worden voor eenen sikel, ende twee maten gerste voor eenen sikel, inde poorte van Samaria.
2 Maer een Hooft-man, op wiens hant de Coninck leende, antwoordde den man Godts, ende seyde; Siet, so de HEERE vensteren in den Hemel maeckte, soude die sake [konnen] geschieden? Ende hy seyde; Siet, ghy sult het met uwen oogen sien, doch daer van niet eten.
3 Daer waren nu vier melaetsche mannen voor de deure der poorte: die seyden, de eene tot den anderen; Wat blijven wy hier, tot dat wy sterven?
4 Indien wy seggen, Laet ons in de stadt komen, so is de honger inde stadt, ende wy sullen daer sterven, ende indien wy hier blijven, wy sullen oock sterven: nu dan komt, ende laet ons in’t leger der Syriers vallen; indien sy ons laten leven, wy sullen leven, ende indien sy ons dooden, wy en sullen maer sterven.
5 Ende sy stonden op inde schemeringe, om in het leger der Syriers te komen: Doe sy aen het uyterste van het leger der Syriers quamen, siet, doe en was daer niemant.
6 Want de Heere hadde het heyr der Syriers doen hooren een geluyt van wagenen, ende een geluyt van peerden, het geluyt eener grooter heyrkracht; so datse seyden de eene tot den anderen, Siet, de Coninck Israëls heeft tegen ons gehuert de Coningen der Hethiten, ende de Coningen der Egyptenaren, om tegen ons te komen.
7 Derhalven hadden sy sich opgemaeckt, ende waren inde schemeringe gevloden, ende hadden hare tenten gelaten, ende hare peerden, ende hare eselen, het leger gelijck alst was: ende waren gevloden om hares levens wille.
8 Als nu dese melaetsche aen het uyterste des legers quamen, so gingen sy in eene tente, ende aten, ende droncken, ende namen van daer silver, ende gout, ende kleederen, ende gingen henen, ende verberchdent: daer na keerden sy weder, ende quamen in eene andere tente, namen van daer oock, ende gingen henen, ende verberchdent.
9 Doe seyden sy de een tot den anderen; Wy en doen niet recht, dese dach is een dach van goede bootschap, ende wy swijgen stille: Indien wy vertoeven tot den lichten morgen, so sal ons de ongerechticheyt vinden: daerom nu, komt, laet ons gaen, ende [dit] den huyse des Conincx bootschappen.
10 So quamense, ende riepen tot den Poortier der stadt, ende bootschapten hen, seggende; Wy zijn gekomen tot het leger der Syriers, ende siet, niemant en was daer, nochte geens menschen stemme; maer peerden aengebonden, ende esels aengebonden, ende tenten, gelijck als sy waren.
11 Ende hy riep de Poortiers: ende sy deden de bootschap binnen inden huyse des Conincks.
12 Ende de Coninck stont op in de nacht, ende seyde tot sijne knechten; Ick sal u nu te kennen geven, wat de Syriers ons gedaen hebben: Sy weten dat wy hongerich zijn, daerom zijn sy uyt het leger gegaen, om sich in ’t velt te versteken, seggende; Als sy uyt de stadt gegaen sullen zijn, dan sullen wyse levendich grijpen, ende wy sullen inde stadt komen.
13 Doe antwoordde een van sijne knechten, ende seyde; Datmen doch neme vijve vande overige peerden, die hier binnen over-gebleven zijn, (siet, sy zijn als de geheele menichte der Israëliten, die hier binnen overgebleven zijn, siet, sy zijn als de geheele menichte der Israëliten, die vergaen zijn) laet ons die senden, ende sien.
14 Sy namen dan twee wagen-peerden: Ende de Coninck sondt het leger der Syriers achter na, seggende; Gaet henen, ende siet.
15 Ende sy volchdense na tot de Iordane toe, ende siet, de gantsche wech was vol van kleederen, ende gereetschap, die de Syriers in haer verhaesten wechgeworpen hadden: De boden nu keerden weder, ende bootschaptent den Coninck.
16 Doe ginck het volck uyt, ende beroofde het leger der Syriers: ende eene mate meel-bloeme wert [verkocht] voor eenen sikel, ende twee maten gerste voor eenen sikel, nae het woort des HEEREN.
17 De Coninck nu hadde den Hooft-man, op wiens hant hy leende, over die poorte gestelt, ende het volck vertradt hem inde poorte, dat hy sterf: gelijck de man Godts gesproken hadde, die’t sprack, als de Coninck tot hem afgekomen was.
18 Want het was geschiet, gelijck de man Godts gesproken hadde tot den Coninck, seggende; Morgen ontrent desen tijdt sullen twee maten gerste voor eenen sikel, ende eene mate meel-bloeme voor eenen sikel [verkocht] worden, in de poorte van Samaria.
19 Ende die Hooftman hadde den man Godts geantwoort, ende geseyt, Siet, so de HEERE vensteren inden Hemel maeckte, soudet oock nae dit woort geschieden [konnen]? ende hy hadde geseyt, Siet, ghy sult het met uwen oogen sien, doch daer van niet eten.
20 Even alsoo geschiedde hem: want het volck vertradt hem inde poorte, dat hy sterf.

Einde 2 Koningen 7