Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde het geschiedde daerna, dat David de Philistijnen sloech, ende brachtse onder: Ende David nam Meteg-Amma uyt der Philistijnen hant. |
2 Oock sloech hy de Moabiten, ende matse met een snoer, doende haer ter aerden nederliggen; ende hy mat [met] twee snoeren om te dooden, ende [met] een vol snoer om in’t leven te laten: also werden de Moabiten David tot knechten, brengende geschencken. |
3 David sloech oock Hadadezer, den sone Rechobs, den Coninck van Zoba; Doe hy henen tooch om sijne hant te wenden nae de riviere Phrat. |
4 Ende David nam hem duysent [wagens] af, ende seven hondert ruyteren, ende twintich duysent man te voete: ende David ontsenuwde alle wagen-peerden, ende hieldt daer van hondert wagenen overich. |
5 Ende de Syriers van Damasco quamen om Hadadezer, den Coninck van Zoba, te helpen: maer David sloech van de Syriers twee ende twintich duysent man. |
6 Ende David leyde besettingen in Syrien van Damasco, ende de Syriers werden David tot knechten, brengende geschencken: ende de HEERE behoedde David over al, waer hy henen tooch. |
7 Ende David nam de goudene schilden, die by Hadadezers knechten geweest waren, ende brachtse te Ierusalem. |
8 Daer toe nam de Coninck David seer veel kopers uyt Bethach, ende uyt Berothai, Hadadezers steden. |
9 Als nu Thoï de Coninck van Hamath hoorde, dat David het gantsche heyr Hadadezers geslagen hadde; |
10 So sondt Thoï sijnen sone Ioram tot den Coninck David, om hem te vragen nae [sijnen] welstant, ende om hem te segenen, van wegen dat hy tegen Hadadezer gekrijcht ende hem geslagen hadde; (want Hadadezer voerde steets krijch tegen Thoï:) ende in sijne hant waren silvere vaten, ende goudene vaten, ende kopere vaten; |
11 Welcke de Coninck David oock den HEERE heylichde; met het silver, ende het gout, dat hy geheylicht hadde, van alle Heydenen, die hy [sich] onderworpen hadde: |
12 Van Syrien, ende van Moab, ende van de kinderen Ammons, ende van de Philistijnen, ende van Amalek, ende van den roof Hadadezers, des soons Rechobs, des Conincks van Zoba. |
13 Oock maeckte [sich] David eenen naem, als hy wederquam, na dat hy de Syriers geslagen hadde, in het Sout-dal, achtien duysent. |
14 Ende hy leyde besettingen in Edom, in gantsch Edom leyde hy besettingen, ende alle Edomiten werden David tot knechten: ende de HEERE behoedde David over al, waer hy henen tooch. |
15 Also regeerde David over gantsch Israël: ende David dede sijnen gantschen volcke recht ende gerechticheyt. |
16 Ioab nu, de sone van Zeruja, was over het heyr: ende Iosaphat, sone van Achilud, was Cancelier. |
17 Ende Zadok, Ahitubs sone, ende Ahimelech, Abjathars sone, waren Priesters: ende Seraja was Schrijver. |
18 Daer was oock Benaja, sone van Iojada, met de Crethi, ende de Plethi: maer Davids sonen waren Princen. |