Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Johannes ziet een nieuwen hemel en een nieuwe aarde. 2 Met het nieuwe Jeruzalem, versierd als Christus’ bruid. 3 Hij hoort een stem uit den hemel, waardoor God belooft dat Hij hun God zal zijn, alle tranen van hun ogen afwissen, en hun de erfenis van alles zal geven. 8 Maar dreigt dat de vreesachtigen en andere onboetvaardige zondaren hun deel zullen hebben in den poel des vuurs. 9 Een van de engelen der zeven fiolen voert Johannes op een hogen berg, en toont hem klaarder de gehele gestalte van het nieuwe Jeruzalem. 11 Haar heerlijkheid, 12 Haar muur met twaalf poorten, naar de namen der kinderen Israëls. 14 Haar twaalf fundamenten, naar de namen der twaalf apostelen. 16 Haar lengte en breedte. 18 Haar stof van goud. 19 Haar twaalf fundamenten, uit twaalf kostelijke stenen. 21 Haar poorten uit twaalf parelen. 22 Haar Tempel, God Zelven, en het Lam. 23 Gods heerlijkheid in plaats van zon en maan. 24 Haar inwoners, alle zalige volken, zelfs ook de zalige koningen. 25 Haar poorten altijd open. 27 Maar niemand die onreinheid doet, komt daarin. |
| | De nieuwe hemel en de nieuwe aarde |
1 Καὶ εἶδον οὐρανὸν καινὸν καὶ γῆν καινήν· ὁ γὰρ πρῶτος οὐρανὸς καὶ ἡ πρώτη γῆ παρῆλθε, καὶ ἡ θάλασσα οὐκ ἔστιν ἔτι. | | 1 ENa
1ik zag 2een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was 3voorbijgegaan, en 4de zee was niet meer. |
| a Jes. 65:17; 66:22. 2 Petr. 3:13. |
| Jes. 65:17 Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen. Jes. 66:22 Want gelijk als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook
ulieder zaad en ulieder naam staan. 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. |
| 1 Namelijk daarna, als het uiterste oordeel was gehouden; waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk is gesproken. |
| 2 Dat is, een vernieuwden hemel en aarde, gelijk breder is aangetekend 2 Petr. 3:10. Sommige uitleggers verstaan dit ook van de nieuwe gestalte der kerk van Christus in deze wereld, na de bekering der Joden, van welke in het voorgaande hoofdstuk breder is gesproken. Doch dit gevoelen is aldaar wederlegd; en dat hier van de triomferende kerk van Jezus Christus in den hemel wordt gesproken, en van den stand derzelve na het uiterste oordeel, zal uit de gehele verklaring genoeg blijken, inzonderheid uit vers 4, en uit vers 22 en volgende, die op den stand der kerk van Christus in deze wereld niet kunnen gepast worden; gelijk ook meest al de rechtzinnige uitleggers het alzo verklaren. |
| 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. vers 4 En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. vers 22 En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam. |
| 3 Namelijk ten aanzien van hun tegenwoordigen stand, en voor zoveel zij den mensen dienen, die hier een natuurlijk leven leiden, en ten aanzien van de ijdelheid, die zij om de zonden der mensen zijn onderworpen. Zie Rom. 8:19, enz. |
| Rom. 8:19 Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. |
| 4 Enigen menen hieruit dat de zee door het vuur zal verteerd en uitgedroogd worden, alzo van dezelve geen gebruik meer zal zijn. Maar dat de hemel en de aarde vernieuwd en verheerlijkt zijnde, een gemeenschappelijke woonplaats der heilige engelen en zalige mensen altijd zullen blijven, gelijk ook nu de engelen somwijlen op de aarde verschijnen, hoewel de hemel hun eigen woonplaats is. Doch dit gevoelen is onzeker. |
| | |
2 καὶ ἐγὼ Ἰωάννης εἶδον τὴν πόλιν τὴν ἁγίαν, Ἱερουσαλὴμ καινήν, καταβαίνουσαν ἀπὸ τοῦ Θεοῦ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, ἡτοιμασμένην ὡς νύμφην κεκοσμημένην τῷ ἀνδρὶ αὐτῆς. | | 2 En ik, Johannes, zag bde heilige stad, 5het nieuwe Jeruzalem, 6nederdalende van God uit den hemel, 7toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. |
| b vers 10. Openb. 3:12. |
| vers 10 En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. |
| 5 Hoewel de gemeente van Christus in het gemeen ook somwijlen aldus genaamd wordt, gelijk te zien is Gal. 4:26. Hebr. 12:22, omdat Jeruzalem daarvan een beeld en voorbeeld was, nochtans zo wordt hier de triomferende kerk van Christus, en de plaats van haar woning alzo genaamd; omdat alsdan in haar zal volmaakt worden hetgeen in deze wereld aan haar was begonnen. Zie Ps. 132:14. |
| Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Ps. 132:14 Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd. |
| 6 Niet dat de woonplaats der zalige gelovigen hiernamaals buiten den hemel zal zijn, want het tegendeel wordt betuigd Joh. 14:2, 3. Filipp. 3:20. 1 Thess. 4:17. Maar dit wordt gezegd ten aanzien van het voorbeeld, of van het gezicht dat Johannes daarvan heeft gezien, en ten aanzien van de kracht door welke dit alles is teweeggebracht. Zie Hebr. 11:10. Openb. 3:12. |
| Joh. 14:2 In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. Joh. 14:3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. Hebr. 11:10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. |
| 7 Namelijk gelijk in Openb. 19:7 gezegd is, dat zij als een bruid zich toebereidde, namelijk tegen Christus’ komst, alzo wordt hier gezegd dat zij alrede bereid was; dat is, ten volle versierd en verheerlijkt, om met Christus, haar Bruidegom, eeuwiglijk verenigd te blijven. Zie Ef. 5:27. |
| Openb. 19:7 Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
| | |
3 καὶ ἤκουσα φωνῆς μεγάλης ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, λεγούσης, Ἰδού, ἡ σκηνὴ τοῦ Θεοῦ μετὰ τῶν ἀνθρώπων, καὶ σκηνώσει μετ’ αὐτῶν, καὶ αὐτοὶ λαοὶ αὐτοῦ ἔσονται, καὶ αὐτὸς ὁ Θεὸς ἔσται μετ’ αὐτῶν, Θεὸς αὐτῶν· | | 3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: cZie, 8de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en
9hun God zijn. |
| c Ez. 43:7. |
| Ez. 43:7 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, dit is de plaats Mijns troons en de plaats der zolen Mijner voeten, alwaar Ik wonen zal in het midden der kinderen Israëls in eeuwigheid; en die van het huis Israëls zullen Mijn heiligen Naam niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen, met hun hoererij en met de dode lichamen hunner koningen, op hun hoogten; |
| 8 Dat is, de woning Gods, namelijk niet alleen met Zijn genade en Geest, gelijk hier op aarde in Zijn gemeente ook geschiedt, Joh. 14:23. 2 Kor. 6:16, maar ook met Zijn volkomen heerlijkheid en vreugde, als Hij zal zijn alles in alles, 1 Kor. 15:28. Een figuurlijke wijze van spreken, genomen uit het voorbeeld des tabernakels in het Oude Testament. Zie Lev. 26:11. |
| Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. 1 Kor. 15:28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. Lev. 26:11 En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten, en Mijn ziel zal van u niet walgen. |
| 9 Namelijk Die hen van alle kwaad zal vrijmaken, en met alle goed, naar lichaam en ziel, zal doen overvloeien. Zie 1 Kor. 2:9; 13:12; 15:43. 2 Kor. 3:18. Filipp. 3:21. |
| 1 Kor. 2:9 Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben. 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. 1 Kor. 15:43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| | |
4 καὶ ἐξαλείψει ὁ Θεὸς πᾶν δάκρυον ἀπὸ τῶν ὀφθαλμῶν αὐτῶν, καὶ ὁ θάνατος οὐκ ἔσται ἔτι· οὔτε πένθος, οὔτε κραυγή, οὔτε πόνος οὐκ ἔσται ἔτι· ὅτι τὰ πρῶτα ἀπῆλθον. | | 4 dEn God zal 10alle tranen van hun ogen afwissen; en 11de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch 12moeite zal meer zijn; want 13de eerste dingen zijn weggegaan. |
| d Jes. 25:8. Openb. 7:17. |
| Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. |
| 10 Zie Jes. 25:8. Openb. 7:17. |
| Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. |
| 11 Namelijk onder degenen die in dit hemelse Jeruzalem wonen. Anderszins blijft de dood altijd in den poel des vuurs, waarin hij Openb. 20:14 geworpen is. |
| Openb. 20:14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. |
| 12 Of: arbeid. |
| 13 Namelijk van kruis en lijden der gelovigen, en van alle andere ellendigheden en moeiten dezes tegenwoordigen levens. |
| | |
5 καὶ εἶπεν ὁ καθήμενος ἐπὶ τοῦ θρόνου, Ἰδού, καινὰ πάντα ποιῶ. καὶ λέγει μοι, Γράψον· ὅτι οὗτοι οἱ λόγοι ἀληθινοὶ καὶ πιστοί εἰσι. | | 5 eEn Die op den troon zat, zeide: Zie, fIk maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden gzijn waarachtig en getrouw. |
| e Openb. 4:2; 20:11. |
| Openb. 4:2 En terstond werd ik in den geest; en zie, er was een troon gezet in den hemel, en er zat Een op den troon. Openb. 20:11 En ik zag een groten witten troon, en Dengene Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvlood, en geen plaats is voor die gevonden. |
| f Jes. 43:19. 2 Kor. 5:17. |
| Jes. 43:19 Zie, Ik zal wat nieuws maken, nu zal het uitspruiten; zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis. 2 Kor. 5:17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. |
| g Openb. 19:9. |
| Openb. 19:9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: Deze zijn de waarachtige woorden Gods. |
| | |
6 καὶ εἶπέ μοι, Γέγονε. ἐγώ εἰμι τὸ Α καὶ τὸ Ω, ἡ ἀρχὴ καὶ τὸ τέλος. ἐγὼ τῷ διψῶντι δώσω ἐκ τῆς πηγῆς τοῦ ὕδατος τῆς ζωῆς δωρεάν. | | 6 En Hij sprak tot mij: hHet is 14geschied. i15Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. 16kIk zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens 17voor niet. |
| h Openb. 16:17. |
| Openb. 16:17 En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied. |
| 14 Of: geweest, gedaan, dat is, alles volbracht wat voorzegd was door de profeten in het Oude, en door de apostelen in het Nieuwe Testament. Zie Openb. 16:17. |
| Openb. 16:17 En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied. |
| i Jes. 41:4; 44:6. Openb. 1:8; 22:13. |
| Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
| 15 Zie Openb. 1:8. |
| Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. |
| 16 Deze plaats heeft Johannes genomen uit de woorden van Christus in zijn Evangelie Joh. 7:37, waarvan zie aldaar. |
| Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. |
| k Jes. 55:1. |
| Jes. 55:1 O
alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. |
| 17 Dat is, uit genade, zonder enige verdiensten hunnerzijds, Ef. 2:8. |
| Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; |
| | |
7 ὁ νικῶν κληρονομήσει πάντα, καὶ ἔσομαι αὐτῷ Θεός, καὶ αὐτὸς ἔσται μοι ὁ υἱός. | | 7 Die overwint, zal 18alles beërven; len Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. |
| 18 Dat is, de volheid van alle geestelijke en eeuwige goederen, naar ziel en naar lichaam. Zie Rom. 8:17, 29. 1 Joh. 3:2. |
| Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| l Zach. 8:8. Hebr. 8:10. |
| Zach. 8:8 En Ik zal hen herwaarts brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid. Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| | |
8 δειλοῖς δὲ καὶ ἀπίστοις καὶ ἐβδελυγμένοις καὶ φονεῦσι καὶ πόρνοις καὶ φαρμακεῦσι καὶ εἰδωλολάτραις, καὶ πᾶσι τοῖς ψευδέσι, τὸ μέρος αὐτῶν ἐν τῇ λίμνῃ τῇ καιομένῃ πυρὶ καὶ θείῳ, ὅ ἐστι δεύτερος θάνατος. | | 8 Maar m19den vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en 20tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel ndie daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is 21de tweede dood. |
| m Openb. 22:15. |
| Openb. 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet. |
| 19 Dezen worden hier gesteld tegen degenen van welke in het voorgaande vers is gezegd dat zij overwinnen, namelijk kloekmoediglijk en standvastelijk alle zwarigheden die hun om de belijdenis des Evangelies overkomen. Zie Rom. 8:37. Deze vreesachtigen dan zijn die in den tijd der vervolging en verdrukking uit vrees afwijken, Matth. 13:21. |
| Rom. 8:37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft. Matth. 13:21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. |
| 20 Of: venijngevers. |
| n Openb. 20:14, 15. |
| Openb. 20:14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. Openb. 20:15 En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. |
| 21 Zie Openb. 20:14. |
| Openb. 20:14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. |
| | Het nieuwe Jeruzalem |
9 Καὶ ἦλθε πρός με εἷς τῶν ἑπτὰ ἀγγέλων τῶν ἐχόντων τὰς ἑπτὰ φιάλας τὰς γεμούσας τῶν ἑπτὰ πληγῶν τῶν ἐσχάτων, καὶ ἐλάλησε μετ’ ἐμοῦ, λέγων, Δεῦρο, δείξω σοι τὴν νύμφην τοῦ ἀρνίου τὴν γυναῖκα. | | 9 En tot mij kwam 22een van de zeven engelen, odie de zeven fiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, 23ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. |
| 22 Namelijk die Johannes Openb. 17:3 in de woestijn had gevoerd, en het oordeel der grote hoer had getoond; welke hem nu de bruid van Christus en het hemelse Jeruzalem toont, als een einde van alle gezichten. |
| Openb. 17:3 En hij bracht mij weg in een woestijn, in den geest; en ik zag een vrouw, zittende op een scharlakenrood beest, dat vol was van namen der godslastering, en had zeven hoofden en tien hoornen. |
| o Openb. 15:6, 7. |
| Openb. 15:6 En de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit den tempel, bekleed met rein en blinkend lijnwaad, en omgord om de borst met gouden gordels. Openb. 15:7 En een van de vier dieren gaf den zeven engelen zeven gouden fiolen, vol van den toorn Gods, Die in alle eeuwigheid leeft. |
| 23 Dat is, de verheerlijkte gemeente van Christus met haar woonplaats. Zie Openb. 19:7. Waaruit blijkt dat in dit gezicht niet alleen de heerlijkheid der plaats wordt getoond waar de uitverkorenen altijd met Christus zich zullen verblijden, maar ook voornamelijk de heerlijkheid der gemeente van Christus zelve, met haar eigenschappen, gelijk zij hiernamaals in den hemel zal zijn. |
| Openb. 19:7 Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid; |
| | |
10 καὶ ἀπήνεγκέ με ἐν πνεύματι ἐπ’ ὄρος μέγα καὶ ὑψηλόν, καὶ ἔδειξέ μοι τὴν πόλιν τὴν μεγάλην, τὴν ἁγίαν Ἱερουσαλήμ, καταβαίνουσαν ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἀπὸ τοῦ Θεοῦ, | | 10 En hij voerde mij weg p24in den geest op een groten en 25hogen berg, en hij toonde mij qde grote stad, het heilige Jeruzalem, 26nederdalende uit den hemel, van God. |
| p Openb. 1:10. |
| Openb. 1:10 En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, |
| 24 Dat is, in een vertrekking van zinnen, of in een gezicht. Zie Openb. 1:10. |
| Openb. 1:10 En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, |
| 25 Namelijk om vandaar dit hemelse Jeruzalem met al zijn gelegenheid te beter te kunnen zien; gelijk van het opperste van den berg Sion de stad Jeruzalem, die een voorbeeld hiervan was, allerbekwamelijkst kon gezien worden, Ps. 24:3. Jes. 2:2, enz. |
| Ps. 24:3 Wie zal klimmen op den berg des HEEREN? En wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. |
| q vers 2. Hebr. 12:22. |
| vers 2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
| 26 Zie de aant. op vers 2. |
| vers 2 (kt.) En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. |
| | |
11 ἔχουσαν τὴν δόξαν τοῦ Θεοῦ· καὶ ὁ φωστὴρ αὐτῆς ὅμοιος λίθῳ τιμιωτάτῳ, ὡς λίθῳ ἰάσπιδι κρυσταλλίζοντι· | | 11 27En zij had de heerlijkheid Gods, en haar 28licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal; |
| 27 Namelijk die haar overscheen en verheerlijkte; gelijk God Zelf wordt gezegd een ontoegankelijk licht te bezitten, 1 Tim. 6:16. |
| 1 Tim. 6:16 Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. |
| 28 Of: glans. |
| | |
12 ἔχουσάν τε τεῖχος μέγα καὶ ὑψηλόν, ἔχουσαν πυλῶνας δώδεκα, καὶ ἐπὶ τοῖς πυλῶσιν ἀγγέλους δώδεκα, καὶ ὀνόματα ἐπιγεγραμμένα, ἅ ἐστι τῶν δώδεκα φυλῶν τῶν υἱῶν Ἰσραήλ. | | 12 En had 29een groten en hogen muur, en had 30twaalf poorten, en in de poorten 31twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf 32geslachten der kinderen Israëls. |
| 29 Hierdoor wordt de onoverwinnelijke vastigheid en zekerheid van de verheerlijkte gemeente Gods in den hemel betekend, Die door Zijn almacht als een vaste muur rondom dezelve is, en altijd zal blijven. Zie Zach. 2:5. Matth. 16:18. |
| Zach. 2:5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige Muur rondom; en Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. |
| 30 Namelijk aan elke zijde drie poorten, gelijk in het volgende wordt verklaard. Waardoor te kennen gegeven wordt, dat alle gelovigen uit alle gewesten der wereld tot deze stad zullen toegang hebben; gelijk Christus ook spreekt Matth. 8:11. |
| Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; |
| 31 Namelijk tot trouwe wachters, dat in deze stad niet zou uit- of ingaan dan hetgeen rein was en daar behoorde; gelijk verklaard wordt in het 27ste vers, en gelijk van den ingang van het paradijs ook verhaald wordt, Gen. 3:24. |
| Gen. 3:24 En Hij dreef den mens uit, en stelde cherubs tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens. |
| 32 Of: stammen, namelijk van het ware Israël Gods, uit alle geslachten der aarde uitverkoren, en bijeengebracht. Zie Rom. 11:26. Openb. 7:4. |
| Rom. 11:26 En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; Openb. 7:4 En ik hoorde het getal dergenen die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls. |
| | |
13 ἀπ’ ἀνατολῆς, πυλῶνες τρεῖς· ἀπὸ βορρᾶ, πυλῶνες τρεῖς· ἀπὸ νότου, πυλῶνες τρεῖς· *ἀπὸ δυσμῶν, πυλῶνες τρεῖς. * ἀπὸ St, B, Elz, M-pt | καὶ ἀπὸ Sc, M-pt | | 13 33Van het oosten waren drie poorten, van het noorden drie poorten, van het zuiden drie poorten, van het westen drie poorten. |
| 33 Dit ziet niet op het uiterlijke Jeruzalem, dat op de ene zijde geen poorten had, alzo die op een steilte lag; maar óf op het Jeruzalem des Nieuwen Testaments, dat Ezechiël ook alzo heeft gezien, doch in mindere grootte, Ez. 48:31; óf ook op het leger der Israëlieten in de woestijn, hetwelk vierkant lag, en voor elken stam een poort had. Zie Num. 2:2, enz. |
| Ez. 48:31 En de poorten der stad zullen zijn naar de namen der stammen Israëls, drie poorten noordwaarts: een poort van Ruben, een poort van Juda, een poort van Levi. Num. 2:2 De kinderen Israëls zullen zich legeren, eenieder onder zijn banier, naar de tekenen van het huis hunner vaderen; rondom tegenover de tent der samenkomst zullen zij zich legeren. |
| | |
14 καὶ τὸ τεῖχος τῆς πόλεως ἔχον θεμελίους δώδεκα, καὶ ἐν αὐτοῖς ὀνόματα τῶν δώδεκα ἀποστόλων τοῦ ἀρνίου. | | 14 rEn de muur der stad had 34twaalf fundamenten, en in dezelve 35de namen der twaalf apostelen des Lams. |
| r Ef. 2:20. |
| Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
| 34 Namelijk van kostelijke stenen op of nevens elkander bekwamelijk gevoegd, gelijk vss. 19, 20 wordt verklaard. Waardoor te kennen gegeven wordt de leer der twaalf apostelen, welker uiterste Hoeksteen is Christus Jezus, waarop deze gemeente van Christus alhier is gebouwd en in der eeuwigheid gebouwd zal blijven; gelijk Paulus getuigt Ef. 2:20. |
| vers 19 En de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, vers 20 Het vijfde sardonyx, het zesde sardis, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
| 35 Een gelijkenis, zo het schijnt, genomen van het doen der werkmeesters aan grote gebouwen, die tot een zekere gedachtenis hun namen op de fundamentstenen plegen te graveren of te houwen. Alzo wordt hier ook van de twaalf apostelen gesproken, omdat zij allen aan deze stad hebben gebouwd, en geen ander fundament hebben gelegd dan Jezus Christus; doch in verscheiden mate en luister, gelijk deze kostelijke stenen van verscheiden luister zijn, en gelijk Paulus ook van zichzelven en anderen spreekt, 1 Kor. 3:10, 11. |
| 1 Kor. 3:10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. |
| | |
15 καὶ ὁ λαλῶν μετ’ ἐμοῦ εἶχε κάλαμον χρυσοῦν, ἵνα μετρήσῃ τὴν πόλιν, καὶ τοὺς πυλῶνας αὐτῆς, καὶ τὸ τεῖχος αὐτῆς. | | 15 En hij die met mij sprak, shad 36een gouden rietstok, opdat hij de stad zou meten, en haar poorten, en haar muur. |
| s Ez. 40:3. Zach. 2:1. |
| Ez. 40:3 Als Hij mij daarheen gebracht had, zie, zo was er een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in Zijn hand was een linnen snoer en een meetriet; en Hij stond in de poort. Zach. 2:1 WEDEROM hief ik mijn ogen op en ik zag, en zie, er was een Man; en in Zijn hand was een meetsnoer. |
| 36 Dit ziet op Ez. 40:3, alwaar dergelijke afmeting des nieuwen Jeruzalems en des tempels geschiedt, om te tonen dat hier alles naar Gods ordinantie en schikking zal toegaan. |
| Ez. 40:3 Als Hij mij daarheen gebracht had, zie, zo was er een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in Zijn hand was een linnen snoer en een meetriet; en Hij stond in de poort. |
| | |
16 καὶ ἡ πόλις τετράγωνος κεῖται, καὶ τὸ μῆκος αὐτῆς τοσοῦτόν ἐστιν ὅσον καὶ τὸ πλάτος. καὶ ἐμέτρησε τὴν πόλιν τῷ καλάμῳ ἐπὶ *σταδίων δώδεκα χιλιάδων· τὸ μῆκος καὶ τὸ πλάτος καὶ τὸ ὕψος αὐτῆς ἴσα ἐστί. * σταδίων St, B-edd, Sc, M-pt | σταδίους B-edd, Elz, M-pt | | 16 En de stad 37lag vierkant, en haar lengte was zo groot als haar breedte. En hij mat de stad met den rietstok op 38twaalfduizend stadiën; de lengte en de breedte en de hoogte derzelve waren evengelijk. |
| 37 Gr. ligt vierhoekig. Dit wordt alzo gezegd, omdat deze figuur de allervaste en onbeweeglijkste is. |
| 38 Alzo acht stadiën een Italiaanse mijl maken, en drie Italiaanse mijlen een uur gaans, zo beloopt de grootte van dezen muur in het rond vijfhonderd van onze mijlen of uren gaans. Waardoor te kennen gegeven wordt dat de gemeente van Christus in den hemel zeer groot zal zijn; en nochtans alzo dat haar eigen woonplaats, als een hemels paradijs, van andere plaatsen zal afgezonderd zijn en blijven. |
| | |
17 καὶ ἐμέτρησε τὸ τεῖχος αὐτῆς ἑκατὸν τεσσαρακοντατεσσάρων πηχῶν, μέτρον ἀνθρώπου, ὅ ἐστιν ἀγγέλου. | | 17 En hij mat 39haar muur op honderd vier en veertig 40ellen, 41naar de maat eens mensen, welke des engels was. |
| 39 Dat is, de hoogte van denzelven muur. |
| 40 Gr. cubieten, elken cubiet genomen voor anderhalven geometrischen voet, makende tezamen tweehonderd zestien geometrische voeten; een grote hoogte, rijzende uit twaalfmaal twaalf met elkander gemultipliceerd, een vierkant getal, naar het getal der twaalf apostelen, en der twaalf geslachten Israëls alhier genaamd. Waardoor niet alleen de vruchtbaarheid of vermenigvuldiging der leden van Christus door de apostolische leer, maar ook de onbeweeglijke vastigheid en zekerheid dezer gemeente in den hemel wordt te kennen gegeven. |
| 41 Dat is, die de mens gewoon is te gebruiken, in wiens gedaante hier de engel aan Johannes is verschenen. |
| | |
18 καὶ ἦν ἡ ἐνδόμησις τοῦ τείχους αὐτῆς, ἴασπις· καὶ ἡ πόλις χρυσίον καθαρόν, ὁμοία ὑάλῳ καθαρῷ. | | 18 En het gebouw van haar muur was jaspis; en de stad was zuiver goud, zijnde 42zuiver glas gelijk. |
| 42 Het aardse goud is in zichzelf niet doorluchtig, maar alleen blinkende en zuiver, maar dit goud heeft bovendien de eigenschap van zuiver glas, en wordt gevoegd bij den jaspis en andere kostelijke stenen, die de een na den ander hier worden verhaald, om daardoor te kennen te geven, dat al de delen van dit hemelse Jeruzalem, vanbinnen en vanbuiten, en al de inwoners deszelven, elk om het zuiverst, heerlijkst, heiligst en aangenaamst zullen zijn, voor God en onder elkander, naar de mate der gaven van Christus. |
| | |
19 καὶ οἱ θεμέλιοι τοῦ τείχους τῆς πόλεως παντὶ λίθῳ τιμίῳ κεκοσμημένοι. ὁ θεμέλιος ὁ πρῶτος, ἴασπις· ὁ δεύτερος, σάπφειρος· ὁ τρίτος, χαλκηδών· ὁ τέταρτος, σμάραγδος· | | 19 En 43de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, |
| 43 Namelijk waarop de muur gefundeerd was; waarvan zie vers 14. |
| vers 14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. |
| | |
20 ὁ πέμπτος, σαρδόνυξ· ὁ ἕκτος, σάρδιος· ὁ ἕβδομος, χρυσόλιθος· ὁ ὄγδοος, βήρυλλος· ὁ ἔννατος, τοπάζιον· ὁ δέκατος, χρυσόπρασος· ὁ ἑνδέκατος, ὑάκινθος· ὁ δωδέκατος, ἀμέθυστος. | | 20 Het vijfde sardonyx, het zesde sardis, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist. |
21 καὶ οἱ δώδεκα πυλῶνες, δώδεκα μαργαρῖται· ἀνὰ εἷς ἕκαστος τῶν πυλώνων ἦν ἐξ ἑνὸς μαργαρίτου· καὶ ἡ πλατεῖα τῆς πόλεως χρυσίον καθαρόν, ὡς ὕαλος διαφανής. | | 21 En 44de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en 45de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas. |
| 44 Deze poorten worden naar het getal der twaalf geslachten Israëls twaalf gesteld, gelijk vers 12 aangewezen is. Daardoor kunnen bekwamelijk verstaan worden de menigte aller getrouwe leraren en andere voorstanders der gemeente, die als parelen het gemene goud te boven gaan, en door welke als instrumenten Gods, naar het voorbeeld der twaalf apostelen, de ware Israëlieten zo des Ouden als des Nieuwen Testaments in de gemeenschap dezer kerk van Christus altijd zijn gekomen. Zie 1 Kor. 3:8. |
| vers 12 En had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls. 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. |
| 45 Of: de markt, het plein; waardoor gewoonlijk verstaan wordt de plaats der stad waar de bijeenkomsten der burgers en ook het gericht gehouden wordt, dewelke hier ook van zuiver goud en doorzichtig als glas wordt gezegd, omdat alles vreedzaamlijk, oprechtelijk en zonder geschil onder de leden dezer gemeente zal toegaan. |
| | De zaligheid der bewoners |
22 καὶ ναὸν οὐκ εἶδον ἐν αὐτῇ· ὁ γὰρ Κύριος ὁ Θεὸς ὁ παντοκράτωρ ναὸς αὐτῆς ἐστί, καὶ τὸ ἀρνίον. | | 22 En ik zag 46geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en 47het Lam. |
| 46 Namelijk geen uiterlijken tempel, of tempelbenodigdheden, gelijk het uiterlijke Jeruzalem gehad had, ook met goud en kostelijke stenen versierd; want zulks diende tot een beeld der toekomende goederen; of diende ook om de predicatie van Gods Woord, de sacramenten en andere uiterlijke godsdienstige verrichtingen te plegen, hetwelk dan alles zal ophouden, als zij allen van God alleen zullen geleerd zijn, Jer. 31:34, en Hij Zelf zal alles in allen zijn, 1 Kor. 13:10; 15:28. |
| Jer. 31:34 En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken. 1 Kor. 13:10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen dat ten dele is, tenietgedaan worden. 1 Kor. 15:28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. |
| 47 Dat is, Christus Zelf, Die als waarachtig God met den Vader en Heiligen Geest de gemeente zal verheerlijken, en alles in allen zijn. |
| | |
23 καὶ ἡ πόλις οὐ χρείαν ἔχει τοῦ ἡλίου, οὐδὲ τῆς σελήνης, ἵνα φαίνωσιν ἐν αὐτῇ· ἡ γὰρ δόξα τοῦ Θεοῦ ἐφώτισεν αὐτήν, καὶ ὁ λύχνος αὐτῆς τὸ ἀρνίον. | | 23 tEn de stad 48behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, ven het Lam is haar Kaars. |
| t Jes. 60:19. Zach. 14:7. |
| Jes. 60:19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid. Zach. 14:7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag noch nacht zijn; en het zal geschieden ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen. |
| 48 Namelijk om daardoor het onderscheid van dagen of tijden af te meten, alzo daar geen nacht zal zijn, maar een eeuwigdurend licht, gelijk het volgende vers verklaart; noch ook om ons uitwendig te verlichten, dewijl Gods heerlijkheid en Zijn ontoegankelijk licht dat Hij bewoont, alle andere lichten zal verduisteren. Deze plaats ziet op Jes. 60:19, waar dergelijk wordt geprofeteerd, niet alleen van de tijden des Nieuwen Testaments, vergeleken met de tijden des Ouden Testaments, maar inzonderheid van de vervulling die hiernamaals zal geschieden. |
| Jes. 60:19 (kt.) De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid. |
| v Openb. 22:5. |
| Openb. 22:5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. |
| | |
24 καὶ τὰ ἔθνη τῶν σωζομένων ἐν τῷ φωτὶ αὐτῆς περιπατήσουσι· καὶ οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς φέρουσι τὴν δόξαν καὶ τὴν τιμὴν αὐτῶν εἰς αὐτήν. | | 24 xEn de volken die zalig worden, zullen 49in haar licht wandelen; en 50de koningen der aarde 51brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. |
| x Jes. 60:3. |
| Jes. 60:3 En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans die u is opgegaan. |
| 49 Dat is, de heerlijkheid van de gehele gemeente ook deelachtig zijn, gelijk Christus zegt Matth. 8:11, dat zij met Abraham, Izak en Jakob zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods. |
| Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; |
| 50 Namelijk die gelovig zijn geworden. Deze woorden zijn ook genomen uit Jes. 60:3. |
| Jes. 60:3 En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans die u is opgegaan. |
| 51 Niet dat deze koninklijke macht daar nog zal duren, want het tegendeel betuigt Paulus 1 Kor. 15:24, maar dat zelfs de koningen, die hier in grote heerlijkheid zijn geweest, hun deel ook zullen hebben in de heerlijkheid dezer gemeente, in zulke mate als God hun zal believen mede te delen. |
| 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. |
| | |
25 καὶ οἱ πυλῶνες αὐτῆς οὐ μὴ κλεισθῶσιν ἡμέρας· νὺξ γὰρ οὐκ ἔσται ἐκεῖ· | | 25 y52En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; zwant aldaar zal geen nacht zijn. |
| y Jes. 60:11. |
| Jes. 60:11 En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags noch des nachts toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden. |
| 52 Deze wijze van spreken is ook genomen uit Jes. 60:11, en geeft te kennen dat alle uitverkorenen daar altijd zullen toegang hebben, en dat zij in zulken vrede en gerustheid zullen zijn, dat zij geen vijanden meer hebben te vrezen, noch iets dat hen of het hunne kan schaden. |
| Jes. 60:11 En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags noch des nachts toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden. |
| z Openb. 22:5. |
| Openb. 22:5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. |
| | |
26 καὶ οἴσουσι τὴν δόξαν καὶ τὴν τιμὴν τῶν ἐθνῶν εἰς αὐτήν· | | 26 En zij zullen de heerlijkheid en de 53eer der volken daarin brengen. |
| 53 Zie hiervoor vers 24. |
| vers 24 En de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. |
| | |
27 καὶ οὐ μὴ εἰσέλθῃ εἰς αὐτὴν πᾶν κοινοῦν, καὶ ποιοῦν βδέλυγμα καὶ ψεῦδος· εἰ μὴ οἱ γεγραμμένοι ἐν τῷ βιβλίῳ τῆς ζωῆς τοῦ ἀρνίου. | | 27 En in haar zal niet inkomen iets dat 54ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn ain 55het boek des levens des Lams. |
| 54 Of: onreinheid bedrijft, gelijk Paulus ook verklaart 1 Kor. 6:9. |
| 1 Kor. 6:9 Of weet gij niet dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? |
| a Ex. 32:32. Ps. 69:29. Filipp. 4:3. Openb. 3:5; 20:12. |
| Ex. 32:32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ps. 69:29 Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
| 55 Dat is, die van eeuwigheid uit genade daartoe zijn verkoren, en in den tijd daartoe krachtiglijk zijn geroepen en gebracht. Zie Rom. 8:29, 30. Openb. 13:8. |
| Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Openb. 13:8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld. |