Statenvertaling.nl

sample header image

2 Koningen 6 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Koningen 6

1 ENde de kinderen der Propheten seyden tot Elisa; Siet nu, de plaetse daer wy woonen voor u aengesichte, is voor ons te enge.
2 Laet ons doch tot aen de Iordane gaen, ende elck van daer een timmer-hout halen, dat wy ons daer eene plaetse maken, om daer te woonen: ende hy seyde, Gaet henen.
3 Ende daer seyde een: Het believe u doch te gaen met uwe knechten: ende hy seyde; Ick sal gaen.
4 So ginck hy met hen: als sy nu aen de Iordane gekomen waren, hieuwen sy hout af.
5 Ende het geschiedde, als een het timmer-hout velde, dat het yser in ’t water viel: ende hy riep, ende seyde; Ach, mijn heere! want het was geleent.
6 Ende de man Godts seyde; Waer ist gevallen? ende doe hy hem de plaetse gewesen hadde, sneedt hy een hout af, ende wierp het daer henen, ende dede het yser boven swemmen.
7 Ende hy seyde; Neme’t tot u op: Doe stack hy sijne hant uyt, ende nam het.
8 Ende de Coninck van Syrien voerde krijch tegen Israël, ende beraet-slaechde sich met sijne knechten, seggende; Mijne legeringe sal zijn in de plaetse van sulck een.
9 Maer de man Godts sondt henen tot den Coninck Israëls, seggende; Wacht u, dat ghy door die plaetse niet en treckt, want de Syriers zijn daer henen afgekomen.
10 Daerom sondt de Coninck Israëls henen aen die plaetse, daer van hem de man Godts geseyt ende hem gewaerschouwt hadde, ende wachtede sich aldaer: niet eenmael, nochte tweemael.
11 Doe wert het herte des Conincks van Syrien ongestuymich over desen handel: ende hy riep sijne knechten, ende seyde tot hen; Sult ghy my dan niet te kennen geven, wie van den onsen zy voor den Coninck Israëls?
12 Ende een van sijne knechten seyde; Neen, mijn heere Coninck; maer Elisa de Propheet, die in Israël is, geeft den Coninck Israëls te kennen de woorden, die ghy in uwe binnenste slaep-kamer spreeckt.
13 Ende hy seyde; Gaet henen, ende siet waer hy is, dat ick sende, ende hem halen late: ende hem wert te kennen gegeven, seggende; Siet hy is te Dothan.
14 Doe sondt hy daer henen peerden, ende wagenen, ende een swaer heyr: welcke des nachts quamen, ende omcingelden de stadt.
15 Ende de dienaer des mans Godts stont seer vroech op, ende ginck uyt, ende siet, een heyr omringde de stadt met peerden, ende wagenen: doe seyde sijn jongen tot hem; Ach mijn heere! hoe sullen wy doen?
16 Ende hy seyde; Vreest niet; want die by ons zijn, zijn meer, dan die by hen zijn.
17 Ende Elisa badt, ende seyde; HEERE, opent doch sijne oogen, dat hy sie: ende de HEERE opende de oogen des jongens, dat hy sach; ende siet, de berch was vol vyerige peerden, end wagenen rontom Elisa.
18 Als sy nu tot hem afquamen, badt Elisa tot den HEERE, ende seyde, Slaet doch dit volck met verblintheden: ende hy sloechse met verblintheden, nae het woort van Elisa.
19 Doe seyde Elisa tot hen; Dit en is de wech niet, ende dit en is de stadt niet; volget my na, ende ick sal u leyden tot den man dien ghy soecket: ende hy leydese nae Samaria.
20 Ende het geschiedde, als sy te Samaria gekomen waren, dat Elisa seyde; HEERE, opent deser oogen, dat sy sien: ende de HEERE opende hare oogen, datse sagen, ende siet, sy waren in ’t midden van Samaria.
21 Ende de Coninck Israëls seyde tot Elisa, als hyse sach; Sal ickse slaen? Sal ickse slaen, mijn vader?
22 Doch hy seyde; Ghy en sultse niet slaen; soudt ghy oock slaen, die ghy met u sweert, ende met uwen boge gevangen hadt? set hen broot, ende water voor, dat sy eten, ende drincken, ende tot haren heere trecken.
23 Ende hy bereidde hen eene groote maeltijt, datse aten, ende droncken, daerna liet hyse gaen, ende sy trocken tot haren heere; So en quamen de benden der Syriers niet meer in het lant Israëls.
24 Ende het geschiedde daerna, dat Benhadad de Coninck van Syrien sijn geheel leger versamelde, ende optooch, ende Samaria belegerde.
25 Ende daer wert grooten honger in Samaria: want siet, sy belegerdense tot dat eens esels kop voor tachtentich silverlingen was [verkocht], ende een vierendeel van een Kab duyven-mest voor vijf silverlingen.
26 Ende het geschiedde, als de Coninck op de muer voorby ginck, dat eene vrouwe tot hem riep, seggende; Helpt my heer Coninck.
27 Ende hy seyde; De HEERE en helpt u niet, waer van soude ick u helpen? van den dorsch-vloer, of vande wijnpersse?
28 Voorder seyde de Coninck tot haer; Wat is u? ende sy seyde: Dese vrouwe heeft tot my geseyt; Geeft uwen sone, dat wy hem heden eten, ende morgen sullen wy mijnen sone eten.
29 So hebben wy mijnen sone gesoden, ende hebben hem gegeten: maer als ick des anderen daechs tot haer seyde; Geeft uwen sone dat wy hem eten, so heeft sy haren sone versteken:
30 Ende het geschiedde, als de Coninck de woorden deser vrouwe gehoort hadde, dat hy sijne kleederen scheurde, also hy op den muer voortginck: ende het volck sach, dat, siet, een sack van binnen over sijn vleesch was.
31 Ende hy seyde; Soo doe my Godt, ende doe soo daer toe, indien het hooft Elisa des soons Saphats heden op hem sal blijven staen!
32 (Elisa nu sat in sijn huys, ende de Outste saten by hem) ende hy sondt eenen man van voor sijn aengesichte: maer eer de bode tot hem gekomen was, hadde hy geseyt tot den Outsten: Hebt ghy lieden gesien, hoe die sone des moordenaers gesonden heeft, om mijn hooft af te nemen? siet toe, als die bode komt; sluyt de deure toe, ende dringet hem uyt met de deure: is niet het geruysch der voeten sijns heeren achter hem?
33 Als hy noch met hen sprack, siet, so quam de bode tot hem af, ende hy seyde; Siet, dat quaet is van den HEERE; wat soude ick voorder op den HEERE wachten.

Einde 2 Koningen 6