Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 9 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Samuël 9

David, gedenckende aen sijne beloften, die hy Ionathan gedaen hadde, doet des selven sone Mephiboseth soecken ende tot sich brengen, vers 1, etc. Geeft hem al Sauls goet, ende stelt Ziba daer over tot regent, maer neemt Mephiboseth aen sijne tafel, 7.
 
1 ENde David seyde; Isser noch yemant, die overgebleven is vanden huyse Sauls; dat ick weldadicheyt aen hem doe, om 1 Ionathans wille?
1 Siet bov. cap. 1.26. ende 1.Sam. 20.
 
2 Het huys Sauls nu hadde eenen 2 knecht, wiens naem was a 3 Ziba; ende sy riepen hem tot David: ende de Coninck seyde tot hem; Zijt ghy Ziba? ende hty seyde; 4 Uwe knecht.
2 Eenen besorger des huyses, als hof-meester. Genes. 15.2, 3. Vergel. ond. vers 10.
a 2.Sam. 16.1, etc. ende 19.22.
3 Hebr. Tsiba.
4 D. ick ben Ziba, t’ uwen dienste.
 
3 Ende de Coninck seyde; Isser niet noch yemant van den huyse Sauls, dat ick 5 Godts weldadicheyt by hem doe? Doe seyde Ziba tot den Coninck; Daer is noch een sone van Ionanthan, die 6 geslagen is aen b beyde voeten.
5 Siet 1.Sam. 20.14, 15, 16, 17.
6 Als bov. cap. 4.4. D. kreupel, als ond. vers 13.
b 2.Sam. 4.4.
 
4 Ende de Coninck seyde tot hem; Waer is hy? ende Ziba seyde tot den Coninck, Siet hy is in den huyse Machirs, des soons Ammiëls te 7 Lodebar.
7 Gelegen over de Iordane, in den lande Gilead, niet verre van Mahanaim. Siet ond. cap. 17.27.
 
5 Doe sondt de Coninck David henen: ende hy 8 nam hem uyt den huyse Machirs, des Soons Ammiëls, van Lodebar.
8 D. liet hem halen.
 
6 Als nu Mephiboseth, de sone Ionathans, des soons Sauls, tot David inquam, so viel hy op sijn aengesichte, ende booch sich neder: ende David seyde, Mephiboseth! ende hy seyde; Siet, [hier] is uwe knecht.
7 Ende David seyde tot hem; En vreest niet, want ick sal 9 sekerlick weldadicheyt by u doen, om uwes vaders Ionathans wille; ende ick sal 10 u alle 11 ackeren uwes vaders Sauls 12 wedergeven: ende ghy sult geduerichlick 13 broot eten aen mijne tafel.
9 Hebr. ick sal doende doen, etc.
10 Ende uwen sone, ond. vers 9. ende 12.
11 Ofte, al ’t velt, lant.
12 Dewijle Isboseth, ende andere van Sauls huys tegen David gekrijgt hadden, so waren hare goederen aen den Coninck vervallen, diese nu Mephiboseth weder geeft.
13 D. dagelicks by my eten ende drincken, ter tafele by my gaen, siet bov. c. 3.35.
 
8 Doe booch hy sich, ende seyde; Wat is uwe knecht, dat ghy omgesien hebt nae eenen 14 dooden hont, als ick ben?
14 Een spreeck-woort by den Ioden, waermede yemants nieticheyt ende verachtelijckheyt wort uytgedruckt. siet 1.Sam. 24.15. ende ond. 16.9. Vergel. bov. cap. 3. op vers 8.
 
9 Doe riep de Coninck Ziba, Sauls 15 jongen, ende seyde tot hem: Al wat Saul gehadt heeft, ende sijn gantsche huys, heb ick den 16 sone uwes heeren gegeven.
15 D. die Sauls knecht geweest was.
16 T.w. Mephiboseth: ofte, als sommige, Micha (vers 12.) als die daer van soude leven: maer hier mede was de vader niet uitgesloten, als vers 7.
 
10 Daerom sult ghy voor hem het lant bearbeyden, ghy, ende uwe sonen, ende uwe knechten, ende sult [de vruchten] inbrengen, op dat uwes heeren sone broot hebbe, dat hy ete; ende Mephiboseth, uwes Heeren sone, sal geduerichlick broot eten aen mijne tafel: Ziba nu hadde vijftien sonen, ende twintich knechten.
11 Ende Ziba seyde tot den Coninck; Nae alles dat mijn Heere de Coninck sijnen knecht gebiedt, alsoo sal uwe knecht doen: 17 Oock soude Mephiboseth, etende aen mijne tafel, als een van des Conincks sonen zijn.
17 Hy wil seggen, dat hy oock Mephiboseth selve (indien ’t den Coninck hadde belieft) aen sijne tafel soo wel soude getracteert hebben, als of hy te hove ware. Andere nemen dit voor des Conincx woorden, aldus: maer Mephiboseth [seyde de Coninck] sal eten aen mijne tafel, als een van des Conincks sonen.
 
12 Mephiboseth nu hadde eenen kleynen sone, wiens naem was Micha: ende alle, 18 die in den huyse van Ziba woonden, waren Mephiboseths knechten.
18 Hebr. alle, ofte, de gantsche wooninge des huyses van Ziba.
 
13 Also woonde Mephiboseth te Ierusalem, om dat hy geduerichlick at aen des Conincks tafel: 19 ende hy was kreupel aen beyde sijne voeten.
19 Ofte, hoe-wel hy, etc.

Einde 2 Samuël 9