Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Openbaring 21 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Openbaring 21

 De nieuwe hemel en de nieuwe aarde
1 Καὶ εἶδον οὐρανὸν καινὸν καὶ γῆν καινήν· ὁ γὰρ πρῶτος οὐρανὸς καὶ ἡ πρώτη γῆ παρῆλθε, καὶ ἡ θάλασσα οὐκ ἔστιν ἔτι. 1 ENa ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. a Jes. 65:17; 66:22. 2 Petr. 3:13. verwijsteksten
2 καὶ ἐγὼ Ἰωάννης εἶδον τὴν πόλιν τὴν ἁγίαν, Ἱερουσαλὴμ καινήν, καταβαίνουσαν ἀπὸ τοῦ Θεοῦ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, ἡτοιμασμένην ὡς νύμφην κεκοσμημένην τῷ ἀνδρὶ αὐτῆς. 2 En ik, Johannes, zag bde heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. b vers 10. Openb. 3:12. verwijsteksten
3 καὶ ἤκουσα φωνῆς μεγάλης ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, λεγούσης, Ἰδού, ἡ σκηνὴ τοῦ Θεοῦ μετὰ τῶν ἀνθρώπων, καὶ σκηνώσει μετ’ αὐτῶν, καὶ αὐτοὶ λαοὶ αὐτοῦ ἔσονται, καὶ αὐτὸς ὁ Θεὸς ἔσται μετ’ αὐτῶν, Θεὸς αὐτῶν· 3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: cZie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn. c Ez. 43:7. verwijsteksten
4 καὶ ἐξαλείψει ὁ Θεὸς πᾶν δάκρυον ἀπὸ τῶν ὀφθαλμῶν αὐτῶν, καὶ ὁ θάνατος οὐκ ἔσται ἔτι· οὔτε πένθος, οὔτε κραυγή, οὔτε πόνος οὐκ ἔσται ἔτι· ὅτι τὰ πρῶτα ἀπῆλθον. 4 dEn God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. d Jes. 25:8. Openb. 7:17. verwijsteksten
5 καὶ εἶπεν ὁ καθήμενος ἐπὶ τοῦ θρόνου, Ἰδού, καινὰ πάντα ποιῶ. καὶ λέγει μοι, Γράψον· ὅτι οὗτοι οἱ λόγοι ἀληθινοὶ καὶ πιστοί εἰσι. 5 eEn Die op den troon zat, zeide: Zie, fIk maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden gzijn waarachtig en getrouw. e Openb. 4:2; 20:11. f Jes. 43:19. 2 Kor. 5:17. g Openb. 19:9. verwijsteksten
6 καὶ εἶπέ μοι, Γέγονε. ἐγώ εἰμι τὸ Α καὶ τὸ Ω, ἡ ἀρχὴ καὶ τὸ τέλος. ἐγὼ τῷ διψῶντι δώσω ἐκ τῆς πηγῆς τοῦ ὕδατος τῆς ζωῆς δωρεάν. 6 En Hij sprak tot mij: hHet is geschied. iIk ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. kIk zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet. h Openb. 16:17. i Jes. 41:4; 44:6. Openb. 1:8; 22:13. k Jes. 55:1. verwijsteksten
7 ὁ νικῶν κληρονομήσει πάντα, καὶ ἔσομαι αὐτῷ Θεός, καὶ αὐτὸς ἔσται μοι ὁ υἱός. 7 Die overwint, zal alles beërven; len Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. l Zach. 8:8. Hebr. 8:10. verwijsteksten
8 δειλοῖς δὲ καὶ ἀπίστοις καὶ ἐβδελυγμένοις καὶ φονεῦσι καὶ πόρνοις καὶ φαρμακεῦσι καὶ εἰδωλολάτραις, καὶ πᾶσι τοῖς ψευδέσι, τὸ μέρος αὐτῶν ἐν τῇ λίμνῃ τῇ καιομένῃ πυρὶ καὶ θείῳ, ὅ ἐστι δεύτερος θάνατος. 8 Maar mden vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel ndie daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood. m Openb. 22:15. n Openb. 20:14, 15. verwijsteksten
  
Het nieuwe Jeruzalem
9 Καὶ ἦλθε πρός με εἷς τῶν ἑπτὰ ἀγγέλων τῶν ἐχόντων τὰς ἑπτὰ φιάλας τὰς γεμούσας τῶν ἑπτὰ πληγῶν τῶν ἐσχάτων, καὶ ἐλάλησε μετ’ ἐμοῦ, λέγων, Δεῦρο, δείξω σοι τὴν νύμφην τοῦ ἀρνίου τὴν γυναῖκα. 9 En tot mij kwam een van de zeven engelen, odie de zeven fiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. o Openb. 15:6, 7. verwijsteksten
10 καὶ ἀπήνεγκέ με ἐν πνεύματι ἐπ’ ὄρος μέγα καὶ ὑψηλόν, καὶ ἔδειξέ μοι τὴν πόλιν τὴν μεγάλην, τὴν ἁγίαν Ἱερουσαλήμ, καταβαίνουσαν ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἀπὸ τοῦ Θεοῦ, 10 En hij voerde mij weg pin den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij qde grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. p Openb. 1:10. q vers 2. Hebr. 12:22. verwijsteksten
11 ἔχουσαν τὴν δόξαν τοῦ Θεοῦ· καὶ ὁ φωστὴρ αὐτῆς ὅμοιος λίθῳ τιμιωτάτῳ, ὡς λίθῳ ἰάσπιδι κρυσταλλίζοντι· 11 En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal;
12 ἔχουσάν τε τεῖχος μέγα καὶ ὑψηλόν, ἔχουσαν πυλῶνας δώδεκα, καὶ ἐπὶ τοῖς πυλῶσιν ἀγγέλους δώδεκα, καὶ ὀνόματα ἐπιγεγραμμένα, ἅ ἐστι τῶν δώδεκα φυλῶν τῶν υἱῶν Ἰσραήλ. 12 En had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls.
13 ἀπ’ ἀνατολῆς, πυλῶνες τρεῖς· ἀπὸ βορρᾶ, πυλῶνες τρεῖς· ἀπὸ νότου, πυλῶνες τρεῖς· *ἀπὸ δυσμῶν, πυλῶνες τρεῖς.
* ἀπὸ St, B, Elz, M-pt | καὶ ἀπὸ Sc, M-pt
13 Van het oosten waren drie poorten, van het noorden drie poorten, van het zuiden drie poorten, van het westen drie poorten.
14 καὶ τὸ τεῖχος τῆς πόλεως ἔχον θεμελίους δώδεκα, καὶ ἐν αὐτοῖς ὀνόματα τῶν δώδεκα ἀποστόλων τοῦ ἀρνίου. 14 rEn de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. r Ef. 2:20. verwijsteksten
15 καὶ ὁ λαλῶν μετ’ ἐμοῦ εἶχε κάλαμον χρυσοῦν, ἵνα μετρήσῃ τὴν πόλιν, καὶ τοὺς πυλῶνας αὐτῆς, καὶ τὸ τεῖχος αὐτῆς. 15 En hij die met mij sprak, shad een gouden rietstok, opdat hij de stad zou meten, en haar poorten, en haar muur. s Ez. 40:3. Zach. 2:1. verwijsteksten
16 καὶ ἡ πόλις τετράγωνος κεῖται, καὶ τὸ μῆκος αὐτῆς τοσοῦτόν ἐστιν ὅσον καὶ τὸ πλάτος. καὶ ἐμέτρησε τὴν πόλιν τῷ καλάμῳ ἐπὶ *σταδίων δώδεκα χιλιάδων· τὸ μῆκος καὶ τὸ πλάτος καὶ τὸ ὕψος αὐτῆς ἴσα ἐστί.
* σταδίων St, B-edd, Sc, M-pt | σταδίους B-edd, Elz, M-pt
16 En de stad lag vierkant, en haar lengte was zo groot als haar breedte. En hij mat de stad met den rietstok op twaalfduizend stadiën; de lengte en de breedte en de hoogte derzelve waren evengelijk.
17 καὶ ἐμέτρησε τὸ τεῖχος αὐτῆς ἑκατὸν τεσσαρακοντατεσσάρων πηχῶν, μέτρον ἀνθρώπου, ὅ ἐστιν ἀγγέλου. 17 En hij mat haar muur op honderd vier en veertig ellen, naar de maat eens mensen, welke des engels was.
18 καὶ ἦν ἡ ἐνδόμησις τοῦ τείχους αὐτῆς, ἴασπις· καὶ ἡ πόλις χρυσίον καθαρόν, ὁμοία ὑάλῳ καθαρῷ. 18 En het gebouw van haar muur was jaspis; en de stad was zuiver goud, zijnde zuiver glas gelijk.
19 καὶ οἱ θεμέλιοι τοῦ τείχους τῆς πόλεως παντὶ λίθῳ τιμίῳ κεκοσμημένοι. ὁ θεμέλιος ὁ πρῶτος, ἴασπις· ὁ δεύτερος, σάπφειρος· ὁ τρίτος, χαλκηδών· ὁ τέταρτος, σμάραγδος· 19 En de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd,
20 ὁ πέμπτος, σαρδόνυξ· ὁ ἕκτος, σάρδιος· ὁ ἕβδομος, χρυσόλιθος· ὁ ὄγδοος, βήρυλλος· ὁ ἔννατος, τοπάζιον· ὁ δέκατος, χρυσόπρασος· ὁ ἑνδέκατος, ὑάκινθος· ὁ δωδέκατος, ἀμέθυστος. 20 Het vijfde sardonyx, het zesde sardis, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist.
21 καὶ οἱ δώδεκα πυλῶνες, δώδεκα μαργαρῖται· ἀνὰ εἷς ἕκαστος τῶν πυλώνων ἦν ἐξ ἑνὸς μαργαρίτου· καὶ ἡ πλατεῖα τῆς πόλεως χρυσίον καθαρόν, ὡς ὕαλος διαφανής. 21 En de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas.
  
De zaligheid der bewoners
22 καὶ ναὸν οὐκ εἶδον ἐν αὐτῇ· ὁ γὰρ Κύριος ὁ Θεὸς ὁ παντοκράτωρ ναὸς αὐτῆς ἐστί, καὶ τὸ ἀρνίον. 22 En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam.
23 καὶ ἡ πόλις οὐ χρείαν ἔχει τοῦ ἡλίου, οὐδὲ τῆς σελήνης, ἵνα φαίνωσιν ἐν αὐτῇ· ἡ γὰρ δόξα τοῦ Θεοῦ ἐφώτισεν αὐτήν, καὶ ὁ λύχνος αὐτῆς τὸ ἀρνίον. 23 tEn de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, ven het Lam is haar Kaars. t Jes. 60:19. Zach. 14:7. v Openb. 22:5. verwijsteksten
24 καὶ τὰ ἔθνη τῶν σωζομένων ἐν τῷ φωτὶ αὐτῆς περιπατήσουσι· καὶ οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς φέρουσι τὴν δόξαν καὶ τὴν τιμὴν αὐτῶν εἰς αὐτήν. 24 xEn de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. x Jes. 60:3. verwijsteksten
25 καὶ οἱ πυλῶνες αὐτῆς οὐ μὴ κλεισθῶσιν ἡμέρας· νὺξ γὰρ οὐκ ἔσται ἐκεῖ· 25 yEn haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; zwant aldaar zal geen nacht zijn. y Jes. 60:11. z Openb. 22:5. verwijsteksten
26 καὶ οἴσουσι τὴν δόξαν καὶ τὴν τιμὴν τῶν ἐθνῶν εἰς αὐτήν· 26 En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen.
27 καὶ οὐ μὴ εἰσέλθῃ εἰς αὐτὴν πᾶν κοινοῦν, καὶ ποιοῦν βδέλυγμα καὶ ψεῦδος· εἰ μὴ οἱ γεγραμμένοι ἐν τῷ βιβλίῳ τῆς ζωῆς τοῦ ἀρνίου. 27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn ain het boek des levens des Lams. a Ex. 32:32. Ps. 69:29. Filipp. 4:3. Openb. 3:5; 20:12. verwijsteksten

Einde Openbaring 21