Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Het boek met de zeven zegelen |
1 Καὶ εἶδον ἐπὶ τὴν δεξιὰν τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ θρόνου βιβλίον γεγραμμένον ἔσωθεν καὶ ὄπισθεν, κατεσφραγισμένον σφραγῖσιν ἑπτά. | | 1 EN ik zag in de rechterhand Desgenen Die op den troon zat, aeen boek, geschreven vanbinnen en vanbuiten, verzegeld met zeven zegelen. a Ez. 2:10. a Ez. 2:10 En Hij spreidde die voor mijn aangezicht uit; en zij was beschreven, voor en achter, en daarin waren geschreven klaagliederen en zuchting en wee. |
2 καὶ εἶδον ἄγγελον ἰσχυρὸν κηρύσσοντα φωνῇ μεγάλῃ, Τίς ἐστιν ἄξιος ἀνοῖξαι τὸ βιβλίον, καὶ λῦσαι τὰς σφραγῖδας αὐτοῦ; | | 2 En ik zag een sterken engel, uitroepende met een grote stem: Wie is waardig het boek te openen en zijn zegelen open te breken? |
3 καὶ οὐδεὶς ἠδύνατο ἐν τῷ οὐρανῷ, οὐδὲ ἐπὶ τῆς γῆς, οὐδὲ ὑποκάτω τῆς γῆς, ἀνοῖξαι τὸ βιβλίον, οὐδὲ βλέπειν αὐτό. | | 3 En niemand bin den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon het boek openen noch hetzelve inzien. b vers 13. Filipp. 2:10. b vers 13 En alle schepsel dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, |
4 καὶ ἐγὼ ἔκλαιον πολλά, ὅτι οὐδεὶς ἄξιος εὑρέθη ἀνοῖξαι καὶ ἀναγνῶναι τὸ βιβλίον, οὔτε βλέπειν αὐτό. | | 4 En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om het boek te openen en te lezen, noch hetzelve in te zien. |
5 καὶ εἷς ἐκ τῶν πρεσβυτέρων λέγει μοι, Μὴ κλαῖε· ἰδού, ἐνίκησεν ὁ λέων ὁ ὢν ἐκ τῆς φυλῆς Ἰούδα, ἡ ῥίζα Δαβίδ, ἀνοῖξαι τὸ βιβλίον καὶ λῦσαι τὰς ἑπτὰ σφραγῖδας αὐτοῦ. | | 5 En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, cde Leeuw Die uit den stam van Juda is, dde Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. c Gen. 49:9, 10. d Jes. 11:10. Rom. 15:12. Openb. 22:16. c Gen. 49:9 Juda is een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. d Jes. 11:10 Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een Banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn. Rom. 15:12 En wederom zegt Jesaja: Er zal zijn de Wortel van Isaï, en Die opstaat om over de heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen. Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. |
| | Het Lam ontvangt het boek |
6 καὶ εἶδον, καὶ ἰδού, ἐν μέσῳ τοῦ θρόνου καὶ τῶν τεσσάρων ζώων, καὶ ἐν μέσῳ τῶν πρεσβυτέρων, ἀρνίον ἑστηκὸς ὡς ἐσφαγμένον, ἔχον κέρατα ἑπτὰ καὶ ὀφθαλμοὺς ἑπτά, οἵ εἰσι τὰ ἑπτὰ τοῦ Θεοῦ πνεύματα τὰ ἀπεσταλμένα εἰς πᾶσαν τὴν γῆν. | | 6 En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen en ezeven ogen; dewelke zijn de fzeven Geesten Gods, Die uitgezonden zijn in alle landen. e Zach. 3:9; 4:10. f Openb. 4:5. e Zach. 3:9 Want zie, aangaande dien Steen, Welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, op dien enen Steen zullen zeven ogen wezen; zie, Ik zal Zijn graveersel graveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op één dag wegnemen. Zach. 4:10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. f Openb. 4:5 En van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor den troon; welke zijn de zeven Geesten Gods. |
7 καὶ ἦλθε, καὶ εἴληφε τὸ βιβλίον ἐκ τῆς δεξιᾶς τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ θρόνου. | | 7 En Het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand Desgenen Die op den troon zat. |
8 καὶ ὅτε ἔλαβε τὸ βιβλίον, τὰ τέσσαρα ζῶα καὶ οἱ εἰκοσιτέσσαρες πρεσβύτεροι ἔπεσον ἐνώπιον τοῦ ἀρνίου, ἔχοντες ἕκαστος κιθάρας, καὶ φιάλας χρυσᾶς γεμούσας θυμιαμάτων, αἵ εἰσιν αἱ προσευχαὶ τῶν ἁγίων. | | 8 En als Het het boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk gciters en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn hde gebeden der heiligen. g Openb. 14:2. h Ps. 141:2. g Openb. 14:2 En ik hoorde een stem uit den hemel, als een stem veler wateren en als een stem van een groten donderslag. En ik hoorde een stem van citerspelers, spelende op hun citers; h Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. |
9 καὶ ᾄδουσιν ᾠδὴν καινήν, λέγοντες, Ἄξιος εἶ λαβεῖν τὸ βιβλίον, καὶ ἀνοῖξαι τὰς σφραγῖδας αὐτοῦ· ὅτι ἐσφάγης, καὶ ἠγόρασας τῷ Θεῷ ἡμᾶς ἐν τῷ αἵματί σου ἐκ πάσης φυλῆς καὶ γλώσσης καὶ λαοῦ καὶ ἔθνους, | | 9 En zij zongen ieen nieuw lied, zeggende: kGij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode lgekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; i Openb. 14:3. k Openb. 4:11. l Hand. 20:28. Ef. 1:7. Kol. 1:14. Hebr. 9:12; 10:10. 1 Petr. 1:19. 1 Joh. 1:7. i Openb. 14:3 En zij zongen als een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen; en niemand kon het gezang leren dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde gekocht waren. k Openb. 4:11 Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen. l Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Kol. 1:14 In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden; Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Hebr. 10:10 In welken wil wij geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. |
10 καὶ ἐποίησας ἡμᾶς τῷ Θεῷ ἡμῶν βασιλεῖς καὶ ἱερεῖς, καὶ βασιλεύσομεν ἐπὶ τῆς γῆς. | | 10 mEn Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. m Ex. 19:6. 1 Petr. 2:5, 9. Openb. 1:6. m Ex. 19:6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
11 καὶ εἶδον, καὶ ἤκουσα φωνὴν ἀγγέλων πολλῶν κυκλόθεν τοῦ θρόνου καὶ τῶν ζώων καὶ τῶν *πρεσβυτέρων· καὶ ἦν ὁ ἀριθμὸς αὐτῶν μυριάδες μυριάδων, καὶ χιλιάδες χιλιάδων, * πρεσβυτέρων· καὶ ἦν ὁ ἀριθμὸς αὐτῶν μυριάδες μυριάδων B, Elz, Sc, M | πρεσβυτέρων St | | 11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen; en nhun getal was tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; n Dan. 7:10. Hebr. 12:22. n Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
12 λέγοντες φωνῇ μεγάλῃ, Ἄξιόν ἐστι τὸ ἀρνίον τὸ ἐσφαγμένον λαβεῖν τὴν δύναμιν καὶ πλοῦτον καὶ σοφίαν καὶ ἰσχὺν καὶ τιμὴν καὶ δόξαν καὶ εὐλογίαν. | | 12 Zeggende met een grote stem: oHet Lam Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging. o Openb. 4:11. o Openb. 4:11 Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen. |
13 καὶ πᾶν κτίσμα ὅ ἐστιν ἐν τῷ οὐρανῷ, καὶ ἐν τῇ γῇ, καὶ ὑποκάτω τῆς γῆς, καὶ ἐπὶ τῆς θαλάσσης ἅ ἐστι, καὶ τὰ ἐν αὐτοῖς πάντα, ἤκουσα λέγοντας, Τῷ καθημένῳ ἐπὶ τοῦ θρόνου καὶ τῷ ἀρνίῳ ἡ εὐλογία καὶ ἡ τιμὴ καὶ ἡ δόξα καὶ τὸ κράτος εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. | | 13 En alle schepsel dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. |
14 καὶ τὰ τέσσαρα ζῶα ἔλεγον, Ἀμήν. καὶ οἱ εἰκοσιτέσσαρες πρεσβύτεροι ἔπεσαν καὶ προσεκύνησαν ζῶντι εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. | | 14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vier en twintig ouderlingen vielen neder en aanbaden Dengene Die leeft in alle eeuwigheid. |