Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Samuël 4

1 ALs nu Sauls soon hoorde, dat Abner te Hebron gestorven was, werden sijne handen slap, ende gantsch Israël wert verschrickt.
2 Ende Sauls soon hadde twee mannen, Oversten van benden: de naem des eenen was Baëna, ende de naem des anderen Rechab, sonen Rimmons des Beërothiters, van de kinderen Benjamins: want oock Beëroth aen Benjamin gerekent wert:
3 Ende de Beërothiten waren gevloden nae Gitthaim, ende waren aldaer vreemdelingen tot op desen dach.
4 Ende Ionathan, Sauls soon, hadde eenen sone, die geslagen was aen beyde voeten: vijf jaren was hy out, als het geruchte van Saul ende Ionathan uyt Iizreël quam, ende sijne voester hem opnam, ende vluchtede; ende het geschiedde, als sy haestede om te vluchten, dat hy viel, ende kreupel wert, ende sijn naem was Mephiboseth.
5 Ende de sonen Rimmons des Beërothiters, Rechab ende Baëna gingen henen, ende quamen ten huyse van Isboseth, als de dach heet geworden was: ende hy lach op de slaep-stede in den middage.
6 Ende sy quamen daer in tot het midden des huyses, [als] sullende tarwe halen; ende sy sloegen hem aen de vijfde ribbe: ende Rechab ende sijn broeder Baëna ontquamen.
7 Want sy quamen in huys als hy op sijn bedde lach, in sijne slaep-kamer, ende sloegen hem, ende doodden hem, ende hieuwen sijn hooft af: ende sy namen sijn hooft, ende gingen henen des weechs op den vlacken velde den gantschen nacht.
8 Ende sy brachten het hooft Isboseths tot David te Hebron, ende seyden tot den Coninck; Siet, daer is het hooft Isboseths, des soons Sauls, uwes vyants, die uwe ziele sochte: also heeft de HEERE mijnen heere den Coninck te desen dage wraken gegeven, van Saul, ende van sijnen zade.
9 Maer David antwoordde Rechab ende sijnen broeder Baëna, den sonen Rimmons, des Beërothiters, ende seyde tot hen: [Soo waerachtich als] de HEERE leeft, die mijne ziele uyt aller benautheyt verlost heeft:
10 Dewijl ick dien, die my bootschapte, seggende; Siet, Saul is doot; daer hy in sijne oogen was, als een, die goede bootschap brachte; nochtans gegrepen, ende te Ziklag gedoodt hebbe: hoewel hy [meynde] dat ick hem boden-loon soude geven:
11 Hoe veel te meer, wanneer godtloose mannen, eenen rechtveerdigen man in sijn huys op sijn slaep-stede hebben gedoodt? nu dan en soude ick sijn bloet van uwe handen niet eysschen, ende u van der aerden wechdoen?
12 Ende David geboodt sijne jongens, ende sy dooddense, ende hieuwen hare handen ende hare voeten af, ende hingense op by den vijver te Hebron: maer het hooft Isboseths namen sy, ende begroeven ’t in Abners graf te Hebron.

Einde 2 Samuël 4