Statenvertaling.nl

sample header image

2 Koningen 22 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Koningen 22

1 IOsia was acht jaer out, doe hy Coninck wert, ende regeerde een en dertich jaer te Ierusalem: de naem sijner Moeder was Iedida, een dochter van Adaia, van Bozkath.
2 Ende hy dede dat recht was inde oogen des HEEREN: ende hy wandelde in al den wech sijns vaders Davids, ende en weeck niet af ter rechter, nochte ter slincker hant.
3 Het geschiedde nu in ’t achtiende jaer des Conincks Iosia, dat de Coninck den Schrijver Saphan den sone Azalias, des soons Mesullams sondt in het Huys des HEEREN, seggende:
4 Gaet op tot Hilkia den Hoogen-priester, op dat hy het gelt sommere, dat in het Huys des HEEREN gebracht is; het welcke de Wachters des dorpels van het volck versamelt hebben.
5 Ende datse dat geven inde hant der Versorgers van het werck, die bestelt zijn over het Huys des HEEREN; op dat sy het geven den genen, die het werck doen, dat in het Huys des HEEREN is, om de breucken van het Huys te beteren:
6 Den timmerlieden, ende den bouwlieden, ende den metselaren: ende om hout, ende gehouwene steenen te koopen, om het Huys te beteren.
7 Doch en wert met hen geene rekeninge gehouden van het gelt, dat in hare hant gelevert was, want sy handelden trouwelick.
8 Doe seyde de Hooge-priester Hilkia tot Saphan den Schrijver; Ick hebbe het Wet-boeck in ’t Huys des HEEREN gevonden: ende Hilkia gaf dat boeck aen Saphan, die las het.
9 Daerna quam Saphan de Schrijver tot den Coninck, ende bracht den Coninck bescheyt weder ende hy seyde; Uwe knechten hebben het gelt dat in ’t Huys gevonden was t’samen gebracht, ende hebbent gegeven inde hant der Versorgers van het werck, die bestelt waren over het Huys des HEEREN.
10 Oock gaf Saphan de Schrijver den Coninck te kennen, seggende; De Priester Hilkia heeft my een boeck gegeven: ende Saphan las dat voor het aengesichte des Conincks.
11 Het geschiedde nu, als de Coninck de woorden des Wet-boecks hoorde, dat hy sijne kleederen scheurde.
12 Ende de Coninck geboot Hilkia den Priester, ende Ahikam den sone Saphans, ende Achbor den sone van Michaia, ende Saphan den Schrijver, ende Asaia den knecht des Conincks, seggende;
13 Gaet henen, vraget den HEERE voor my, ende voor het volck, ende voor het gantsche Iuda, over de woorden deses boecks, dat gevonden is: want de grimmicheyt des HEEREN is groot, dewelcke tegen ons aengesteken is, om dat onse vaderen niet gehoort en hebben nae de woorden deses boecks, om te doen nae al, dat voor ons geschreven is.
14 Doe ginck de Priester Hilkia ende Ahikam, ende Achbor, ende Saphan, ende Asaia henen tot de Prophetesse Hulda, de huysvrouwe Sallums, des soons van Tikva, den soon van Harhas den kleeder-bewaerder; (sy nu woonde te Ierusalem in ’t tweede deel) ende sy spraken tot haer.
15 Ende sy seyde tot hen; Soo seyt de HEERE de Godt Israëls: Segget tot den man, die u tot my gesonden heeft:
16 Soo seyt de HEERE; Siet, ick sal quaet over dese plaetse brengen, ende over hare inwoonderen; [namelick,] alle de woorden des boecks, dat de Coninck van Iuda gelesen heeft.
17 Daerom dat sy my verlaten, ende anderen Goden geroockt hebben, op dat sy my tot toorn verweckten, met al het werck harer handen; so sal mijne grimmicheyt aengesteken worden tegen dese plaetse, ende niet uytgebluscht worden.
18 Maer tot den Coninck van Iuda, die u gesonden heeft om den HEERE te vragen, alsoo sullet ghy tot hem seggen: Soo seyt de HEERE de Godt Israëls; Aengaende de woorden, die ghy gehoort hebt:
19 Om dat u herte weeck geworden is, ende ghy u voor het aengesichte des HEEREN vernedert hebt, als ghy hoordet, wat ick gesproken hebbe tegen dese plaetse, ende derselver inwoonderen: datse tot eene verwoestinge, ende vloeck sullen worden, ende dat ghy uwe kleederen gescheurt, ende voor mijn aengesicht geweent hebt; so hebbe ick [u] oock verhoort; spreeckt de HEERE.
20 Daerom siet, ick sal u versamelen tot uwe vaderen, ende ghy sult met vrede in u graf versamelt worden, ende uwe oogen en sullen al het quaet niet sien, dat ick over dese plaetse brengen sal: Ende sy brachten den Coninck de antwoorde weder.

Einde 2 Koningen 22