Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 In den hemel wordt Hallelujah gezongen over het oordeel der grote hoer. 5 Een andere stem uit den troon vermaant alle dienstknechten Gods tot vreugde, omdat de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn bruid zich met fijn blinkend lijnwaad heeft toebereid. 9 Zij worden zalig gesproken, die tot deze bruiloft zijn geroepen. 10 De apostel valt den engel aan de voeten, maar wordt daarover berispt, en bevolen God aan te bidden. 11 Johannes ziet in een nieuw gezicht een wit paard, en Een Die daarop zat, Wiens gerechtigheid, vlammige ogen, bloedvervig kleed, verborgen Naam, gevolg, zwaard en ijzeren roede worden beschreven. 15 Deze treedt den wijnpersbak van Gods toorn, en is een Koning der koningen. 17 Een andere engel roept alle vogelen tot het eten van het vlees van alle veldoversten en van alle anderen in de grote slachting Gods. 19 Die vergaderd waren om te krijgen tegen Dien Die op het paard zat. 20 Maar het beest met den valsen profeet worden geworpen in den poel des vuurs. 21 En al hun aanhangers gedood door het zwaard. |
| | De bruiloft des Lams |
1 Καὶ μετὰ ταῦτα ἤκουσα *ὡς φωνὴν ὄχλου πολλοῦ μεγάλην ἐν τῷ οὐρανῷ, λέγοντος, Ἀλληλούϊα· ἡ σωτηρία καὶ ἡ δόξα καὶ ἡ τιμὴ καὶ ἡ δύναμις Κυρίῳ τῷ Θεῷ ἡμῶν· * ὡς φωνὴν B-edd, Elz, M-pt | φωνὴν St, B-edd, Sc, M-pt | | 1 EN 1na dezen hoorde ik als een grote stem 2ener grote schare in den hemel, zeggende: 3Hallelujah; 4de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God; |
| 1 Dat is, nadat het roomse Babylon nu eindelijk, door een bijzonder oordeel Gods, was verbrand en uitgeroeid, gelijk in het voorgaande hoofdstuk verhaald is. |
| 2 Namelijk van diegenen die met Christus in den hemel triomferen, en Zijn troon omringden, Openb. 7:9; gelijk zij tot dezen lofzang in het voorgaande hoofdstuk, vers 20, van den engel worden vermaand. |
| Openb. 7:9 Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. Openb. 18:20 Bedrijf vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld. |
| 3 Dat is, looft God. Een Hebreeuwse wijze van spreken, die in vele psalmen voorkomt; welke in de Griekse en andere kerken ook behouden is, omdat zij zeer gemeen en bekend was, gelijk ook het woord amen, hosanna, abba, enz. |
| 4 Deze eigenschappen worden hier Gode niet toegewenst, alzo Hij die altijd heeft bezeten; maar worden in Hem erkend en geprezen, omdat Hij die metterdaad nu voor eenieder had geopenbaard. Zie dergelijk hiervoor Openb. 5:12; 7:12, en elders meer. |
| Openb. 5:12 Zeggende met een grote stem: Het Lam Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging. Openb. 7:12 Zeggende: Amen. De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen. |
| | |
2 ὅτι ἀληθιναὶ καὶ δίκαιαι αἱ κρίσεις αὐτοῦ· ὅτι ἔκρινε τὴν πόρνην τὴν μεγάλην, ἥτις ἔφθειρε τὴν γῆν ἐν τῇ πορνείᾳ αὐτῆς, καὶ ἐξεδίκησε τὸ αἷμα τῶν δούλων αὐτοῦ ἐκ τῆς χειρὸς αὐτῆς. | | 2 Want aZijn oordelen zijn 5waarachtig en rechtvaardig, dewijl Hij 6de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij bhet bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft. |
| a Openb. 15:3; 16:7. |
| Openb. 15:3 En zij zongen het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen. Openb. 16:7 En ik hoorde een ander van het altaar zeggen: Ja Heere, Gij almachtige God, Uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. |
| 5 Dat is, naar Zijn waarheid en rechtvaardigheid uitgevoerd; alzo Hij zulks tevoren den Zijnen had beloofd, en den vijanden Zijner gemeente gedreigd. Zie Ps. 9:9. |
| Ps. 9:9 En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden. |
| 6 Zie hiervoor Openb. 17:1. |
| Openb. 17:1 EN een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren; |
| b Deut. 32:43. Openb. 18:20. |
| Deut. 32:43 Juicht, gij heidenen met
Zijn volk; want Hij zal het bloed Zijner knechten wreken; en Hij zal de wraak op Zijn tegenpartijen doen wederkeren, en verzoenen Zijn land en Zijn volk. Openb. 18:20 Bedrijf vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld. |
| | |
3 καὶ δεύτερον εἴρηκαν, Ἀλληλούϊα· καὶ ὁ καπνὸς αὐτῆς ἀναβαίνει εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. | | 3 En zij zeiden 7ten tweeden male: Hallelujah. cEn haar rook gaat op 8in alle eeuwigheid. |
| 7 Namelijk om aan te wijzen met hoe groten ernst zij zulks deden. |
| c Jes. 34:10. Openb. 14:11; 18:18. |
| Jes. 34:10 Het zal des nachts noch des daags uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal haar rook opgaan; van geslacht tot geslacht zal het woest zijn, tot in eeuwigheid der eeuwigheden zal niemand daar doorgaan. Openb. 14:11 En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. Openb. 18:18 En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk? |
| 8 Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden. |
| | |
4 καὶ *ἔπεσαν οἱ πρεσβύτεροι οἱ εἴκοσι καὶ τέσσαρες, καὶ τὰ τέσσαρα ζῶα, καὶ προσεκύνησαν τῷ Θεῷ τῷ καθημένῳ ἐπὶ τοῦ θρόνου, λέγοντες, Ἀμήν· Ἀλληλούϊα. * ἔπεσαν St, B-edd, Sc, M-pt | ἔπεσον B-edd, Elz, M-pt | | 4 En 9de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren vielen neder en aanbaden God, Die op den troon zat, zeggende: Amen, Hallelujah. |
| 9 Namelijk die met de vier dieren rondom den troon Gods waren. Waarvan zie breder Openb. 4:4, 6; 5:8. |
| Openb. 4:4 En rondom den troon waren vier en twintig tronen; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte klederen, en zij hadden gouden kronen op hun hoofden. Openb. 4:6 En voor den troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons en rondom den troon vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren. Openb. 5:8 En als Het het boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. |
| | |
5 καὶ φωνὴ ἐκ τοῦ θρόνου ἐξῆλθε, λέγουσα, Αἰνεῖτε τὸν Θεὸν ἡμῶν πάντες οἱ δοῦλοι αὐτοῦ, καὶ οἱ φοβούμενοι αὐτόν, καὶ οἱ μικροὶ καὶ οἱ μεγάλοι. | | 5 En een stem kwam 10uit den troon, zeggende: Looft onzen God, 11gij al Zijn dienstknechten, en gij die Hem vreest, beide klein en groot. |
| 10 Namelijk des hemels, waarvan meermaals hiervoor is gezegd. Deze stem strekt daartoe, om alle dienstknechten Gods in den hemel en op aarde te vermanen tot een nieuwen lofzang over de weldaden die God Zijn gemeente in de laatste komst van Christus ten oordeel nu gaat bewijzen, gelijk uit de verklaring zal blijken. |
| 11 Namelijk niet alleen gelovigen in den hemel en op aarde, maar ook engelen, die zichzelven mededienstknechten der gelovigen erkennen te zijn, vers 10. Openb. 22:9. |
| vers 10 En ik viel neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Openb. 22:9 En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. |
| | |
6 καὶ ἤκουσα ὡς φωνὴν ὄχλου πολλοῦ, καὶ ὡς φωνὴν ὑδάτων πολλῶν, καὶ ὡς φωνὴν βροντῶν ἰσχυρῶν, *λέγοντας, Ἀλληλούϊα· ὅτι ἐβασίλευσε Κύριος ὁ Θεὸς ὁ παντοκράτωρ. * λέγοντας St, B-edd, Sc, M-pt | λεγόντων B-edd, Elz, M-pt | | 6 En ik hoorde als een stem ener 12grote schare en als een stem veler wateren en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Hallelujah; want de Heere, de almachtige God, 13heeft dals Koning geheerst. |
| 12 Gr. vele. |
| 13 Dat is, nu komt de tijd dat Hij al Zijn vijanden onder onze voeten gebracht hebbende, en het rijk des antichrists, des satans en der wereld vernietigd hebbende, alleen zal heersen, en zulks voor de gehele wereld zal betonen, 1 Kor. 15:24. Want hoewel Hij altijd als Koning heeft geheerst, zo is Zijn Rijk onder velen, door de tirannie dezer anderen, en door Zijn verdraagzaamheid in dit alles, naar het oordeel der wereld, zeer verduisterd geweest. |
| 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. |
| d Openb. 11:17. |
| Openb. 11:17 Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal, dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen en als Koning hebt geheerst; |
| | |
7 χαίρωμεν καὶ ἀγαλλιώμεθα, καὶ δῶμεν τὴν δόξαν αὐτῷ· ὅτι ἦλθεν ὁ γάμος τοῦ ἀρνίου, καὶ ἡ γυνὴ αὐτοῦ ἡτοίμασεν ἑαυτήν. | | 7 Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; ewant 14de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw 15heeft zichzelve bereid; |
| e Matth. 22:2. Luk. 14:16. |
| Matth. 22:2 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; Luk. 14:16 Maar Hij zeide tot hem: Een zeker mens bereidde een groot avondmaal, en hij noodde er velen. |
| 14 Dat is, de nadere vereniging en volle verheerlijking der gemeente van Christus in den hemel met haar Bruidegom Christus is nabij. Welke gelijkenis ook doorgaans elders wordt gebruikt. Zie Mark. 2:19, 20. Joh. 3:29. 2 Kor. 11:2. Ef. 5:23, enz. |
| Mark. 2:19 En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook de bruiloftskinderen vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is? Zo langen tijd zij den Bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten. Mark. 2:20 Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en alsdan zullen zij vasten in dezelve dagen. Joh. 3:29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. |
| 15 Namelijk tot deze nadere vereniging en volle verheerlijking; welke bereiding niet voortkomt uit haar natuurlijke krachten, maar uit genade die haar van haar Bruidegom is geschonken, gelijk het volgende vers uitwijst. Zie ook Ez. 16:3, enz. 2 Kor. 3:5. Ef. 5:26. Filipp. 1:29. |
| Ez. 16:3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE tot Jeruzalem: Uw handelingen en uw geboorten zijn uit het land der Kanaänieten; uw vader was een Amoriet, en uw moeder een Hethitische. 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Filipp. 1:29 Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, |
| | |
8 καὶ ἐδόθη αὐτῇ ἵνα περιβάληται βύσσινον καθαρὸν καὶ λαμπρόν· τὸ γὰρ βύσσινον τὰ δικαιώματά ἐστι τῶν ἁγίων. | | 8 En haar is gegeven dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad 16zijn 17de rechtvaardigmakingen der heiligen. |
| 16 Dat is, betekenen, gelijk hiervoor Openb. 1:20; 17:15, 18. |
| Openb. 1:20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. Openb. 17:18 En de vrouw die gij gezien hebt, is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde. |
| 17 Of: rechtvaardigheden, namelijk niet waardoor wij in onszelven, maar waardoor wij voor God rechtvaardig zijn, welke is de rechtvaardigheid van Christus, die ons door het geloof wordt toegerekend, 2 Kor. 5:21. En is als een zuiver wit kleed, waardoor onze naaktheid voor Gods aangezicht wordt bedekt; zie Rom. 13:14. 1 Kor. 1:30. Gal. 3:27. Openb. 7:13; waaruit de heiligmaking des Geestes haar oorsprong heeft, die hiernamaals in ons ook zal volmaakt worden. |
| 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Rom. 13:14 Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Openb. 7:13 En een uit de ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Dezen, die bekleed zijn met de lange witte klederen, wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen? |
| | |
9 καὶ λέγει μοι, Γράψον, Μακάριοι οἱ εἰς τὸ δεῖπνον τοῦ γάμου τοῦ ἀρνίου κεκλημένοι. καὶ λέγει μοι, Οὗτοι οἱ λόγοι ἀληθινοί εἰσι τοῦ Θεοῦ. | | 9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij 18die geroepen zijn 19tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: f20Deze zijn de waarachtige woorden Gods. |
| 18 Namelijk met een roeping naar Gods voornemen; want die heeft Hij gerechtvaardigd en verheerlijkt, Rom. 8:30. Anderszins zo zijn er ook geroepen tot deze bruiloft, met de uitwendige roeping, die daarna buiten zullen geworpen worden. Zie Matth. 22:11, enz. |
| Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Matth. 22:11 En als de koning ingegaan was om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed; |
| 19 Alzo genaamd, omdat de bruiloften des avonds bij de ouden plachten gehouden te worden, Matth. 25:1, en dat ze hier zal beginnen op het einde der wereld, of ten uitersten dage. |
| Matth. 25:1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. |
| f Openb. 21:5. |
| Openb. 21:5 En Die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. |
| 20 Namelijk waardoor ons deze zaligheid wordt beloofd, die wij derhalve met een vast geloof moeten aannemen, en waarvan wij de volbrenging te zijner tijd moeten verwachten. |
| | |
10 καὶ ἔπεσον ἔμπροσθεν τῶν ποδῶν αὐτοῦ προσκυνῆσαι αὐτῷ· καὶ λέγει μοι, Ὅρα μή· σύνδουλός σου εἰμὶ καὶ τῶν ἀδελφῶν σου τῶν ἐχόντων τὴν μαρτυρίαν τοῦ Ἰησοῦ· τῷ Θεῷ προσκύνησον· ἡ γὰρ μαρτυρία τοῦ Ἰησοῦ ἐστὶ τὸ πνεῦμα τῆς προφητείας. | | 10 gEn ik viel neder voor zijn voeten 21om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: hZie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; 22aanbid God. Want de getuigenis van Jezus 23is de geest der profetie. |
| g Openb. 22:8. |
| Openb. 22:8 En ik, Johannes, ben degene die deze dingen gezien en gehoord heb. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neder om aan te bidden voor de voeten des engels die mij deze dingen toonde. |
| 21 Namelijk daartoe uit menselijke zwakheid bewogen zijnde, zo door de heerlijkheid des engels, als door de aangename verkondiging die hij deed van de komst der bruiloft des Lams; gelijk in Cornelius dergelijk aan Petrus is geschied, Hand. 10:25. En hoewel Johannes dezen engel voor God Zelven niet hield, nochtans omdat deze eer de maat te buiten ging, en iets Goddelijks scheen te hebben, zo heeft de engel dezelve geweigerd aan te nemen, zo hier als hierna Openb. 22:9, gelijk ook de dienst der engelen van Paulus in het gemeen wordt verboden, Kol. 2:18. |
| Hand. 10:25 En als het geschiedde dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius tegemoet, en vallende aan zijn voeten, aanbad hij. Openb. 22:9 En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; |
| h Hand. 10:26; 14:14. Openb. 22:9. |
| Hand. 10:26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende: Sta op, ik ben ook zelf een mens. Hand. 14:14 Maar de apostelen Bárnabas en Paulus dat horende, scheurden hun klederen en sprongen onder de schare, roepende, Openb. 22:9 En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. |
| 22 Namelijk Wien deze eer der ware aanbidding alleen toekomt, Matth. 4:10. |
| Matth. 4:10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan; want er staat geschreven: Den Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. |
| 23 Dat is, eenzelfde zaak met den geest der profetie, en van één waardigheid. Waaruit hij bewijst dat zij beide dienstknechten van Jezus Christus zijn, dewijl hij den geest der profetie had ontvangen om Johannes dit bekend te maken, Openb. 1:1, en Johannes insgelijks om dit voor de gemeente van Christuswege te betuigen. |
| Openb. 1:1 DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; |
| | Christus treedt ten gerichte |
11 Καὶ εἶδον τὸν οὐρανὸν ἀνεῳγμένον, καὶ ἰδού, ἵππος λευκός, καὶ ὁ καθήμενος ἐπ’ αὐτόν, καλούμενος πιστὸς καὶ ἀληθινός, καὶ ἐν δικαιοσύνῃ κρίνει καὶ πολεμεῖ. | | 11 24En ik zag 25den hemel geopend, en zie, i26een wit paard, en Die op hetzelve zat, was genaamd 27Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en 28voert krijg in gerechtigheid. |
| 24 Hier begint het laatste deel van dit hoofdstuk, waarin Johannes, in een nieuw gezicht, de komst van Christus wordt vertoond, om Zijn gemeente ten enenmale te verlossen, en den antichrist, met al zijn aanhang, en alle andere vijanden der gemeente ten enenmale teniet te doen, gelijk uit het inzien van dit gehele verhaal blijkt. Doch sommigen menen dat hier beschreven wordt een andere komst van Christus door Zijn Geest en kracht, die Zijn laatste komst nog zou voorafgaan, in welke de Joden zouden bekeerd worden, en de overige gemeente hier in deze wereld met de Joden verenigd zijnde, over al haar vijanden zou triomferen, en een vreedzaam rijk genieten. Maar dit gevoelen kan niet bestaan met hetgeen hier gezegd wordt vers 20, dat in deze komst het beest en de valse profeet levend zijn geworpen in den poel des vuurs, hetwelk eerst in de laatste komst van Christus zal geschieden, gelijk ook de apostel uitdrukkelijk getuigt 2 Thess. 2:8. En ook omdat in deze komst van Christus, waarvan in dit hoofdstuk wordt gesproken, de bruiloft des Lams met Zijn bruid wordt gezegd te zullen geschieden, welke is de vereniging der gemeente van Christus ten uitersten dage met Christus, haar Bruidegom, Matth. 25:1, 13. Waarbij nog komt dat de staat der kerk van Christus voor Zijn laatste komst doorlopend in de Schrift wordt beschreven geheel anders te zullen zijn op de aarde dan dezen menen; gelijk breder aangetekend wordt Openb. 20:1. |
| vers 20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. 2 Thess. 2:8 En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en tenietmaken door de verschijning Zijner toekomst; Matth. 25:1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. Matth. 25:13 Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal. Openb. 20:1 EN ik zag een Engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds en een grote keten in Zijn hand. |
| 25 Namelijk om Christus, als den oppersten Rechter en Overste, den weg te openen, om met al Zijn hemelse heirscharen af te dalen tot verlossing Zijner gemeente, en tot straf van al Zijn en haar vijanden. Zie Matth. 24:30; 25:31. 1 Thess. 4:16. 2 Thess. 1:7. Jud. vs. 14, enz. |
| Matth. 24:30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; 2 Thess. 1:7 En u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht, Jud. vs. 14 En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, |
| i Openb. 6:2. |
| Openb. 6:2 En ik zag, en zie, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwon. |
| 26 Namelijk tot een teken van Zijn heerlijkheid en overwinning; gelijk Openb. 6:2 vertoond is, doch tot een ander einde. Waarvan zie aldaar de aant. |
| Openb. 6:2 En ik zag, en zie, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwon. |
| 27 Namelijk in het doen en uitvoeren van Zijn beloften en dreigementen. |
| 28 Namelijk niet alleen tot bescherming van de Zijnen, maar ook tot rechtvaardige straf Zijner vijanden, Rom. 2:5, 6. |
| Rom. 2:5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: |
| | |
12 οἱ δὲ ὀφθαλμοὶ αὐτοῦ ὡς φλὸξ πυρός, καὶ ἐπὶ τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ διαδήματα πολλά· ἔχων ὄνομα γεγραμμένον ὃ οὐδεὶς *οἶδεν εἰ μὴ αὐτός, * οἶδεν St, B-edd, Elz, Sc, M | εἶδεν B-edd | | 12 En Zijn ogen waren k29als een vlam vuurs en op Zijn hoofd waren 30vele koninklijke hoeden; en Hij had 31een Naam geschreven, dien niemand 32wist dan Hij Zelf. |
| k Openb. 1:14. |
| Openb. 1:14 En Zijn hoofd en haar was wit gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs; |
| 29 Namelijk, gelijk Openb. 1:14, waardoor Hij alles doorziet, en Hem niets verborgen is. |
| Openb. 1:14 En Zijn hoofd en haar was wit gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs; |
| 30 Namelijk in elkander gevlochten, tot een teken van Zijn menigvuldige heerschappij, ook boven den draak en het beest met zeven hoofden en tien gekroonde hoornen. Want Hij is Koning der koningen en Heere der heren, vers 16. |
| vers 16 En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. |
| 31 Namelijk de eigen Zoon des oneindigen Vaders, Wiens eigenschap niemand ten volle verstaat, dan Hij Zelf, Joh. 1:18. Want hoewel ons ook zulks is geopenbaard, en Zijn Naam ook vers 13 wordt verklaard, zo kan nochtans geen schepsel dit volkomenlijk begrijpen, omdat deze geboorte onuitsprekelijk en eeuwig is. |
| Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. vers 13 En Hij was bekleed met een kleed dat met bloed geverfd was; en Zijn Naam wordt genaamd het Woord Gods. |
| 32 Of: kende. |
| | |
13 καὶ περιβεβλημένος ἱμάτιον βεβαμμένον αἵματι· καὶ καλεῖται τὸ ὄνομα αὐτοῦ, Ὁ Λόγος τοῦ Θεοῦ. | | 13 En Hij was bekleed met een kleed ldat 33met bloed 34geverfd was; en Zijn Naam wordt genaamd m35het Woord Gods. |
| l Jes. 63:1. |
| Jes. 63:1 WIE is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. |
| 33 Namelijk zo ten aanzien van Zijn lijden voor ons, als ten aanzien van het bloed Zijner vijanden, waarmede Zijn kleed in deze slachting geverfd was. Zie hierna vers 15. Jes. 63:1, enz. |
| vers 15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. Jes. 63:1 WIE is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. |
| 34 Gr. ingedoopt. |
| m Joh. 1:1. 1 Joh. 1:1. |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. 1 Joh. 1:1 HETGEEN van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens; |
| 35 Zie hiervan de aant. op Joh. 1:1. |
| Joh. 1:1 (kt.) IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| | |
14 καὶ τὰ στρατεύματα *ἐν τῷ οὐρανῷ ἠκολούθει αὐτῷ ἐφ’ ἵπποις λευκοῖς, ἐνδεδυμένοι βύσσινον λευκὸν καὶ καθαρόν. * ἐν St, B-edd, M-pt | τὰ ἐν B-edd, Elz, Sc, M-pt | | 14 En 36de heirlegers in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed 37met wit en rein nfijn lijnwaad. |
| 36 Dat is, de heilige engelen, met welker heirkrachten Hij omsingeld zal komen, en de heilige zielen, die met Hem zullen nederdalen, om met hun lichamen wederom verenigd te worden, en alsdan ook deze triomf van Christus deelachtig te zijn. Zie 2 Kor. 5:8, 9, 10. |
| 2 Kor. 5:8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. 2 Kor. 5:9 Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehaaglijk te zijn. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| 37 Namelijk om hun zuiverheid en heerlijkheid te kennen te geven, als die komen zullen om te triomferen met Christus, hun Hoofd, Wiens kleed alleen met bloed over deze slachting geverfd is, en Die alleen met een zwaard en ijzeren roede gewapend is, omdat de eer van deze overwinning Hem alleen toekomt. Zie vers 21. Jes. 63:1, enz. |
| vers 21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. Jes. 63:1 WIE is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. |
| n Matth. 28:3. Openb. 4:4; 7:9. |
| Matth. 28:3 En zijn gedaante was gelijk een bliksem, en zijn kleding wit gelijk sneeuw. Openb. 4:4 En rondom den troon waren vier en twintig tronen; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte klederen, en zij hadden gouden kronen op hun hoofden. Openb. 7:9 Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. |
| | |
15 καὶ ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ ἐκπορεύεται ῥομφαία ὀξεῖα, ἵνα ἐν αὐτῇ πατάσσῃ τὰ ἔθνη· καὶ αὐτὸς ποιμανεῖ αὐτοὺς ἐν ῥάβδῳ σιδηρᾷ· καὶ αὐτὸς πατεῖ τὴν ληνὸν τοῦ οἴνου τοῦ θυμοῦ καὶ τῆς ὀργῆς τοῦ Θεοῦ τοῦ παντοκράτορος. | | 15 oEn 38uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede 39de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden p40met een ijzeren roede; qen 41Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. |
| o vers 21. Openb. 2:16. |
| vers 21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. Openb. 2:16 Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds. |
| 38 Zie van dit zwaard de verklaring vers 21. |
| vers 21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. |
| 39 Of: volken, dat is, al de vijanden Zijner gemeente, die met den antichrist tegen Christus en Zijn Rijk zullen samenspannen. Zie Openb. 2:26, 27, alwaar deze plaats van den tweeden psalm ook op de leden van Christus wordt gepast. |
| Openb. 2:26 En die overwint en die Mijn werken tot het einde toe bewaart, Ik zal hem macht geven over de heidenen; Openb. 2:27 En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb. |
| p Ps. 2:9. Openb. 2:27. |
| Ps. 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. Openb. 2:27 En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb. |
| 40 Namelijk om die te vermorzelen, als aarden vaten, dewijl zij door den staf Zijns Woords zich niet hebben laten leiden. |
| q Jes. 63:3. Openb. 14:19, 20. |
| Jes. 63:3 Ik heb de pers alleen getreden en er was niemand van de volken met Mij, en Ik heb hen getreden in Mijn toorn en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid, en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Openb. 14:19 En de engel zond zijn sikkel op de aarde en sneed de druiven af van den wijngaard der aarde, en wierp ze in den groten wijnpersbak van den toorn Gods. Openb. 14:20 En de wijnpersbak werd buiten de stad getreden, en er is bloed uit den wijnpersbak gekomen, tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver. |
| 41 Dat is, vertreedt en verplettert de vijanden Gods, gelijk de druiven in een wijnpersbak door een sterk man lichtelijk vertreden en vermorzeld worden. Zie Openb. 14:20. Jes. 63:3, waar deze gelijkenis door Christus ook wordt gebruikt. Zie ook dergelijk in Klgld. 1:15. |
| Openb. 14:20 En de wijnpersbak werd buiten de stad getreden, en er is bloed uit den wijnpersbak gekomen, tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver. Jes. 63:3 Ik heb de pers alleen getreden en er was niemand van de volken met Mij, en Ik heb hen getreden in Mijn toorn en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid, en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Klgld. 1:15 Samech. De Heere heeft al mijn sterken in het midden van mij vertreden; Hij heeft een bijeenkomst over mij uitgeroepen om mijn jongelingen te verbreken; de Heere heeft de wijnpers der jonkvrouw, der dochter van Juda getreden. |
| | |
16 καὶ ἔχει ἐπὶ τὸ ἱμάτιον καὶ ἐπὶ τὸν μηρὸν αὐτοῦ *τὸ ὄνομα γεγραμμένον, Βασιλεὺς βασιλέων καὶ Κύριος κυρίων. * τὸ ὄνομα St, B, Elz | ὄνομα Sc, M | | 16 En Hij heeft 42op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: r43Koning der koningen en Heere der heren. |
| 42 Dat is, op Zijn kleed hangende op Zijn dij, dat is, openlijk voor de ogen van eenieder, gelijk het kleed op de dij eens mans die te paard zit, meest gezien wordt, en meest openbaar is. |
| r 1 Tim. 6:15. Openb. 17:14. |
| 1 Tim. 6:15 Welke te zijner tijd vertonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, Openb. 17:14 Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want Het is een Heere der heren en een Koning der koningen), en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. |
| 43 Welke titel door Paulus aan God den Vader wordt gegeven, 1 Tim. 6:15, en hiervoor ook aan Christus, Openb. 17:14, als Die niet alleen een Naam boven alle namen van God Zijn Vader heeft ontvangen, maar ook van eeuwigheid Gode evengelijk, en in de gestalte Gods was. Zie Joh. 10:29, 30. Filipp. 2:6. |
| 1 Tim. 6:15 Welke te zijner tijd vertonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, Openb. 17:14 Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want Het is een Heere der heren en een Koning der koningen), en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. Joh. 10:29 Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, |
| | Het beest en zijn profeet verslagen |
17 Καὶ εἶδον ἕνα ἄγγελον ἑστῶτα ἐν τῷ ἡλίῳ· καὶ ἔκραξε φωνῇ μεγάλῃ, λέγων πᾶσι τοῖς ὀρνέοις τοῖς πετωμένοις ἐν μεσουρανήματι, Δεῦτε καὶ συνάγεσθε εἰς τὸ δεῖπνον τοῦ μεγάλου Θεοῦ, | | 17 En ik zag een engel, 44staande in de zon; en hij riep met een grote stem, zeggende 45tot al de vogelen, die in het midden des hemels vlogen: sKomt herwaarts en vergadert u tot 46het avondmaal des groten Gods, |
| 44 Namelijk om de gehele lucht door gehoord te worden; gelijk de herauten in hoge en luchtige plaatsen den last van hun opperbevelhebber plegen te verkondigen, om van eenieder gehoord te kunnen worden. |
| 45 Een figuurlijke manier van spreken, genomen uit Jer. 12:9. Ez. 39:17, waardoor een overgrote nederlaag der vijanden Gods wordt te kennen gegeven, waarvan de dode en verslagen lichamen tot een prooi van de wilde vogelen en wrede gedierten gelaten worden. Maar dezen zullen hier na deze grote slachting Gods, in het dal Armageddon, Openb. 16:16, tot een prooi der duivelen en der hel overgegeven worden, gelijk vers 20 wordt verklaard. |
| Jer. 12:9 Mijn erfenis is Mij een gesprenkelde vogel; de vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt, al gij gedierte des velds, komt om te eten. Ez. 39:17 Gij dan, mensenkind, zo zegt de Heere HEERE: Zeg tot het gevogelte van allen vleugel en tot al het gedierte des velds: Vergadert u en komt aan, verzamelt u van rondom, tot Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls, en eet vlees en drinkt bloed. Openb. 16:16 En zij hebben hen vergaderd in de plaats welke in het Hebreeuws genaamd wordt Armagéddon. vers 20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
| s Jer. 12:9. Ez. 39:17. |
| Jer. 12:9 Mijn erfenis is Mij een gesprenkelde vogel; de vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt, al gij gedierte des velds, komt om te eten. Ez. 39:17 Gij dan, mensenkind, zo zegt de Heere HEERE: Zeg tot het gevogelte van allen vleugel en tot al het gedierte des velds: Vergadert u en komt aan, verzamelt u van rondom, tot Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls, en eet vlees en drinkt bloed. |
| 46 Dat is, hetwelk God in Zijn toorn over deze Zijn vijanden voor u bereid heeft. |
| | |
18 ἵνα φάγητε σάρκας βασιλέων, καὶ σάρκας χιλιάρχων, καὶ σάρκας ἰσχυρῶν, καὶ σάρκας ἵππων καὶ τῶν καθημένων ἐπ’ αὐτῶν, καὶ σάρκας πάντων, *ἐλευθέρων καὶ δούλων, καὶ μικρῶν καὶ μεγάλων. * ἐλευθέρων St, B, Elz | ἐλευθέρων τε Sc, M | | 18 Opdat gij eet het vlees 47der koningen, en het vlees 48der oversten over duizend, en het vlees der sterken, en het vlees der paarden en dergenen die daarop zitten, en het vlees van alle vrijen en dienstknechten, en kleinen en groten. |
| 47 Namelijk die den antichrist nog zullen aanhangen en voorstaan, en met hem tegen Christus zullen samenspannen, gelijk in het volgende vers wordt verklaard. Want enigen dezer koningen zullen deze hoer ook haten, en haar naakt stellen, en haar vlees eten, en haar verbranden, Openb. 17:16. |
| Openb. 17:16 En de tien hoornen die gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer haten, en zullen haar woest maken en naakt, en zij zullen haar vlees eten, en zullen haar met vuur verbranden. |
| 48 Dat is, aller soorten van krijgslieden, waaruit een groot leger pleegt te bestaan. |
| | |
19 Καὶ εἶδον τὸ θηρίον, καὶ τοὺς βασιλεῖς τῆς γῆς, καὶ τὰ στρατεύματα αὐτῶν συνηγμένα ποιῆσαι πόλεμον μετὰ τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ ἵππου, καὶ μετὰ τοῦ στρατεύματος αὐτοῦ. | | 19 En 49ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn heirleger. |
| 49 Dat is, den antichrist zelven, die het hoofd van dit leger was, en die zijn drie onreine geesten had gezonden tot de koningen der aarde, om hen tot dezen laatsten krijg tegen Christus en Zijn kerk op te maken. Waarvan zie Openb. 16:13, 14. |
| Openb. 16:13 En ik zag uit den mond van den draak en uit den mond van het beest en uit den mond van den valsen profeet drie onreine geesten gaan, den vorsen gelijk. Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. |
| | |
20 καὶ ἐπιάσθη τὸ θηρίον, καὶ μετὰ τούτου ὁ ψευδοπροφήτης ὁ ποιήσας τὰ σημεῖα ἐνώπιον αὐτοῦ, ἐν οἷς ἐπλάνησε τοὺς λαβόντας τὸ χάραγμα τοῦ θηρίου, καὶ τοὺς προσκυνοῦντας τῇ εἰκόνι αὐτοῦ· ζῶντες ἐβλήθησαν οἱ δύο εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρὸς τὴν καιομένην ἐν τῷ θείῳ· | | 20 En het beest 50werd gegrepen, en met hetzelve 51de valse profeet, tdie de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest vontvangen hadden, en die deszelfs beeld xaanbaden. Deze twee zijn ylevend geworpen in den poel des vuurs, die z52met sulfer brandt. |
| 50 Namelijk door Christus’ macht, en dat levend, gelijk in het vervolg uitgedrukt staat. |
| 51 Waarvan zie Openb. 16:13. Door deze twee wordt de geestelijke en wereldlijke heerschappij van den antichrist met al zijn gemijterde en gewapende ondergeschikten verstaan, die vóór allen van Christus met de hoogste straffen zullen worden gestraft, daar de andere verleide aardse en wereldse mensen ook wel hun straf, doch mindere, zullen dragen. Hetwelk met deze twee soorten van doding door den poel des vuurs en door het zwaard bekwamelijk wordt uitgedrukt. Zie dergelijk Matth. 5:22. |
| Openb. 16:13 En ik zag uit den mond van den draak en uit den mond van het beest en uit den mond van den valsen profeet drie onreine geesten gaan, den vorsen gelijk. Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. |
| t Deut. 13:1. Matth. 24:24. Openb. 13:12, 13; 16:14. |
| Deut. 13:1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Openb. 13:12 En het oefent al de macht van het eerste beest in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt dat de aarde en die daarin wonen, het eerste beest aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. Openb. 13:13 En het doet grote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde voor de mensen; Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. |
| v Openb. 13:16. |
| Openb. 13:16 En het maakt dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, een merkteken geeft aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden, |
| x Openb. 13:15. |
| Openb. 13:15 En hetzelve werd macht gegeven om het beeld van het beest een geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden. |
| y Dan. 7:11. Openb. 20:10. |
| Dan. 7:11 Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden. Openb. 20:10 En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. |
| z Openb. 14:10. |
| Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| 52 Dit wordt daarbij gevoegd, omdat het sulfer of zwavel uitnemend scherpe en zeer doordringende hitte geeft; waardoor de zwaarste pijn der hel wordt afgebeeld. |
| | |
21 καὶ οἱ λοιποὶ ἀπεκτάνθησαν ἐν τῇ ῥομφαίᾳ τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ ἵππου, τῇ ἐκπορευομένῃ ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ· καὶ πάντα τὰ ὄρνεα ἐχορτάσθησαν ἐκ τῶν σαρκῶν αὐτῶν. | | 21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, 53hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. |
| 53 Dat is, door het vonnis of de sententie, die Hij tegen hen zal vellen, waarvan de engelen zullen uitvoerders zijn, Matth. 13:41, welke straf ook eeuwig zal zijn, gelijk hiervoor Openb. 14:9, 10, 11 betuigd is, en Matth. 25:41 van alle vervloekten ook betuigd wordt. |
| Matth. 13:41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen en degenen die de ongerechtigheid doen, Openb. 14:9 En een derde engel is hen gevolgd, zeggende met een grote stem: Indien iemand het beest aanbidt en zijn beeld, en ontvangt het merkteken aan zijn voorhoofd of aan zijn hand, Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. Openb. 14:11 En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. |