Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 21 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Samuël 21

1 ENde daer was in Davids dagen een honger, drie jaren, jaer achter jaer; ende David sochte het aengesichte des HEEREN: ende de HEERE seyde; ’Tis om Sauls ende om des bloethuyses wille, om dat hy de Gibeoniten gedoodt heeft.
2 Doe riep de Coninck de Gibeoniten, ende seyde tot hen: (de Gibeoniten nu, die waren niet van de kinderen Israëls, maer van het overblijfsel der Amoriten, ende de kinderen Israëls hadden hen gesworen, maer Saul sochtese te slaen in sijnen yver voor de kinderen Israëls ende Iuda.)
3 David dan seyde tot de Gibeoniten; Wat sal ick ulieden doen? ende waer mede sal ick versoenen, dat ghy het erfdeel des HEEREN segenet?
4 Doe seyden de Gibeoniten tot hem; het is ons niet [te doen om] silver ende gout met Saul, ende met sijnen huyse, oock en ist ons niet, om yemant te dooden in Israël: Ende hy seyde, wat segget ghy dan, dat ick u doen sal?
5 Ende sy seyden tot den Coninck; De man die ons te niete gemaeckt, ende tegen ons gedacht heeft dat wy souden verdelgt worden, sonder te konnen bestaen in eenige lantpale van Israël:
6 Laet ons seven mannen van sijne sonen gegeven worden, dat wijse den HEERE ophangen te Gibea Sauls, O ghy verkorene des HEEREN: ende de Coninck seyde, Ick salse geven.
7 Doch de Coninck verschoonde Mephiboseth, den sone Ionathans, des soons Sauls, om den eedt des HEEREN, die tusschen hen was, tusschen David, ende tusschen Ionathan, Sauls sone.
8 Maer de Coninck nam de twee sonen van Rizpa, dochter van Aja, die sy Saul gebaert hadde, Armoni ende Mephiboseth: daer toe de vijf sonen van Michals [suster], Sauls dochter, die sy Adriël, den sone van Barzillai, den Meholathiter, gebaert hadde:
9 Ende hy gafse in de hant der Gibeoniten, diese ophingen op den berch voor ’t aengesichte des HEEREN, ende die seven vielen te gelijcke: Ende sy werden gedoodt in de dagen des oogsts, in de eerste [dagen], in ’t begin des gersten-oogsts.
10 Doe nam Rizpa, de dochter van Aja, eenen sack, ende spande dien voor haer uyt op eenen rotzsteen, van ’t begin des oogstes, tot datter water op hen druppede van den hemel: ende sy liet het gevogelte des hemels op hen niet rusten des daegs, noch het gedierte van ’t velt des nachts.
11 Ende het wert David aengeseyt, wat Rizpa, de dochter van Aja, Sauls bywijf, gedaen hadde.
12 So ginck David henen, ende nam de beenderen Sauls, ende de beenderen Ionathans, sijns soons, van de burgeren van Iabes in Gilead, die de selve gestolen hadden van de strate Beth-San, alwaerse de Philistijnen hadden opgehangen, ten dage, als de Philistijnen Saul sloegen op Gilboa.
13 Ende hy bracht van daer op, de beenderen Sauls, ende de beenderen Ionathans, sijns soons: Oock versamelden sy de beenderen der gehangenen.
14 Ende sy begroeven de beenderen Sauls ende sijns soons Ionathans in den lande Benjamins te Zela, in ’t graf sijns vaders Kis, ende deden alles, dat de Coninck geboden hadde: Also wert Godt na desen den lande verbeden.
15 Voorts hadden de Philistijnen noch eenen krijch tegen Israël: Ende David tooch af, ende sijne knechten met hem, ende streden tegen de Philistijnen, dat David moede wert.
16 Ende Isbi Benob, die van des Rapha kinderen was, ende het gewichte sijner spiesse, drie hondert gewichte copers, ende hy was aengegordt met een nieuw [sweert]: Dese dachte David te slaen.
17 Maer Abisai, de soon van Zeruja, holp hem, ende sloech den Philistijn, ende doodde hem; Doe swoeren hem de mannen Davids, seggende; Ghy sult niet meer met ons uyttrecken ten strijde, op dat ghy de Lampe Israëls niet uyt en blusschet.
18 Ende het geschiedde daer na, datter wederom een krijch was te Gob, tegen de Philistijnen: Doe sloech Sibbechai, de Husathiter, Saph, die van des Rapha kinderen was.
19 Voorts wasser noch een krijch te Gob, tegen de Philistijnen: ende Elhanan, de sone van Iaäre Oregim, sloech Beth-halachmi, [dewelcke was] met Goliath den Gethiter, wiens spiessen hout was, als een wevers boom.
20 Doch wasser oock een krijch te Gath: ende daer was een seer lanck man, die ses vingeren hadde aen sijne handen, ende ses teenen aen sijne voeten, vier ende twintich in getale, ende dese was oock den Rapha geboren.
21 Ende hy hoonde Israël, maer Ionathan, de sone van Simea, Davids broeder, sloech hem.
22 Dese vier waren aen Rapha geboren te Gath: ende sy vielen door de hant Davids, ende door de hant sijner knechten.

Einde 2 Samuël 21