Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 22 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Samuël 22

1 ENde David sprack de woorden deses Liets tot den HEERE: ten dage als de HEERE hem verlost hadde uyt de hant aller sijner vyanden, ende uyt de hant Sauls.
2 Hy seyde dan: De HEERE is my mijne steenrotze, ende mijn borcht, ende mijn uythelper:
3 Godt is mijne rotze, ick sal op hem betrouwen: mijn schilt ende den hoorn mijns heyls, mijn hooch-vertreck, ende mijne toevlucht, mijn verlosser, van gewelt hebt ghy my verlost.
4 Ick aenriep den HEERE die te prijsen is, ende ick wert verlost van mijne vyanden.
5 Want baren des doots hadden my omvangen: beken Belials verschrickten my.
6 Banden der helle omringden my: stricken des doots bejegenden my.
7 Als my bange was, aenriep ick den HEERE, ende riep tot mijnen Godt: ende hy hoorde mijne stemme uyt sijn palleys, ende mijn geroep [quam] in sijne ooren.
8 Doe daverde ende beefde de aerde, de fondamenten des hemels beroerden sich, ende daverden, om dat hy ontsteken was.
9 Roock ginck op van sijner neuse, ende een vyer uyt sijnen mont verteerde, kolen werden daer van aengesteken.
10 Ende hy booch den Hemel, ende daelde neder, ende donckerheyt was onder sijne voeten.
11 Ende hy voer op eenen Cherub, ende vlooch: ende wert gesien op de vleugelen des wints.
12 Ende hy settede duysternisse rontom sich tot tenten; eene t’ samenbindinge der wateren, wolcken des Hemels.
13 Van den glantz voor hem henen, werden kolen des vyers aengesteken.
14 De HEERE donderde van den Hemel, ende de Alderhoochste gaf sijne stemme.
15 Ende hy sondt pijlen uyt ende verstroydese; blixem, ende verschricktese.
16 Ende de diepe kolcken der Zee werden gesien, de gronden der werelt werden ontdeckt, door het schelden des HEEREN, van het geblaes des wints sijner neuse.
17 Hy sondt van der hoochte, hy nam my; Hy trock my op uyt groote wateren.
18 Hy verloste my van mijnen stercken vyant; van mijne haters, om datse machtiger waren dan ick.
19 Sy hadden my bejegent ten dage mijns ongevals; maer de HEERE was my een steunsel.
20 Ende hy voerde my uyt in de ruymte, ende ruckte my uyt: want hy hadde lust aen my.
21 De HEERE vergoldt my nae mijne gerechticheyt; Hy gaf my weder nae de reynicheyt mijner handen.
22 Want ick hebbe des HEEREN wegen gehouden, ende en ben mijnen Godt niet godtlooslick afgegaen.
23 Want alle sijne rechten waren voor my, ende sijne insettingen, daer van en weeck ick niet af.
24 Maer ick was oprecht voor hem; ende ick wachtede my voor mijne ongerechticheyt.
25 So gaf my de HEERE weder nae mijne gerechticheyt, nae mijne reynicheyt, voor sijne oogen.
26 By den goedertierenen houdt ghy u goedertieren, by den oprechten helt houdt ghy u oprecht.
27 By den reynen houdt ghy u reyn, maer by den verkeerden houdt ghy u verdraeyt.
28 Ende ghy verlost het bedruckte volck; maer uwe oogen zijn tegen de hooge, ghy sultse vernederen.
29 Want ghy zijt mijne Lampe, O HEERE; ende de HEERE doet mijne duysternisse opklaren.
30 Want met u loop ick door eene bende; met mijnen Godt spring ick over eenen muer.
31 Godts wech is volmaeckt; de reden des HEEREN is doorloutert: Hy is een schilt, allen die op hem betrouwen.
32 Want wie is Godt, behalven den HEERE? ende wie is een rotzsteen, behalven onsen Godt?
33 Godt is mijne sterckte [ende] kracht; ende hy heeft mijnen wech volkomen geopent.
34 Hy maeckt mijne voeten gelijck als der hinden, ende stelt my op mijne hoochten.
35 Hy leert mijne handen ten strijde, so dat een stalen boge met mijne armen verbroken is.
36 Oock hebt ghy my gegeven den schilt uwes heyls, ende [door] u verootmoedigen hebt ghy my groot gemaeckt.
37 Ghy hebt mijnen voetstap ruym gemaeckt onder my; ende mijne enckelen hebben niet gewanckelt.
38 Ick vervolgde mijne vyanden, ende verdelgdese, ende en keerde niet weder tot dat ickse verdaen hadde.
39 Ende ick verteerdese, ende doorstackse, datse niet weder opstonden; maer sy vielen onder mijne voeten.
40 Want ghy omgorddet my met kracht ten strijde; ghy deedt onder my nederbucken, die tegen my opstonden.
41 Ende ghy gaeft my den necke mijner vyanden, mijner hateren; ende ick vernieldese.
42 Sy sagen uyt, maer daer en was geen verlosser; nae den HEERE, maer hy en antwoordde hen niet.
43 Doe vergruysde ickse, als stof der aerden; ick stamptese, ick breyddese uyt als slijck der straten.
44 Oock hebt ghy my uytgeholpen van de twisten mijns volcx, ghy hebt my bewaert tot een hooft der heydenen: het volck, [dat] ick niet en kende, heeft my gedient.
45 Vreemde hebben sich my geveynsdelick onderworpen: So haest als [haer] oore [van my] hoorde, hebben sy my gehoorsaemt.
46 Vreemde zijn vervallen, ende hebben sich aengegordet uyt hare sloten.
47 De HEERE leeft, ende gelooft zy mijn rotzsteen: Ende verhoogt zy Godt, de rotzsteen mijns heyls:
48 De Godt, die my volkomene wrake geeft, ende de volcken onder my nederwerpt:
49 Ende die my uytvoert van mijne vyanden; ende ghy verhoogt my boven de gene die tegen my opstaen, ghy reddet my van den man alles gewelts.
50 Daerom sal ick u, ô HEERE, loven onder de Heydenen, ende uwen Name sal ick psalm-singen.
51 [Hy is] een toren der verlossingen sijns Conincks, en hy doet goedertierenheyt aen sijnen gesalfden, aen David ende aen sijn zaet, tot in eeuwicheyt.

Einde 2 Samuël 22