Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Na de beschrijving Desgenen Die op den troon zat, verhaalt de apostel de eigenschappen van het verzegelde boek, dat in Zijn hand was. 3 Hetwelk alzo het geen schepsel in hemel of op aarde kon openen, 5 Zo wordt de Leeuw uit het geslacht van Juda alleen verklaard deszelven waardig te zijn. 7 Die het boek uit Zijn hand ontvangt. 8 Waarop de vier dieren met de vier en twintig ouderlingen Zijn waardigheid loven. 11 En de menigte der engelen met hun lofzang dezelve ook erkennen. 13 En alle schepselen in hemel en aarde nevens hen toestemmen. |
| | Het boek met de zeven zegelen |
1 Καὶ εἶδον ἐπὶ τὴν δεξιὰν τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ θρόνου βιβλίον γεγραμμένον ἔσωθεν καὶ ὄπισθεν, κατεσφραγισμένον σφραγῖσιν ἑπτά. | | 1 EN ik zag 1in de rechterhand Desgenen Die op den troon zat, aeen boek, geschreven 2vanbinnen en vanbuiten, 3verzegeld met zeven zegelen. |
| 1 Het Griekse woordje epi wordt ook overgezet aan de rechterhand; doch uit het zevende vers blijkt dat deze overzetting beter is. |
| a Ez. 2:10. |
| Ez. 2:10 En Hij spreidde die voor mijn aangezicht uit; en zij was beschreven, voor en achter, en daarin waren geschreven klaagliederen en zuchting en wee. |
| 2 Of: vanbinnen en van achteren. Hieruit blijkt dat dit boek een rol is geweest aan weerszijden beschreven, gelijk de ouden veel plachten te gebruiken. Zie een voorbeeld Ps. 40:8. Zach. 5:1. |
| Ps. 40:8 Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Zach. 5:1 EN ik hief mijn ogen weder op en ik zag, en zie, een vliegende rol. |
| 3 Sommigen verstaan dit van het boek des Ouden en des Nieuwen Testaments; doch alzo hier gesproken wordt van een openbaring der toekomende dingen, die God Jezus Christus gegeven heeft om daarna Johannes bekend te maken, welke in dit hoofdstuk wordt vertoond, zo wordt het beter verstaan van het boek der regering Gods over Zijn gemeente, en Zijner oordelen tegen de vijanden derzelve, gelijk ook het opendoen dezer zeven zegelen het een na het ander, waarop deze openbaring volgt, hetzelve genoeg te kennen geeft. |
| | |
2 καὶ εἶδον ἄγγελον ἰσχυρὸν κηρύσσοντα φωνῇ μεγάλῃ, Τίς ἐστιν ἄξιος ἀνοῖξαι τὸ βιβλίον, καὶ λῦσαι τὰς σφραγῖδας αὐτοῦ; | | 2 En ik zag 4een sterken engel, uitroepende met een grote stem: 5Wie is waardig het boek te openen en zijn zegelen open te breken? |
| 4 Namelijk om door sterk roepen van eenieder door de gehele wereld gehoord te worden. Deze titel wordt allen engelen Gods gegeven, Ps. 103:20. |
| Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. |
| 5 Dat is, met aanzien en macht daartoe gerechtigd en bekwaam. |
| | |
3 καὶ οὐδεὶς ἠδύνατο ἐν τῷ οὐρανῷ, οὐδὲ ἐπὶ τῆς γῆς, οὐδὲ ὑποκάτω τῆς γῆς, ἀνοῖξαι τὸ βιβλίον, οὐδὲ βλέπειν αὐτό. | | 3 En niemand bin den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon het boek openen noch hetzelve 6inzien. |
| b vers 13. Filipp. 2:10. |
| vers 13 En alle schepsel dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, |
| 6 Namelijk om hetgeen daarin begrepen is Johannes, en door hem de gehele gemeente tot haar troost en waarschuwing bekend te maken, volgens de belofte tevoren gedaan, Openb. 1:1. |
| Openb. 1:1 DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; |
| | |
4 καὶ ἐγὼ ἔκλαιον πολλά, ὅτι οὐδεὶς ἄξιος εὑρέθη ἀνοῖξαι καὶ ἀναγνῶναι τὸ βιβλίον, οὔτε βλέπειν αὐτό. | | 4 En 7ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om het boek te openen en te lezen, noch hetzelve in te zien. |
| 7 Namelijk uit oorzaak dat hij vreesde dat hierdoor de belofte aan hem tevoren geschied, zo haast geen voortgang mocht hebben; waar hij nochtans zeer naar verlangde. |
| | |
5 καὶ εἷς ἐκ τῶν πρεσβυτέρων λέγει μοι, Μὴ κλαῖε· ἰδού, ἐνίκησεν ὁ λέων ὁ ὢν ἐκ τῆς φυλῆς Ἰούδα, ἡ ῥίζα Δαβίδ, ἀνοῖξαι τὸ βιβλίον καὶ λῦσαι τὰς ἑπτὰ σφραγῖδας αὐτοῦ. | | 5 En 8een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, c9de Leeuw Die uit den stam van Juda is, d10de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. |
| 8 Namelijk die hem de naaste was. |
| c Gen. 49:9, 10. |
| Gen. 49:9 Juda is een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. |
| 9 Alzo wordt Christus genaamd uit de zegening van Juda in het testament van Jakob, Gen. 49:9, en dat vanwege Zijn Koninklijke en overwinnende kracht over den duivel, wereld, zonde en dood. |
| Gen. 49:9 Juda is een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? |
| d Jes. 11:10. Rom. 15:12. Openb. 22:16. |
| Jes. 11:10 Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een Banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn. Rom. 15:12 En wederom zegt Jesaja: Er zal zijn de Wortel van Isaï, en Die opstaat om over de heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen. Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. |
| 10 Gelijk ook Openb. 22:16; Christus wordt alzo genaamd omdat Hij uit den zade Davids als een wortel die uitspruit, voortgekomen is, en onder dezen naam ook beloofd wordt, Jes. 53:2. |
| Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. Jes. 53:2 Want Hij is als een rijsje voor Zijn aangezicht opgeschoten, en als een wortel uit een dorre aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben. |
| | Het Lam ontvangt het boek |
6 καὶ εἶδον, καὶ ἰδού, ἐν μέσῳ τοῦ θρόνου καὶ τῶν τεσσάρων ζώων, καὶ ἐν μέσῳ τῶν πρεσβυτέρων, ἀρνίον ἑστηκὸς ὡς ἐσφαγμένον, ἔχον κέρατα ἑπτὰ καὶ ὀφθαλμοὺς ἑπτά, οἵ εἰσι τὰ ἑπτὰ τοῦ Θεοῦ πνεύματα τὰ ἀπεσταλμένα εἰς πᾶσαν τὴν γῆν. | | 6 En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een 11Lam, staande 12als geslacht, hebbende 13zeven hoornen en ezeven ogen; dewelke zijn de f14zeven Geesten Gods, 15Die uitgezonden zijn in alle landen. |
| 11 Alzo wordt Christus hier afgebeeld omdat het paaslam en andere lammeren die voor de zonde dagelijks geofferd werden, Ex. 29:38, schaduwen van Christus waren, gelijk Hij ook alzo genaamd wordt Jes. 53:7. Zie ook Joh. 1:29. |
| Ex. 29:38 Dit nu is het wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk. Jes. 53:7 Als
dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Joh. 1:29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. |
| 12 Of: geslacht geweest zijnde. Het woordje als nemen sommigen voor de waarheid der zaak, gelijk het Joh. 1:14 en elders meer genomen wordt. Anderen nemen het alleen voor een gelijkenis, namelijk omdat Christus nu verheerlijkt op den troon Zijns Vaders, de littekenen van Zijn wonden en andere smarten die Hij tevoren voor ons gedragen had, in dit gezicht nog droeg, gelijk Hij Luk. 24:40 en Joh. 20:27 ook deed. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Luk. 24:40 En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten. Joh. 20:27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. |
| 13 Hierdoor wordt de Heilige Geest afgebeeld, Dien Christus zonder mate heeft ontvangen, Joh. 3:34, door Welken Hij ook Zijn macht en Zijn voorzienigheid in het regeren Zijner gemeente uitvoert. |
| Joh. 3:34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate. |
| e Zach. 3:9; 4:10. |
| Zach. 3:9 Want zie, aangaande dien Steen, Welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, op dien enen Steen zullen zeven ogen wezen; zie, Ik zal Zijn graveersel graveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op één dag wegnemen. Zach. 4:10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. |
| f Openb. 4:5. |
| Openb. 4:5 En van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor den troon; welke zijn de zeven Geesten Gods. |
| 14 Dat is, de volheid des Heiligen Geestes. De reden van deze wijze van spreken zie Openb. 1:4. |
| Openb. 1:4 Johannes aan de zeven gemeenten die in Azië zijn: Genade zij u en vrede van Hem Die is, en Die was, en Die komen zal; en van de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn; |
| 15 Gr. uitgezonden in al het land of de aarde. Deze woorden zijn genomen uit Zach. 3:9, alwaar zeven ogen worden gegraveerd op den steen waar God Zijn tempel onder Jozua op bouwt, die Zach. 4:10 verklaard worden te zijn de ogen Gods, die het aardrijk doorgaan, dat is, Zijn voorzienigheid en Geest, waardoor Hij de wereld en inzonderheid Zijn gemeente regeert. |
| Zach. 3:9 Want zie, aangaande dien Steen, Welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, op dien enen Steen zullen zeven ogen wezen; zie, Ik zal Zijn graveersel graveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op één dag wegnemen. Zach. 4:10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. |
| | |
7 καὶ ἦλθε, καὶ εἴληφε τὸ βιβλίον ἐκ τῆς δεξιᾶς τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ θρόνου. | | 7 En 16Het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand Desgenen Die op den troon zat. |
| 16 Namelijk als een Middelaar tussen God en de mensen. |
| | |
8 καὶ ὅτε ἔλαβε τὸ βιβλίον, τὰ τέσσαρα ζῶα καὶ οἱ εἰκοσιτέσσαρες πρεσβύτεροι ἔπεσον ἐνώπιον τοῦ ἀρνίου, ἔχοντες ἕκαστος κιθάρας, καὶ φιάλας χρυσᾶς γεμούσας θυμιαμάτων, αἵ εἰσιν αἱ προσευχαὶ τῶν ἁγίων. | | 8 En als Het het boek 17genomen had, 18vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk g19citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, 20welke zijn hde gebeden der heiligen. |
| 17 Namelijk om de zegelen daarvan te openen, en hetgeen daarin begrepen was te openbaren, gelijk Openb. 6:1 en vervolgens tot het einde van deze openbaring. |
| Openb. 6:1 EN ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie. |
| 18 Gelijk zij Openb. 4:10 voor Dengene Die op den troon zat, hadden gedaan; waarmede zij bewijzen dat zij Hem ook erkennen voor den enigen en waarachtigen God, van één Wezen en heerlijkheid met den Vader, gelijk de engelen en alle andere schepselen in het volgende Hem ook dezelfde eer geven die zij God den Vader geven. |
| Openb. 4:10 Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem Die op den troon zat, en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor den troon, zeggende: |
| g Openb. 14:2. |
| Openb. 14:2 En ik hoorde een stem uit den hemel, als een stem veler wateren en als een stem van een groten donderslag. En ik hoorde een stem van citerspelers, spelende op hun citers; |
| 19 Namelijk gelijk de priesters en Levieten in den tempel plachten te gebruiken. Van de citers als instrumenten van muziek, waarmede zij hun harten verhieven en God loofden, is alom te lezen in de psalmen Davids. Van de fiolen, schalen of kruiken van reukwerk, zie 2 Kron. 4:22. Zach. 14:20, door welk reukwerk de gebeden die tot God opklommen en Hem in Christus aangenaam waren, werden betekend, als te zien is Ps. 141:2. |
| 2 Kron. 4:22 Mitsgaders de gaffels en de sprengbekkens en de rookschalen en de wierookvaten van gesloten goud; aangaande den ingang van het huis, zijn binnenste deuren, van het heilige der heiligen, en de deuren van het huis des tempels, waren van goud. Zach. 14:20 Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: DE HEILIGHEID DES HEEREN. En de potten in het huis des HEEREN zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. |
| 20 Dat is, welke betekenen de gebeden der heiligen; hier wordt gezien op de wijze van doen in het Oude Testament. Want gelijk de priesters dagelijks en de hogepriester eens des jaars het reukwerk gevoegd met het bloed der offeranden, Lev. 16:13. Hebr. 9:4, enz., voor God opofferden, om te kennen te geven dat zij als voorgangers der gemeente, en tezamen met de gemeente des Ouden Testaments, hun gebeden en dankzeggingen tot God brachten, alzo wordt ook hier afgebeeld dat de voorgangers der gemeente zo des Ouden als des Nieuwen Testaments in de triomferende kerk in den hemel ook gezamenlijk hun gebeden en dankzeggingen in Christus voor Gods troon brengen; gelijk met deze vier dieren en vier en twintig ouderlingen ook alle andere heiligen in den hemel hier verstaan worden, naar den inhoud van den lofzang die in het volgende vers wordt uitgedrukt en nader verklaard Openb. 6:10; 7:9, 10, 15; 8:3. |
| Lev. 16:13 En hij zal dat reukwerk op het vuur leggen voor het aangezicht des HEEREN, opdat de nevel des reukwerks het verzoendeksel hetwelk is op de getuigenis, bedekke, en dat hij niet sterve. Hebr. 9:4 Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overdekt, in welke was de gouden kruik, waar het manna in was, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds. Openb. 6:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? Openb. 7:9 Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. Openb. 7:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam. Openb. 7:15 Daarom zijn zij voor den troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Openb. 8:3 En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met
de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. |
| h Ps. 141:2. |
| Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. |
| | |
9 καὶ ᾄδουσιν ᾠδὴν καινήν, λέγοντες, Ἄξιος εἶ λαβεῖν τὸ βιβλίον, καὶ ἀνοῖξαι τὰς σφραγῖδας αὐτοῦ· ὅτι ἐσφάγης, καὶ ἠγόρασας τῷ Θεῷ ἡμᾶς ἐν τῷ αἵματί σου ἐκ πάσης φυλῆς καὶ γλώσσης καὶ λαοῦ καὶ ἔθνους, | | 9 En zij zongen ieen 21nieuw lied, zeggende: kGij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode lgekocht 22met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; |
| i Openb. 14:3. |
| Openb. 14:3 En zij zongen als een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen; en niemand kon het gezang leren dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde gekocht waren. |
| 21 Dat is, van een nieuw maaksel en van een nieuwen inhoud, gelijk Ps. 33:3. Jes. 42:10. |
| Ps. 33:3 Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal. Jes. 42:10 Zingt den HEERE een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde; gij die ter zee vaart, en al wat daarin is, gij eilanden en hun inwoners. |
| k Openb. 4:11. |
| Openb. 4:11 Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen. |
| l Hand. 20:28. Ef. 1:7. Kol. 1:14. Hebr. 9:12; 10:10. 1 Petr. 1:19. 1 Joh. 1:7. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Kol. 1:14 In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden; Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Hebr. 10:10 In welken wil wij geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. |
| 22 Gr. in Uw bloed, dat is, door of met. |
| | |
10 καὶ ἐποίησας ἡμᾶς τῷ Θεῷ ἡμῶν βασιλεῖς καὶ ἱερεῖς, καὶ βασιλεύσομεν ἐπὶ τῆς γῆς. | | 10 mEn Gij hebt ons onzen God gemaakt 23tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen 24heersen op de aarde. |
| m Ex. 19:6. 1 Petr. 2:5, 9. Openb. 1:6. |
| Ex. 19:6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
| 23 Zie Openb. 1:6. |
| Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
| 24 Sommigen verstaan dit van de heerschappij der heiligen op de aarde ten tijde van de duizend jaren waarvan gesproken zal worden Openbaring 20. Zie daar de wederlegging van dit gevoelen. Anderen verstaan dit van een heerschappij die de heiligen in den hemel nu alrede over de mensen die op de aarde zijn, voeren. Doch dit strijdt tegen andere plaatsen der Schrift, 2 Kon. 22:20. Zie Job 14:21. Jes. 63:16. En hier wordt uitdrukkelijk gesproken, niet van een tegenwoordige, maar van een toekomende heerschappij, die namelijk alsdan wezen zal wanneer zij met Christus in Zijn laatste toekomst zullen zitten op tronen, en de wereld, ook de engelen zelve oordelen, Matth. 19:28. Luk. 22:30. 1 Kor. 6:3, en wanneer de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal zijn, in welke de rechtvaardigheid zal wonen, 2 Petr. 3:13. Zie ook Matth. 5:5. |
| Openbaring 20 EN ik zag een Engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds en een grote keten in Zijn hand. 2 Kon. 22:20 Daarom, zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen en gij zult met vrede in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al het kwaad niet zien dat Ik over deze plaats brengen zal. En zij brachten den koning het antwoord weder. Job 14:21 Zijn kinderen komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden klein, en hij let niet op hen. Jes. 63:16 Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o HEERE, zijt onze Vader, onze Verlosser vanouds af is Uw Naam. Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Luk. 22:30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. 1 Kor. 6:3 Weet gij niet dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken die dit leven aangaan! 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Matth. 5:5 Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven. |
| | |
11 καὶ εἶδον, καὶ ἤκουσα φωνὴν ἀγγέλων πολλῶν κυκλόθεν τοῦ θρόνου καὶ τῶν ζώων καὶ τῶν *πρεσβυτέρων· καὶ ἦν ὁ ἀριθμὸς αὐτῶν μυριάδες μυριάδων, καὶ χιλιάδες χιλιάδων, * πρεσβυτέρων· καὶ ἦν ὁ ἀριθμὸς αὐτῶν μυριάδες μυριάδων B, Elz, Sc, M | πρεσβυτέρων St | | 11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen; en nhun getal was 25tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; |
| n Dan. 7:10. Hebr. 12:22. |
| Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
| 25 Dit is genomen uit Dan. 7:10, waardoor de heerlijkheid en macht van God en Christus wordt afgebeeld, Die ontelbare dienaren rondom Zich heeft. |
| Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. |
| | |
12 λέγοντες φωνῇ μεγάλῃ, Ἄξιόν ἐστι τὸ ἀρνίον τὸ ἐσφαγμένον λαβεῖν τὴν δύναμιν καὶ πλοῦτον καὶ σοφίαν καὶ ἰσχὺν καὶ τιμὴν καὶ δόξαν καὶ εὐλογίαν. | | 12 Zeggende met een grote stem: oHet Lam Dat geslacht is, is waardig 26te ontvangen de kracht, en 27rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en 28dankzegging. |
| o Openb. 4:11. |
| Openb. 4:11 Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen. |
| 26 Niet dat Hij ze nog niet had; want Hij was verheven boven allen naam die genoemd wordt in hemel en op aarde, Filipp. 2:9, maar dit moet verstaan worden van de erkentenis van al deze eigenschappen onder alle creaturen, gelijk hierna wordt uitgedrukt. |
| Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| 27 Want in Hem zijn al de schatten der wijsheid en kennis verborgen, Kol. 2:3. |
| Kol. 2:3 In Denwelken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. |
| 28 Gr. zegening, gelijk ook in het volgende vers. |
| | |
13 καὶ πᾶν κτίσμα ὅ ἐστιν ἐν τῷ οὐρανῷ, καὶ ἐν τῇ γῇ, καὶ ὑποκάτω τῆς γῆς, καὶ ἐπὶ τῆς θαλάσσης ἅ ἐστι, καὶ τὰ ἐν αὐτοῖς πάντα, ἤκουσα λέγοντας, Τῷ καθημένῳ ἐπὶ τοῦ θρόνου καὶ τῷ ἀρνίῳ ἡ εὐλογία καὶ ἡ τιμὴ καὶ ἡ δόξα καὶ τὸ κράτος εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. | | 13 En alle schepsel dat in den hemel is, en op de aarde, en 29onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht 30in alle eeuwigheid. |
| 29 Dit wordt gezegd, gelijk hierna in de zee, van alle schepselen, levende en levenloze, omdat zij alle stof en oorzaak geven dat men Christus lof en eer geve, gelijk Ps. 148:1, enz. Anderen verstaan door degenen die onder de aarde zijn degenen die te zijner tijd uit de graven zullen opstaan. |
| Ps. 148:1 HALLELUJAH. Looft den HEERE uit de hemelen, looft Hem in de hoogste plaatsen. |
| 30 Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden. |
| | |
14 καὶ τὰ τέσσαρα ζῶα ἔλεγον, Ἀμήν. καὶ οἱ εἰκοσιτέσσαρες πρεσβύτεροι ἔπεσαν καὶ προσεκύνησαν ζῶντι εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. | | 14 En de vier dieren zeiden: 31Amen. En de vier en twintig ouderlingen vielen neder en aanbaden Dengene Die leeft in alle eeuwigheid. |
| 31 Zie hiervan Openb. 1:7. |
| Openb. 1:7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. |