Statenvertaling.nl

sample header image

2 Koningen 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Koningen 1

1 ENDE Moab viel van Israël af, na Achabs doot.
2 Ende Ahazia viel door eene tralie in sijn opper-sale, die te Samaria was, ende wert kranck: ende hy sondt boden, ende seyde tot hen; Gaet henen, vraget Baal-Zebub den Godt van Ekron, of ick van dese kranckheyt genesen sal.
3 Maer de Engel des HEEREN sprack tot Elia den Tisbiter, Maeckt u op, gaet op, den boden des Conincks van Samaria te gemoete: ende spreeckt tot hen; Is’t, om datter geen Godt in Israël en is, dat ghylieden henen gaet, om Baal-Zebub den Godt van Ekron te vragen?
4 Daerom nu seyt de HEERE alsoo: Ghy en sult niet afkomen van dat bedde, daer op ghy geklommen zijt; maer ghy sult den doot sterven: Ende Elia ginck wech.
5 So quamen de boden weder tot hem: ende hy seyde tot hen; Wat is dit [dat] ghy weder komt?
6 Ende sy seyden tot hem; Een man quam op ons te gemoete, ende seyde tot ons; Gaet henen, keeret weder tot den Coninck, die u gesonden heeft, ende spreket tot hem; Soo seyt de HEERE: Ist, om datter geen Godt in Israël en is, dat ghy sendt Baal-Zebub den Godt van Ekron te vragen? Daerom en sult ghy van dat bedde, daer op ghy geklommen zijt, niet afkomen, maer ghy sult den doot sterven.
7 Ende hy sprack tot hen; Hoedanich was de gestalte des mans, die u te gemoete opgekomen is, ende dese woorden tot u gesproken heeft?
8 Ende sy seyden tot hem: Hy was een man met een hayrich [kleet], ende met eenen lederen gordel gegordet om sijne lendenen: doe seyde hy; ’T is Elia de Tisbiter.
9 Ende hy sondt tot hem eenen Hooftman van vijftich, met sijne vijftige: ende als hy tot hem opquam; (want siet, hy sat op de hoochte eenes berchs) so sprack hy tot hem; Ghy man Godts, De Coninck seyt, Komt af.
10 Maer Elia antwoordde, ende sprack tot den Hooftman van vijftige, Indien ick dan een man Godts ben, so dale vyer vanden hemel, ende verteere u, ende uwe vijftige: doe daelde vyer van den hemel, ende verteerde hem, ende sijne vijftige.
11 Ende hysondt wederom tot hem eenen anderen Hooftman van vijftig, met sijne vijftige: Dese antwoordde, ende sprack tot hem; Ghy man Godts, soo seyt de Coninck, Komt haestelick af.
12 Ende Elia antwoordde, ende sprack tot hen; Ben ick een man Godts, so dale vyer vanden Hemel, ende verteere u, ende uwe vijftige: Doe daelde het vyer Godts vanden Hemel, ende verteerde hem, ende sijne vijftige.
13 Ende wederom sondt hy eenen Hooftman vande derde vijftige met sijne vijftige: so ginck de derde Hooft-man van vijftige op, ende quam ende booch sich op sijne knyen voor Elia, ende smeeckte hem, ende sprack tot hem; Ghy man Godts, laet doch mijne ziele, ende de ziele uwer knechten, deser vijftigen, dierbaer zijn in uwen oogen!
14 Siet het vyer is vanden hemel gedaelt, ende heeft die twee eerste Hooftmannen van vijftige, met hare vijftige verteert: maer nu, laet mijne ziele dierbaer zijn in uwen oogen!
15 Doe sprack de Engel des HEEREN tot Elia; Gaet af met hem, vreest niet voor sijn aengesicht: Ende hy stont op, ende ginck met hem af tot den Coninck.
16 Ende hy sprack tot hem; Soo seyt de HEERE: Daerom dat ghy boden gesonden hebt om Baal-Zebub den Godt van Ekron te vragen, (ist, om datter geen Godt in Israël en is, om sijn woort te vragen?) daerom, van dat bedde, daer op ghy geklommen zijt, en sult ghy niet afkomen, maer ghy sult den doot sterven.
17 Alsoo sterf hy, nae het woort des HEEREN, dat Elia gesproken hadde: ende Ioram wert Coninck in sijne plaetse, in het tweede jaer Iorams, des soons Iosaphats, des Conincks van Iuda: want hy en hadde geenen sone.
18 Het overige nu der saken van Ahazia, die hy gedaen heeft; is dat niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?

Einde 2 Koningen 1