Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Het eerste zegel wordt geopend, en een wit paard komt te voorschijn, waarop Een zit Die overwint. 3 Daarna wordt het tweede zegel geopend, en een rood paard komt te voorschijn, waarop een zit die den vrede wegneemt van de aarde. 5 Het derde zegel wordt geopend, waarna een zwart paard wordt gezien, op hetwelk een zit met een weegschaal in de hand. 7 Het vierde zegel wordt geopend, waarop een vaal paard voortkomt, waar de dood op zit. 9 Daarna wordt het vijfde zegel geopend, waarop de zielen onder het altaar tot God roepen, en worden vertroost. 12 Eindelijk wordt het zesde zegel geopend, waarna grote tekenen volgen in hemel en op aarde. 15 Voor welke tekenen alle soorten van mensen verschrikken, en bidden dat de rotsen hen bedekken voor den toorn des Lams. |
| | De eerste vier zegelen. De vier paarden met hun ruiters |
1 Καὶ εἶδον ὅτε ἤνοιξε τὸ ἀρνίον μίαν ἐκ τῶν σφραγίδων, καὶ ἤκουσα ἑνὸς ἐκ τῶν τεσσάρων ζώων λέγοντος, ὡς φωνῆς βροντῆς, Ἔρχου καὶ βλέπε. | | 1 EN ik zag, 1toen het Lam 2een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: 3Kom en zie. |
| 1 Gr. hote, dat is, toen, waarvoor anderen lezen hoti, dat is, dat; de zin valt dan ook wel. |
| 2 Dat is, het eerste van de zegelen, gelijk terstond daarna een uit de dieren, dat is, het eerste, als blijkt uit vss. 3, 5, 7. Een Hebreeuwse wijze van spreken. Zie Gen. 1:5. Matth. 28:1. |
| vers 3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie. vers 5 En toen Het het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie. En ik zag, en zie, een zwart paard, en die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand. vers 7 En toen Het het vierde zegel geopend had, hoorde ik een stem van het vierde dier, die zeide: Kom en zie. Gen. 1:5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag. Matth. 28:1 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. |
| 3 Gelijk een van de vier en twintig ouderlingen Openb. 5:5 den apostel vertroost heeft, als hij weende omdat niemand werd gevonden die dit boek met zijn zegelen kon openen, alzo komt nu een ander van de vier dieren en vermaant den apostel tot naarstige opmerking van hetgeen na de opening der zegelen zal volgen, gelijk ook de andere drie elk op hun beurt zullen doen; opdat alles met orde en vrucht in deze verschijningen, die hier in de hemelen worden vertoond, mocht voortgaan. |
| Openb. 5:5 En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. |
| | |
2 καὶ εἶδον, καὶ ἰδού, ἵππος λευκός, καὶ ὁ καθήμενος ἐπ’ αὐτῷ ἔχων τόξον· καὶ ἐδόθη αὐτῷ στέφανος, καὶ ἐξῆλθε νικῶν, καὶ ἵνα νικήσῃ. | | 2 4En ik zag, en zie, a5een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwon. |
| 4 Sommigen verstaan onder de gezichten die op de opening van de eerste vier zegelen volgen, de vier monarchieën waarvan Daniël heeft geprofeteerd. Doch dit gevoelen wordt wederlegd uit hetgeen Openb. 1:1 en 4:1 is gezegd, namelijk dat hier vertoond worden dingen die na dezen geschieden moesten, niet dan zodanige dingen die nu lang tevoren geschied waren. Die het nu van toekomende dingen verklaren, zijn ook van tweeërlei mening. Enigen verstaan door de verschijningen die op de opening dezer zegelen vertoond worden, de veranderingen en zwarigheden die het Romeinse rijk, van dezen tijd af tot de tijden van den keizer Constantijn toe, die de eerste christenkeizer is geweest, zijn overkomen; alzo namelijk dat het witte paard met zijn overwinnenden ruiter Christus zou betekenen, Die, gelijk Hij nu alrede door Zijn apostelen had begonnen, alzo ook voortaan door andere getrouwe leraren de heidense afgoderij en andere ijdele godsdiensten zou onder den voet brengen, en het Romeinse rijk in dit stuk alzo in een geheel anderen staat herstellen. Het rode paard de bloedstortingen en burgerlijke onenigheden die in dit rijk onder verscheidene keizers zouden ontstaan. Het zwarte paard de hongersnoden en dure tijden die God tot een straf onder hen tot verscheidene malen heeft gezonden. Het vale paard de zware pesten en andere vurige ziekten en sterften die in dit rijk zouden rijzen; en dat alles vanwege de vervolgingen die zij tegen de Christenen tot tienmaal toe hebben verwekt. Waarop na de opening van het vijfde zegel de zielen der gedode Christenen voor God om wraak zouden roepen, die na de opening van het zesde zegel verhoord zijn voor God; na hetwelk Constantijn is verwekt, die de tirannieke keizers en vervolgers der gemeente Maxentius, Maximianus, Licinius en anderen, huns gelijken, heeft onder den voet gebracht, den heidensen afgoden al hun aanzien benomen, en al hun dienaars tot de uiterste desperatie gebracht. Dit gevoelen over dit hoofdstuk komt met de eigenschappen van deze gezichten en met de historiën van dien tijd niet kwalijk overeen. Doch alzo hier eigenlijk van Christus, als een Lam Dat geslacht is, wordt gesproken, Dat met Zijn bloed Zijn gemeente heeft gekocht, en alleen gewag gemaakt wordt van vier dieren en vier en twintig ouderlingen, die allen voorgangers der gemeente van Christus zijn, gelijk in het voorgaande hoofdstuk verklaard is, zo is het wel zo gelofelijk dat in deze en alle andere toekomende gezichten gezien wordt op de veranderingen en zwarigheden, alsook vertroostingen, die de kerk van Christus al de wereld door zouden overkomen, gelijk in het vervolg zal worden aangetekend. |
| Openb. 1:1 DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; |
| a Openb. 19:11. |
| Openb. 19:11 En ik zag den hemel geopend, en zie, een wit paard, en Die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. |
| 5 Hierdoor wordt de zuivere predicatie des Evangelies verstaan, welke Christus, de Koning der koningen, Die dit paard regeert (gelijk hierna verklaard wordt Openb. 19:11, enz.), door de gehele wereld met de kracht Zijns Geestes, als met Zijn boog gewapend zijnde, heeft verbreid, en allen tegenstand door Zijn dienaren heeft overwonnen, alzo dat Hij niettegenstaande de vervolgingen van de heidense en andere barbaarse of ketterse koningen in oosten en westen, daarin de overhand heeft behouden. |
| Openb. 19:11 En ik zag den hemel geopend, en zie, een wit paard, en Die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. |
| | |
3 Καὶ ὅτε ἤνοιξε τὴν δευτέραν σφραγῖδα, ἤκουσα τοῦ δευτέρου ζώου λέγοντος, Ἔρχου καὶ βλέπε. | | 3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie. |
4 καὶ ἐξῆλθεν ἄλλος ἵππος πυρρός· καὶ τῷ καθημένῳ ἐπ’ αὐτῷ ἐδόθη αὐτῷ λαβεῖν τὴν εἰρήνην ἀπὸ τῆς γῆς, καὶ ἵνα ἀλλήλους σφάξωσι· καὶ ἐδόθη αὐτῷ μάχαιρα μεγάλη. | | 4 En een ander paard ging uit, 6dat rood was; en dien die daarop zat, werd macht gegeven den vrede te nemen van de aarde, en dat zij elkander zouden 7doden; en hem werd 8een groot zwaard gegeven. |
| 6 Of: ros. Gr. vurig rood. Hierdoor wordt bekwamelijk verstaan de satan met zijn instrumenten, namelijk de heidense en ariaanse keizers en koningen, die de gemeente van Christus met vervolgingen en bloedstortingen hebben vervuld. In welke tijden vele duizenden martelaren de waarheid der leer van Christus met hun bloed hebben verzegeld; waarvan in het negende vers melding zal worden gemaakt. |
| 7 Gr. slachten. |
| 8 Namelijk om daarmede de rechtzinnige Christenen te doden of te onthalzen. |
| | |
5 Καὶ ὅτε ἤνοιξε τὴν τρίτην σφραγῖδα, ἤκουσα τοῦ τρίτου ζώου λέγοντος, Ἔρχου καὶ βλέπε. καὶ εἶδον, καὶ ἰδού, ἵππος μέλας, καὶ ὁ καθήμενος ἐπ’ αὐτῷ ἔχων ζυγὸν ἐν τῇ χειρὶ αὐτοῦ. | | 5 En toen Het het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie. En ik zag, en zie, 9een zwart paard, en die daarop zat, had 10een weegschaal in zijn hand. |
| 9 Hierdoor worden bekwamelijk verstaan de valse leringen en ketterijen, die de satan met zijn instrumenten tegen de zuivere leer des Heiligen Evangelies van dezen tijd aan heeft zoeken in te voeren, als daar zijn geweest de cerinthianen, ebionieten, marcionieten, manicheeën, samosatenianen, arianen, pelagianen, en dergelijke anderen, die nochtans allen eindelijk door de getrouwe leraars en rechtzinnige synoden onder den voet zijn gebracht. |
| 10 Hierdoor verstaan velen de Heilige Schrift, die deze ketters wel hebben voorgewend, maar tot hun verderf hebben verkeerd en naar hun menselijk vernuft hebben willen doen buigen, 2 Petr. 3:16. |
| 2 Petr. 3:16 Gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke dingen sommige zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen
verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf. |
| | |
6 καὶ ἤκουσα φωνὴν ἐν μέσῳ τῶν τεσσάρων ζώων λέγουσαν, Χοῖνιξ σίτου δηναρίου, καὶ τρεῖς χοίνικες κριθῆς δηναρίου· καὶ τὸ ἔλαιον καὶ τὸν οἶνον μὴ ἀδικήσῃς. | | 6 En ik hoorde een stem in het midden van de vier dieren, die zeide: 11Een maatje tarwe voor 12een penning, en drie maatjes gerst voor een penning; en b13beschadig 14de olie en den wijn niet. |
| 11 Het Griekse woord choenix betekent een maat die een mens vandoen had om een dag te kunnen leven, en waarmede den slaven hun spijze werd uitgedeeld. |
| 12 Dit was de daghuur van een arbeider, gelijk te zien is Matth. 20:2, 9, 10, zodat daarmede geprofeteerd wordt dat er zulke duurte van granen zou komen, dat een man, om te kunnen leven, al zijn winst dagelijks daaraan zou moeten besteden. Nu alzo hier eigenlijk van geestelijke spijze wordt gesproken, zo wordt hierdoor bekwamelijk verstaan de duurte van Gods zuiver Woord, die in enige van deze tijden zou komen door de vervalsing en tirannie van enige dezer ketterijen, en door de slapheid en vreesachtigheid van vele leraren. Zie dergelijke figuurlijke wijze van spreken Amos 8:11. |
| Matth. 20:2 En als hij met de arbeiders eens geworden was voor een penning des daags, zond hij hen heen in zijn wijngaard. Matth. 20:9 En als zij kwamen die te elfder ure gehuurd waren, ontvingen zij eenieder een penning. Matth. 20:10 En de eersten komende, meenden dat zij meer ontvangen zouden; en zij zelven ontvingen ook elk een penning. Amos 8:11 Zie, de dagen komen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des HEEREN. |
| b Openb. 9:4. |
| Openb. 9:4 En hun werd gezegd dat zij het gras der aarde niet zouden beschadigen, noch enige groente, noch enigen boom, dan de mensen alleen die het zegel Gods aan hun voorhoofden niet hebben. |
| 13 Gr. verongelijk. |
| 14 Hierdoor wordt bekwamelijk verstaan de grondleer der zaligheid, die de harten verkwikt en versterkt. Hiermede wordt te kennen gegeven dat God nochtans altijd enige trouwe leraars zelfs in deze duurte Zijns Woords zou verwekken, die de grondleer der zaligheid zouden voorstaan en de harten der uitverkorenen daarmede verkwikken en versterken, gelijk de kerkelijke historiën getuigen dat in de zware tijden ook steeds is geschied. |
| | |
7 Καὶ ὅτε ἤνοιξε τὴν σφραγῖδα τὴν τετάρτην, ἤκουσα φωνὴν τοῦ τετάρτου ζώου λέγουσαν, Ἔρχου καὶ βλέπε. | | 7 En toen Het het vierde zegel geopend had, hoorde ik een stem van het vierde dier, die zeide: Kom en zie. |
8 καὶ εἶδον, καὶ ἰδού, ἵππος χλωρός, καὶ ὁ καθήμενος ἐπάνω αὐτοῦ, ὄνομα αὐτῷ ὁ θάνατος, καὶ ὁ ᾅδης ἀκολουθεῖ μετ’ αὐτοῦ. καὶ ἐδόθη αὐτοῖς ἐξουσία ἀποκτεῖναι ἐπὶ τὸ τέταρτον τῆς γῆς ἐν ῥομφαίᾳ καὶ ἐν λιμῷ καὶ ἐν θανάτῳ, καὶ ὑπὸ τῶν θηρίων τῆς γῆς. | | 8 En ik zag, en zie, 15een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en 16de hel volgde hem na. En hun werd macht gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde, 17met zwaard en met honger en met den dood en door de wilde beesten der aarde. |
| 15 Of: bleekgroen, gelijk de bladeren zijn die verdorren. Waardoor bekwamelijk verstaan worden de menselijke inzettingen en bijgelovigheden, waardoor de aangezichten worden mismaakt, Matth. 6:16, en de kerk van Christus van haar gezonde leer allengskens beroofd, en de mensen van Christus’ verdiensten tot hun eigen verdiensten, en tot andere middelaars en gronden der zaligheid, en hun verderf, worden vervoerd. Zie Matth. 15:8, 9; 23:14. Gal. 5:4. Kol. 2:18, enz. Welke bijgelovigheden en menselijke inzettingen na deze ketterijen in de kerk van Christus zijn ingebroken, en hebben den weg allengskens tot het antichristendom geopend. |
| Matth. 6:16 En wanneer gij vast, toont geen droevig gezicht, gelijk de geveinsden; want zij mismaken hun aangezichten, opdat zij van de mensen mogen gezien worden als zij vasten. Voorwaar Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. Matth. 15:8 Dit volk genaakt Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; Matth. 15:9 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn. Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Gal. 5:4 Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen. Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; |
| 16 Of: het graf. |
| 17 Deze vier plagen zijn degene waarmede God de Israëlieten dreigt, Ez. 14:21, zie ook Lev. 26:22, enz., die hier van de geestelijke plagen, die de satan door de bijgelovigheden den zielen en consciënties der mensen aandoet, kunnen verstaan worden. |
| Ez. 14:21 Want alzo zegt de Heere HEERE: Hoeveel te meer als Ik Mijn vier boze gerichten, het zwaard en den honger en het boze gedierte en de pestilentie gezonden zal hebben tegen Jeruzalem, om daaruit mensen en beesten uit te roeien! Lev. 26:22 Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, hetwelk u beroven en uw vee uitroeien en u verminderen zal; en uw wegen zullen woest worden. |
| | Het vijfde zegel. De zielen onder het altaar |
9 Καὶ ὅτε ἤνοιξε τὴν πέμπτην σφραγῖδα, εἶδον ὑποκάτω τοῦ θυσιαστηρίου τὰς ψυχὰς τῶν ἐσφαγμένων διὰ τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ, καὶ διὰ τὴν μαρτυρίαν ἣν εἶχον, | | 9 En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik 18onder het altaar cde zielen dergenen die 19gedood waren om het Woord Gods, en dom de getuigenis die zij hadden. |
| 18 Namelijk dat in het heilige in den tempel des hemels voor den troon Gods stond; gelijk Openb. 8:3; 16:17 wordt uitgedrukt. Welk altaar Christus is, Hebr. 13:10, Die alzo genaamd wordt omdat onze gebeden Gode niet aangenaam zijn, dan als die in Zijn Naam gedaan worden, Joh. 16:23, en door Hem Gode opgeofferd, Hebr. 13:15. In de tegenwoordigheid van Christus dan, en als onder Zijn schaduw, gelijk David van den tabernakel spreekt, Ps. 27:5, en Johannes Openb. 7:16, 17, hebben zich deze heilige zielen vertoond, welker lichamen tevoren gemarteld waren door de ongelovige Joden, heidenen en valse Christenen; en dat deze heilige zielen bij Christus hun woning en troost hebben, blijkt klaarlijk uit 2 Kor. 5:8. Filipp. 1:23, en uit Openb. 7:15, 16, enz. |
| Openb. 8:3 En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met
de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. Openb. 16:17 En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied. Hebr. 13:10 Wij hebben een Altaar, van Hetwelk geen macht hebben te eten die den tabernakel dienen. Joh. 16:23 En in dien dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven. Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. Ps. 27:5 Want Hij versteekt mij in Zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op een rotssteen. Openb. 7:16 Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. 2 Kor. 5:8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; Openb. 7:15 Daarom zijn zij voor den troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Openb. 7:16 Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. |
| c Openb. 20:4. |
| Openb. 20:4 En ik zag tronen, en zij zaten op dezelve; en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag
de zielen dergenen die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het beest en deszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren. |
| 19 Gr. geslacht. |
| d Openb. 19:10. |
| Openb. 19:10 En ik viel neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie. |
| | |
10 καὶ ἔκραζον φωνῇ μεγάλῃ, λέγοντες, Ἕως πότε, ὁ δεσπότης, ὁ ἅγιος καὶ ὁ ἀληθινός, οὐ κρίνεις καὶ ἐκδικεῖς τὸ αἷμα ἡμῶν ἀπὸ τῶν κατοικούντων ἐπὶ τῆς γῆς; | | 10 En zij riepen met grote stem, zeggende: 20Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? |
| 20 Gr. Tot wanneer toe. Dit gebed komt niet voort uit enige wraakgierigheid, maar uit een heiligen ijver, die deze heilige geesten hebben tot de bevordering van Gods eer, en een begeerte dat God Zijn rechtvaardigheid en hun goede zaak bekendmake onder de mensen, gelijk David ook spreekt tot Saul, 1 Sam. 24:13, en Paulus van een vijand der kerk van Christus, 2 Tim. 4:14, en wij altezamen als wij bidden: Verlos ons van den boze. |
| 1 Sam. 24:13 De HEERE zal richten tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken aan u; maar mijn hand zal niet tegen u zijn. 2 Tim. 4:14 Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaad betoond; de Heere vergelde hem naar zijn werken. |
| | |
11 καὶ ἐδόθησαν ἑκάστοις στολαὶ λευκαί, καὶ ἐρρέθη αὐτοῖς ἵνα ἀναπαύσωνται ἔτι χρόνον μικρόν, ἕως οὗ πληρώσονται καὶ οἱ σύνδουλοι αὐτῶν καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτῶν, οἱ μέλλοντες ἀποκτείνεσθαι ὡς καὶ αὐτοί. | | 11 En aan een iegelijk werden 21lange witte klederen gegeven, en hun werd gezegd dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die 22gedood zouden worden gelijk als zij. |
| 21 Gr. stolai; waarvan zie de aant. Mark. 12:38. Namelijk die gewassen en wit gemaakt waren in het bloed des Lams, gelijk betuigd wordt Openb. 7:14, waardoor verstaan wordt de volkomen heiligmaking en overwinning dezer zielen door het bloed van Christus, en ook te kennen gegeven wordt hun heerlijkheid, die zij alrede in den hemel bezitten. Zie 2 Kor. 5:2, 3. |
| Mark. 12:38 (kt.) En Hij zeide tot hen in Zijn leer: Wacht u voor de schriftgeleerden, die daar gaarne willen wandelen in lange klederen en gegroet zijn op de markten, Openb. 7:14 En ik sprak tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams. 2 Kor. 5:2 Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede die uit den hemel is, overkleed te worden; 2 Kor. 5:3 Zo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden. |
| 22 Namelijk door den antichrist en zijn dienaars, die kort daarna in de kerk van Christus zouden opstaan, en door hun geestelijke heerschappij de gemeente van Christus verdrukken, en Zijn getrouwe getuigen vervolgen en doden, gelijk de heidenen, Joden en andere valse Christenen tevoren hadden gedaan. |
| | Het zesde zegel. Hemel en aarde aangetast |
12 Καὶ εἶδον ὅτε ἤνοιξε τὴν σφραγῖδα τὴν ἕκτην, καὶ ἰδού, σεισμὸς μέγας ἐγένετο, καὶ ὁ ἥλιος ἐγένετο μέλας ὡς σάκκος τρίχινος, καὶ ἡ *σελήνη ἐγένετο ὡς αἷμα, * σελήνη St, B-edd, Elz, Sc, M-pt | σελήνη ὅλη B-edd, M-pt | | 12 En ik zag, toen Het 23het zesde zegel geopend had, en zie, er werd een grote aardbeving; een de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed. |
| 23 Waarop gevolgd is de opkomst in het oosten niet alleen der mohammedanen, maar voornamelijk van den roomsen antichrist in het westen, die met een geestelijke tirannie zichzelven verheft boven al wat God genaamd wordt, en zichzelven in den tempel Gods voor een God op aarde uitgeeft; onder dewelke deze grote en schrikkelijke veranderingen in de kerk van Christus zijn geschied, namelijk dat de gehele stand derzelve als van zijn plaats is bewogen; dat Christus, de Zon der gerechtigheid, door den zak der menselijke inzettingen is verduisterd, de kerk van Christus, die als de maan van Hem alleen haar licht ontvangt, met bloedige vervolgingen is vervuld en roodvervig geworden; dat de sterren, dat is, de herders en leraars (gelijk Openb. 1:20 is verklaard), zijn van den hemel, dat is, van de hemelse en geestelijke zorg, tot aardse en wereldse vervallen; dat de hemel als in een rol zou wijken, dat is, dat de Heilige Schrift en de hemelse leer van Christus als een besloten boek is geworden en den lidmaten der gemeente verboden en benomen; dat eindelijk alle bergen en eilanden, dat is, alle prinsen en volken voor zijn heerschappij zouden schrikken. Welke verklaring met de ervaring der geschiedenissen wel overeenkomt, en dat dergelijke veranderingen in de kerk en in de wereld door zulke figuurlijke wijzen van spreken in de Schrift dikmaals verstaan worden, blijkt door de vergelijking van verscheidene plaatsen in het Oude Testament, waaruit deze plaats schijnt ontleend te zijn. Zie Jes. 13:10; 34:4. Jer. 4:23. Ez. 32:7. Joël 2:10. Anderen nochtans, die wat nader bij de letter blijven, voegen deze drie verzen bij de drie volgende, die van de zware straffen handelen welke den vervolgers en verdrukkers ten uitersten dage zullen overkomen, gesteld tegen den troost dien de martelaren alrede genieten, van welke straffen deze tekenen in hemel en aarde ook als voorboden door Christus worden gesteld, Matth. 24:29. Mark. 13:24. Luk. 21:25, enz. |
| Openb. 1:20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. Jes. 13:10 Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Jes. 34:4 En al het heir der hemelen zal uitteren, en de hemelen zullen toegerold worden gelijk een boek, en al hun heir zal afvallen, gelijk een blad van den wijnstok afvalt en gelijk een vijg afvalt van den vijgenboom. Jer. 4:23 Ik zag het land aan, en zie, het was woest en ledig; ook naar den hemel, en zijn licht was er niet. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. Joël 2:10 De aarde is beroerd voor deszelfs aangezicht, de hemel beeft; de zon en maan worden zwart, en de sterren trekken haar glans in. Matth. 24:29 En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. Mark. 13:24 Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven. Luk. 21:25 En er zullen tekenen zijn in de zon en maan en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven groot geluid zullen geven, |
| e Hand. 2:20. |
| Hand. 2:20 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en doorluchtige dag des Heeren komt. |
| | |
13 καὶ οἱ ἀστέρες τοῦ οὐρανοῦ ἔπεσαν εἰς τὴν γῆν, ὡς συκῆ βάλλει τοὺς ὀλύνθους αὐτῆς, ὑπὸ μεγάλου ἀνέμου σειομένη. | | 13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt. |
14 καὶ οὐρανὸς ἀπεχωρίσθη ὡς βιβλίον εἱλισσόμενον, καὶ πᾶν ὄρος καὶ νῆσος ἐκ τῶν τόπων αὐτῶν ἐκινήθησαν. | | 14 En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. |
15 καὶ οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς, καὶ οἱ μεγιστᾶνες, καὶ οἱ πλούσιοι, καὶ οἱ χιλίαρχοι, καὶ οἱ δυνατοί, καὶ πᾶς δοῦλος καὶ πᾶς ἐλεύθερος, ἔκρυψαν ἑαυτοὺς εἰς τὰ σπήλαια καὶ εἰς τὰς πέτρας τῶν ὀρέων, | | 15 En 24de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen verborgen zichzelven in de spelonken en in de steenrotsen der bergen, |
| 24 Namelijk die met hun aanhangers de gelovigen hier hebben verdrukt; zonder dat iemand, groot of klein, dienstbare of vrije, van deze straffen zal vrij zijn of verschoond worden. Want gelijk in het voorgaande elfde vers de martelaren zijn vertroost en beloften hebben ontvangen van nadere vergelding, als het getal van hun medebroeders zal zijn vervuld, van welken gemenen troost in het volgende hoofdstuk breder zal gesproken worden, zo worden hier ook hun verdrukkers in het gemeen gewaarschuwd voor de zware en ellendige straffen die zij hebben te verwachten, indien zij zich niet bekeren. |
| | |
16 καὶ λέγουσι τοῖς ὄρεσι καὶ ταῖς πέτραις, Πέσετε ἐφ’ ἡμᾶς, καὶ κρύψατε ἡμᾶς ἀπὸ προσώπου τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ θρόνου, καὶ ἀπὸ τῆς ὀργῆς τοῦ ἀρνίου· | | 16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: fValt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op den troon zit, en van den toorn des Lams; |
| f Jes. 2:19. Hos. 10:8. Luk. 23:30. Openb. 9:6. |
| Jes. 2:19 Dan zullen zij in de spelonken der rotsstenen gaan, en in de holen der aarde, vanwege den schrik des HEEREN en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich opmaken zal om de aarde te verschrikken. Hos. 10:8 En de hoogten van Aven, Israëls zonde, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen; en zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons; en tot de heuvelen: Valt op ons. Luk. 23:30 Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons. Openb. 9:6 En in die dagen zullen de mensen den dood zoeken, en zullen dien niet vinden; en zij zullen begeren te sterven, en de dood zal van hen vlieden. |
| | |
17 ὅτι ἦλθεν ἡ ἡμέρα ἡ μεγάλη τῆς ὀργῆς αὐτοῦ, καὶ τίς δύναται σταθῆναι; | | 17 Want 25de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan 26bestaan? |
| 25 Dat is, der zware straf die God in Zijn rechtvaardigen toorn over hen zal brengen. |
| 26 Gr. staan, gelijk Ps. 1:5. |
| Ps. 1:5 Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. |