Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 46 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 46

1 ENde Israël verreysde met al dat hy hadde, ende hy quam te Ber-Seba: ende hy offerde offerhanden den Godt sijnes vaders Isaacs.
2 Ende Godt sprack tot Israël in gesichten des nachts, ende seyde; Iacob, Iacob: ende hy seyde; Siet [hier] ben ick.
3 Ende hy seyde; Ick ben die Godt, uwes vaders Godt; en vreest niet van af te trecken nae Egypten, want ick sal u aldaer tot een groot volck setten.
4 Ick sal met u aftrecken nae Egypten, ende ick sal u doen [weder] optrecken, mede optreckende: ende Ioseph sal sijne hant op uwe oogen leggen.
5 Doe maeckte hem Iacob op van Ber Seba: ende de sonen Israëls voerden Iacob haren vader, ende hare kinderkens, ende hare wijven op de wagens die Pharao gesonden hadde, om hem te voeren.
6 Ende sy namen haer vee, ende hare have, die sy in den lande Canaan geworven hadden, ende sy quamen in Egypten: Iacob, ende al sijn zaet met hem:
7 Sijne sonen, ende de sonen sijner sonen met hem; sijne dochteren, ende sijner sonen dochteren, ende al sijn zaet bracht hy met sich in Egypten.
8 Ende dit zijn de namen der sonen Israëls, die in Egypten quamen, Iacob, ende sijne sonen: De Eerst-geboren Iacobs, Ruben.
9 Ende Rubens sonen; Hanoch, ende Pallu, ende Hezron, ende Carmi.
10 Ende Simeons sonen; Iemuël, ende Iamin, ende Ohad, ende Iachin, ende Zohar: ende Saul de sone eener Canaanitischer vrouwe.
11 Ende de sonen van Levi; Gerson, Kehath, ende Merari.
12 Ende de sonen van Iuda; Er, ende Onan, ende Sela, ende Perez, ende Zerah: doch Er, ende Onan waren gestorven in ’t lant Canaan: ende Perez sonen waren Hezron ende Hamul.
13 Ende Issaschars sonen; Tola, ende Pua, ende Iob, ende Simron.
14 Ende Zebulons sonen; Sered, ende Elon, ende Iahleël.
15 Dit zijn Leas sonen, die sy Iacob gebaert heeft in Paddan-Aram, met Dina sijne dochter: alle de zielen sijner sonen, ende sijner dochteren waren drye-en-dertich.
16 Ende Gads sonen; Ziphion, ende Chaggi, Schuni, ende Ezbon, Eri, ende Arodi, ende Areli.
17 Ende Asers sonen; Imna, ende Ischva, ende Ischvi, ende Beria, ende Sera haerlieder suster: ende de sonen Beria; Heber, ende Malchiël.
18 Dit zijn Zilpas sonen, die Laban sijne dochter Lea gegeven hadde: ende sy baerde Iacob dese sestien zielen.
19 De sonen van Rachel Iacobs huysvrouwe; Ioseph, ende Benjamin.
20 Ende Ioseph werden geboren in Egyptenlande, Manasse, ende Ephraim, die hem Asnath Potipheras dochter, des Oversten te On, baerde.
21 Ende Benjamins sonen; Bela, Becher, ende Asbel, Gera, ende Naaman, Echi, ende Ros, Muppim, ende Huppim, ende Ard.
22 Dit zijn Rachels sonen, die Iacob geboren zijn, al te samen veertien zielen.
23 Ende Dans sonen; Chusim.
24 Ende de sonen van Naphtali; Iachzeël, ende Guni, ende Iezer, ende Sillem.
25 Dit zijn de sonen van Bilha, die Laban sijne dochter Rachel gegeven hadde: ende sy baerde de selve Iacob, sy waren alle seven zielen.
26 Alle de zielen die met Iacob in Egypten quamen, uyt sijne heupe gesproten, uytgenomen de wijven der sonen Iacobs, waren al ses en sestich zielen.
27 Ende Iosephs sonen die hem in Egypten geboren zijn, waren twee zielen: alle de zielen des huyses Iacobs die in Egypten quamen, waren tseventich.
28 Ende hy sondt Iuda voor sijn aengesichte henen tot Ioseph, om voor sijn aengesichte aenwijsinge te doen nae Gosen: ende sy quamen in het lant Gosen.
29 Doe spande Ioseph sijnen wagen aen, ende tooch op, sijnen vader Israël te gemoete nae Gosen: ende als hy sich aen hem vertoonde, so viel hy hem aen sijnen hals, ende weende lange aen sijnen hals.
30 Ende Israël seyde tot Ioseph; Dat ick nu sterve, na dat ick u aengesichte gesien hebbe, dat ghy noch leeft.
31 Daer na seyde Ioseph tot sijne broederen, ende tot sijnes vaders huys; Ick sal optrecken ende Pharao bootschappen, ende tot hem seggen, Mijne broeders, ende mijnes vaders huys, die in het lant Canaan waren, zijn tot my gekomen:
32 Ende die mannen zijn schaep-herders, want het zijn mannen die met vee om gaen, ende sy hebben hare schapen, ende hare runderen, ende al wat sy hebben, mede gebracht.
33 Wanneer het nu geschieden sal, dat Pharao u lieden sal roepen, ende seggen, Wat is uwe hanteringe?
34 So sult ghy seggen, Uwe knechten zijn mannen, die van onser jeucht op tot nu toe met vee om gegaen hebben; soo wy, als onse vaders: op dat ghy in het lant Gosen moget woonen; want alle schaep-herder is den Egyptenaren een grouwel.

Einde Genesis 46