Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Een engel komt af uit den hemel. 2 Die opnieuw den val verkondigt van het grote Babylon, om haar hoererij en weelde. 4 Waarover het volk Gods vermaand wordt uit haar te gaan. 6 En belast wordt dat men haar dubbel vergelde. 7 En hoewel zij roemt dat zij geen weduwe zijn zal, zo zullen nochtans haar plagen tegelijk over haar komen. 9 De koningen der aarde bedrijven rouw over haar val. 11 Gelijk ook de kooplieden, die allerhande kostelijke waren in haar te koop hadden aangeboden. 17 Desgelijks de stuurlieden en zeelieden. 20 Maar daarentegen wordt de hemel met de heilige apostelen en profeten vermaand om vreugd te bedrijven. 21 Een sterke engel werpt een zeer groten steen in de zee, om den eindelijken val van dit grote Babylon af te beelden. 22 En verklaart dat geen instrumenten van vreugde in haar meer zullen gehoord worden. 23 Omdat zij alle volken had verleid, en het bloed der heiligen in haar is gevonden. |
| | De verkondiging van Babylons val |
1 Καὶ μετὰ ταῦτα εἶδον *ἄλλον ἄγγελον καταβαίνοντα ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, ἔχοντα ἐξουσίαν μεγάλην· καὶ ἡ γῆ ἐφωτίσθη ἐκ τῆς δόξης αὐτοῦ. * ἄλλον ἄγγελον B-edd, Sc, M | ἄγγελον St, B-edd, Elz | | 1 EN 1na dezen zag ik 2een anderen engel afkomen uit den hemel, 3hebbende grote macht, en de aarde is verlicht geworden van zijn heerlijkheid. |
| 1 Dat is, nadat de voorgaande engel zijn woorden van de beschrijving der grote hoer had geëindigd. |
| 2 Sommigen verstaan dit van Christus Zelven, en van Zijn komst ten oordeel, wanneer Hij den antichrist geheel zal tenietdoen, 2 Thess. 2:8. Doch alzo in het negende vers en vervolgens van den rouw der koningen, kooplieden en zeelieden, dien zij na dezen val van dit Babylon nog zullen bedrijven, in den brede wordt gehandeld, zo is het waarschijnlijker dat hier van den val van dit Babylon en de uitroeiing van haar troon wordt gesproken, die nog tevoren zal geschieden, tot een voorbeeld van Gods rechtvaardig oordeel voor de gehele wereld; gelijk het ook daaruit blijkt dat God in het vierde vers Zijn volk beveelt uit haar te gaan, opdat zij haar zonden en plagen niet deelachtig worden; hetwelk op den uitersten dag niet wel kan worden gepast; van welke laatste wraak over het beest en den valsen profeet eerst zal gesproken worden Openb. 19:20, 21. |
| 2 Thess. 2:8 En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en tenietmaken door de verschijning Zijner toekomst; Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. Openb. 19:21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. |
| 3 Deze twee eigenschappen van grote kracht en heerlijkheid worden ook den geschapen engelen toegeschreven, Ps. 103:20. Luk. 2:9. Hand. 12:7. De reden waarom deze titels hier dezen engel worden gegeven, is omdat er grote kracht en heerlijkheid nodig was in het uitroeien van dezen machtigen troon van den antichrist in de wereld. |
| Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. Luk. 2:9 En zie, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. Hand. 12:7 En zie, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen. |
| | |
2 καὶ ἔκραξεν ἐν ἰσχύϊ, φωνῇ μεγάλῃ, λέγων, Ἔπεσεν ἔπεσε Βαβυλὼν ἡ μεγάλη, καὶ ἐγένετο κατοικητήριον δαιμόνων, καὶ φυλακὴ παντὸς πνεύματος ἀκαθάρτου, καὶ φυλακὴ παντὸς ὀρνέου ἀκαθάρτου καὶ μεμισημένου. | | 2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: a4Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden b5een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk cgevogelte; |
| a Jes. 21:9. Jer. 51:8. Openb. 14:8. |
| Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Jer. 51:8 Schielijk is Babel gevallen en verbroken; huilt over haar, neemt balsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden. Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. |
| 4 Deze woorden zijn ook uitgesproken van een engel Openb. 14:8, maar worden daar verstaan van het begin van den val van dit grote Babylon in de harten van velen in de wereld, gelijk aldaar is aangetekend; hetwelk nu over langen tijd is begonnen te geschieden, en nog dagelijks geschiedt. Maar hier worden zij verstaan van de uiterste uitroeiing van den troon van dit beest, of van dit grote roomse Babylon. Deze woorden zijn genomen uit Jes. 21:9. Jer. 51:8, welke woorden aldaar meer dan honderd jaar voor de uitroeiing van de stad en het rijk van het Assyrische Babylon door de profeten zijn voorzegd, en daarna volbracht. |
| Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Jer. 51:8 Schielijk is Babel gevallen en verbroken; huilt over haar, neemt balsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden. |
| b Jes. 13:21; 34:14. Jer. 50:39. |
| Jes. 13:21 Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. Jes. 34:14 En de wilde dieren der woestijnen zullen
de wilde dieren der eilanden daar ontmoeten, en de duivel zal zijn metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte zich aldaar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden. Jer. 50:39 Daarom zo zullen de wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eilanden daarin wonen; ook zullen de jonge struisen daarin wonen; en men zal er geen verblijf meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet
bewoond worden van geslacht tot geslacht. |
| 5 Namelijk welke in eenzame en woeste plaatsen met het onreine gevogelte meest zich onthouden, gelijk de ervaring en Christus Zelf betuigt, Matth. 12:43, alwaar zij door Gods voorzienigheid worden gehouden als in een bewaring, totdat God in Zijn rechtvaardig oordeel hun den toom loslaat om de mensen opnieuw te verzoeken. Dergelijke woorden worden ook gebruikt van de verwoesting van het Assyrische Babylon, Jes. 13:21, 22. Jer. 50:39, enz. |
| Matth. 12:43 En wanneer de onreine geest van den mens uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet. Jes. 13:21 Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. Jes. 13:22 En wilde dieren der eilanden zullen in zijn verlaten plaatsen elkander toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen; haar tijd toch is nabij om te komen en haar dagen zullen niet vertogen worden. Jer. 50:39 Daarom zo zullen de wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eilanden daarin wonen; ook zullen de jonge struisen daarin wonen; en men zal er geen verblijf meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet
bewoond worden van geslacht tot geslacht. |
| c Jes. 34:11. |
| Jes. 34:11 Maar de roerdomp en nachtuil zullen het erfelijk bezitten, en de schuifuit en de raaf zal daarin wonen; want Hij zal een richtsnoer der woestheid over haar trekken, en een richtlood der ledigheid. |
| | |
3 ὅτι ἐκ τοῦ οἴνου τοῦ θυμοῦ τῆς πορνείας αὐτῆς πέπωκε πάντα τὰ ἔθνη, καὶ οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς μετ’ αὐτῆς ἐπόρνευσαν, καὶ οἱ ἔμποροι τῆς γῆς ἐκ τῆς δυνάμεως τοῦ στρήνους αὐτῆς ἐπλούτησαν. | | 3 Dewijl uit den dwijn des toorns harer 6hoererij alle volken gedronken hebben, een de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en 7de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde. |
| d Openb. 14:8. |
| Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. |
| 6 Dat is, afgoderij. Zie hiervan de aantt. op Openb. 14:8; 17:2. |
| Openb. 14:8 (kt.) En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. Openb. 17:2 (kt.) Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij. |
| e Openb. 17:2. |
| Openb. 17:2 Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij. |
| 7 Hoewel dit op de eigenlijk genoemde kooplieden in alle streken der wereld enigszins past, die door de weelde die in het antichristelijke rijk of in deze grote stad Babylon omgaat, rijk en machtig worden, gelijk vers 11 en vervolgens nader verklaard wordt, zo kan dit hier nochtans op de geestelijke koopmanschap, die in hun godsdienst, en in het verkopen van geestelijke beneficiën en ambten gepleegd wordt, wel zo bekwamelijk gepast worden; dewijl alles daar om geld is te koop. Temeer alzo ook de zielen der mensen onder deze koopmanschap vers 13 worden gerekend, en vers 23 gezegd wordt dat de groten der aarde deze kooplieden zijn geweest, waaronder de kardinalen, patriarchen, aartsbisschoppen, bisschoppen, abten en andere prelaten voornamelijk verstaan kunnen worden, die zulke koopmanschap met hen drijven. |
| vers 11 En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waar meer koopt: vers 13 En kaneel en reukwerk en welriekende zalf en wierook, en wijn en olie, en meelbloem en tarwe, en lastbeesten en schapen; en van paarden en van koetswagens, en van lichamen, en de zielen der mensen. vers 23 En het licht der kaars zal in u niet meer schijnen; en de stem eens bruidegoms en ener bruid zal in u niet meer gehoord worden; want uw kooplieden waren de groten der aarde, want door uw toverij zijn alle volken verleid geweest. |
| | |
4 Καὶ ἤκουσα ἄλλην φωνὴν ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, λέγουσαν, Ἐξέλθετε ἐξ αὐτῆς ὁ λαός μου, ἵνα μὴ συγκοινωνήσητε ταῖς ἁμαρτίαις αὐτῆς, καὶ ἵνα μὴ λάβητε ἐκ τῶν πληγῶν αὐτῆς· | | 4 En ik hoorde 8een andere stem uit den hemel, zeggende: f9Gaat uit van haar, Mijn volk, 10opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. |
| 8 Deze stem schijnt geen stem van een geschapen engel, maar een stem Gods of van Christus, komende uit den troon des hemels, geweest te zijn, dewijl die de gelovigen Zijn volk noemt, hetwelk God of Christus alleen toekomt, Matth. 1:21. Hand. 18:9, 10. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Hand. 18:9 En de Heere zeide tot Paulus door een gezicht in den nacht: Zijt niet bevreesd, maar spreek, en zwijg niet; Hand. 18:10 Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen; want Ik heb veel volk in deze stad. |
| f Gen. 19:12. Jes. 48:20; 52:11. Jer. 51:6, 45. 2 Kor. 6:17. |
| Gen. 19:12 Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier nog meer? Een schoonzoon, of uw zonen, of uw dochters, en allen die gij hebt in deze stad, breng hen uit deze plaats; Jes. 48:20 Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeeën, verkondigt met de stem des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het einde der aarde, zegt: De HEERE heeft Zijn knecht Jakob verlost. Jes. 52:11 Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar, reinigt u, gij die de vaten des HEEREN draagt. Jer. 51:6 Vliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wrake des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. Jer. 51:45 Gaat uit, Mijn volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn ziel, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN, 2 Kor. 6:17 Daarom, gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen. |
| 9 Dergelijke woorden worden ook van God, Jes. 48:20. Jer. 50:8; 51:6. Zach. 2:7, tot een waarschuwing van het volk Gods, voor den ondergang van het Assyrische Babylon, gebruikt, opdat zij zich intijds zouden voorzien, en daaruit vertrekken. Dewelke hier van het geestelijke Babylon tot alle ware gelovigen worden gesproken; waarvan de redenen in den tekst volgen. |
| Jes. 48:20 Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeeën, verkondigt met de stem des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het einde der aarde, zegt: De HEERE heeft Zijn knecht Jakob verlost. Jer. 50:8 Vliedt weg uit het midden van Babel en gaat uit, uit der Chaldeeën land; en weest als de bokken voor de kudde heen. Jer. 51:6 Vliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wrake des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. Zach. 2:7 Hui, Sion, ontkom, gij die woont bij de dochter van Babel. |
| 10 Namelijk óf door het dagelijkse verkeer met haar daartoe zijnde verlokt, óf door vrees en vervolging van haar daartoe gedrongen zijnde. Waarop de gemeenschap der straffen volgt. Alzo vermaant ook Christus de Zijnen, Matth. 24:16. |
| Matth. 24:16 Dat alsdan die in Judéa zijn, vlieden op de bergen; |
| | |
5 ὅτι *ἠκολούθησαν αὐτῆς αἱ ἁμαρτίαι ἄχρι τοῦ οὐρανοῦ, καὶ ἐμνημόνευσεν ὁ Θεὸς τὰ ἀδικήματα αὐτῆς. * ἠκολούθησαν St, B, Elz | ἐκολλήθησαν Sc, M | | 5 Want haar zonden zijn 11de ene op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden g12gedachtig geworden. |
| 11 Een manier van spreken, wanneer de maat der zonden, die God in Zijn lankmoedigheid lang heeft verdragen, is vervuld, zodat er niets dan de straf meer overig is. Zie dergelijk Gen. 15:16; 18:20, 21. Rom. 2:5. |
| Gen. 15:16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. Gen. 18:20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sódom en Gomórra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, Gen. 18:21 Zal Ik nu afgaan, en bezien of zij naar haar geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben; en zo niet, Ik zal het weten. Rom. 2:5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, |
| g Openb. 16:19. |
| Openb. 16:19 En de grote stad is in drie delen gescheurd, en de steden der heidenen zijn gevallen. En het grote Babylon is gedacht geworden voor God, om haar te geven den drinkbeker van den wijn des toorns Zijner gramschap. |
| 12 Gelijk God gezegd wordt de zonden der mensen te vergeten of niet te gedenken, Jer. 31:34, en elders, wanneer Hij die den gelovigen en boetvaardigen vergeeft, en in hen niet straft, alzo wordt Hij gezegd die te gedenken, of derzelve indachtig te worden, wanneer Hij die besloten heeft te straffen. Zie Openb. 16:19. |
| Jer. 31:34 En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken. Openb. 16:19 En de grote stad is in drie delen gescheurd, en de steden der heidenen zijn gevallen. En het grote Babylon is gedacht geworden voor God, om haar te geven den drinkbeker van den wijn des toorns Zijner gramschap. |
| | |
6 ἀπόδοτε αὐτῇ ὡς καὶ αὐτὴ ἀπέδωκεν ὑμῖν, καὶ διπλώσατε αὐτῇ διπλᾶ κατὰ τὰ ἔργα αὐτῆς· ἐν τῷ ποτηρίῳ ᾧ ἐκέρασε κεράσατε αὐτῇ διπλοῦν. | | 6 13Vergeldt haar gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en 14verdubbelt haar dubbel naar haar werken; in den drinkbeker hwaarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel. |
| 13 Dit moet niet verstaan worden van enige eigen wraak, die Christus den Zijnen uitdrukkelijk verbiedt, Matth. 5:39. Rom. 12:19, maar óf van Gods verborgen regering in dit gehele werk, waardoor God zekere instrumenten zal verwekken, die deze openlijke wraak ook onwetende naar Gods wil zullen doen, gelijk van die van Medië en Perzië tegen Babylonië gezegd wordt, Jer. 50:9; 51:11, enz.; óf ook van die prinsen en koningen die nadat zij tot de kennis der waarheid gebracht zijn, Gods volk zullen voorstaan, en door een Goddelijken ijver gedreven zijnde, tegen de onrechtvaardigheid, tirannie en afgoderij van dit grote Babylon, Gods oordelen ook zullen uitvoeren. Hetwelk met het 16de en 17de vers van het voorgaande hoofdstuk wel overeenkomt. Zie dergelijk Ex. 32:27. |
| Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; Rom. 12:19 Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. Jer. 50:9 Want zie, Ik zal een verzameling van grote volken uit het land van het noorden verwekken, en tegen Babel opbrengen; die zullen zich tegen haar toerusten; vandaar zal zij ingenomen worden; hun pijlen zullen zijn als eens kloeken helds, geen zal ledig wederkeren. Jer. 51:11 Zuivert de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe; de HEERE heeft den geest der koningen van Medië opgewekt; want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN, de wraak Zijns tempels. Ex. 32:27 En hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Eenieder doe zijn zwaard op zijn heup; gaat door en keert weder van poort tot poort in het leger, en een iegelijk dode zijn broeder en elk zijn vriend en elk zijn naaste. |
| 14 Dit wordt gezegd, niet ten aanzien van haar ongerechtigheid en tirannie, die God niemand aandoen kan, noch wil aangedaan hebben, maar van de benauwdheid die zij den vromen onrechtvaardiglijk heeft aangedaan, die God hier wil dat zij rechtvaardiglijk zal lijden, gelijk de volgende woorden verklaren. |
| h Openb. 14:10. |
| Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| | |
7 ὅσα ἐδόξασεν ἑαυτὴν καὶ ἐστρηνίασε, τοσοῦτον δότε αὐτῇ βασανισμὸν καὶ πένθος· ὅτι ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτῆς λέγει, Κάθημαι βασίλισσα, καὶ χήρα οὐκ εἰμί, καὶ πένθος οὐ μὴ ἴδω. | | 7 Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: i15Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien. |
| i Jes. 47:8. |
| Jes. 47:8 Nu dan, hoor dit, gij weelderige, die zo zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en niemand meer dan ik; ik zal geen weduwe zitten, noch de beroving van kinderen kennen. |
| 15 Dit is de eigenroem van dien die zit in den tempel Gods, alsof hij God ware; en die zichzelven in het wereldlijke verheft boven alle koningen en prinsen, en in het geestelijke boven alle concilies, bisschoppen en prelaten, die als een moeder en koningin aller kerken niet kan bezwijken, noch dwalen, wier stoel niet kan te gronde gaan; en dergelijke prachtige titels meer, die zij zichzelve en haar dienaars haar doorlopend in hun geschriften geven. |
| | |
8 διὰ τοῦτο ἐν μιᾷ ἡμέρᾳ ἥξουσιν αἱ πληγαὶ αὐτῆς, θάνατος καὶ πένθος καὶ λιμός, καὶ ἐν πυρὶ κατακαυθήσεται, ὅτι ἰσχυρὸς Κύριος ὁ Θεὸς ὁ κρίνων αὐτήν. | | 8 kDaarom zullen haar plagen 16op één dag komen, namelijk dood en rouw en honger, en zij zal lmet vuur verbrand worden; 17want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt. |
| k 2 Thess. 2:8. |
| 2 Thess. 2:8 En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en tenietmaken door de verschijning Zijner toekomst; |
| 16 Dat is, in een korten tijd, dien God over haar bestemd heeft. |
| l Openb. 17:16. |
| Openb. 17:16 En de tien hoornen die gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer haten, en zullen haar woest maken en naakt, en zij zullen haar vlees eten, en zullen haar met vuur verbranden. |
| 17 Namelijk: en derhalve zal geen wereldse macht Zijn krachtigen arm van het uitvoeren van dit Zijn oordeel van haar kunnen weren. |
| | De weeklachten over Babylons val |
9 καὶ κλαύσονται αὐτήν, καὶ κόψονται ἐπ’ αὐτῇ οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς οἱ μετ’ αὐτῆς πορνεύσαντες καὶ στρηνιάσαντες, ὅταν βλέπωσι τὸν καπνὸν τῆς πυρώσεως αὐτῆς, | | 9 mEn de koningen der aarde, 18die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen en 19rouw over haar bedrijven, wanneer zij nden rook van haar brand zullen zien, |
| m vers 3. Openb. 17:2. |
| vers 3 Dewijl uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde. Openb. 17:2 Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij. |
| 18 Namelijk tot den tijd van haar val en uitroeiing toe. Waaruit blijkt dat nog altijd enige prinsen en koningen met haar zullen samenspannen tot bevestiging van haar staat en bijgelovigheden, die dezen haar val zullen zoeken te stuiten, en als hij alrede geschied zal zijn, ernstiglijk doch tevergeefs zullen beklagen. |
| 19 Gr. zichzelven slaan, namelijk op de borst van droefheid. |
| n vers 18. |
| vers 18 En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk? |
| | |
10 ἀπὸ μακρόθεν ἑστηκότες διὰ τὸν φόβον τοῦ βασανισμοῦ αὐτῆς, λέγοντες, Οὐαί, οὐαί, ἡ πόλις ἡ μεγάλη Βαβυλών, ἡ πόλις ἡ ἰσχυρά, ὅτι ἐν μιᾷ ὥρᾳ ἦλθεν ἡ κρίσις σου. | | 10 20Van verre staande uit vrees van haar pijniging, zeggende: oWee, wee de grote stad Babylon, de sterke stad! Want uw oordeel is 21in één ure gekomen. |
| 20 Namelijk zonder haar te kunnen helpen. |
| o Jes. 21:9. Jer. 51:1. Openb. 14:8. |
| Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Jer. 51:1 ZO zegt de HEERE: Zie, Ik zal een verdervenden wind opwekken tegen Babel, en tegen degenen die daar wonen in het hart van degenen die tegen Mij opstaan. Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. |
| 21 Gelijk vers 8 op één dag, dat is, in een korten tijd. |
| vers 8 Daarom zullen haar plagen op één dag komen, namelijk dood en rouw en honger, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt. |
| | |
11 καὶ οἱ ἔμποροι τῆς γῆς κλαίουσι καὶ πενθοῦσιν ἐπ’ αὐτῇ, ὅτι τὸν γόμον αὐτῶν οὐδεὶς ἀγοράζει οὐκέτι· | | 11 En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand 22hun waar meer koopt: |
| 22 Gr. hun scheepsvracht of lading, namelijk omdat derzelver ijdelheid en bedrog bekend wordt. |
| | |
12 γόμον χρυσοῦ, καὶ ἀργύρου, καὶ λίθου τιμίου, καὶ μαργαρίτου, καὶ βύσσου, καὶ πορφύρας, καὶ σηρικοῦ, καὶ κοκκίνου· καὶ πᾶν ξύλον θύϊνον, καὶ πᾶν σκεῦος ἐλεφάντινον, καὶ πᾶν σκεῦος ἐκ ξύλου τιμιωτάτου, καὶ χαλκοῦ, καὶ σιδήρου, καὶ μαρμάρου· | | 12 23Waar van goud en van zilver, en van kostelijk gesteente en van parelen, en van fijn lijnwaad en van purper en van zijde en van scharlaken, en allerlei 24welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer en van marmersteen; |
| 23 Deze woorden, met enige der volgende verzen, zijn meest genomen uit Ezechiël 27, waar van den val der koopstad Tyrus dergelijke wordt voorzegd. En hoewel, als tevoren is gezegd, dit antichristelijke Tyrus ook vele kooplieden uit alle gewesten der wereld, met het kopen en bezigen dezer waren, in al hun prachtigheden en versieringen van tempels, beelden, gebouwen en uiterlijke godsdiensten, door al hun gebied, rijk maakt, zo kan het van de geestelijke koopmanschappen, die zij en haar groten onder de mensen drijven, ook zeer bekwamelijk verstaan worden, gelijk op het derde vers is aangewezen. |
| Ezechiël 27 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
| 24 Gr. thyinehout. Zie 1 Kon. 10:11. |
| 1 Kon. 10:11 Verder ook, de schepen van Hiram, die goud uit Ofir voerden, brachten uit Ofir zeer veel almuggimhout en kostelijk gesteente. |
| | |
13 καὶ κινάμωμον, καὶ θυμιάματα, καὶ μύρον, καὶ λίβανον, καὶ οἶνον, καὶ ἔλαιον, καὶ σεμίδαλιν, καὶ σῖτον, καὶ κτήνη, καὶ πρόβατα· καὶ ἵππων, καὶ ῥεδῶν, καὶ σωμάτων· καὶ ψυχὰς ἀνθρώπων. | | 13 En kaneel en reukwerk en welriekende zalf en wierook, en wijn en olie, en meelbloem en tarwe, en lastbeesten en schapen; en van paarden en van 25koetswagens, en 26van lichamen, en pde zielen der mensen. |
| 25 Of: karossen. |
| 26 Dat is, de lichamen der levenden tot slaven makende; en de zielen der afgestorvenen verkopende, om uit haar verdicht vagevuur door indulgenties, aflaten, bedevaarten, zielmissen en dergelijke verlost te worden; waarin het profijt van deze kooplieden veel bestaat. |
| p Ez. 27:13. |
| Ez. 27:13 Javan, Tubal en Mesech, die waren uw kooplieden; met mensenzielen en koperen vaten dreven zij onderlingen handel met u. |
| | |
14 καὶ ἡ ὀπώρα τῆς ἐπιθυμίας τῆς ψυχῆς σου ἀπῆλθεν ἀπὸ σοῦ, καὶ πάντα τὰ λιπαρὰ καὶ τὰ λαμπρὰ ἀπῆλθεν ἀπὸ σοῦ, καὶ οὐκέτι οὐ μὴ εὑρήσῃς αὐτά. | | 14 En 27de vrucht der begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan, en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan, en gij zult datzelve niet meer vinden. |
| 27 Gr. de herfstvrucht, oogst, of boomvrucht, dat is, allerlei schone of lieflijke vruchten, confituren en lekkere gerechten, waarnaar gij lust hadt, en waarvan gij overvloed hebt. |
| | |
15 οἱ ἔμποροι τούτων, οἱ πλουτήσαντες ἀπ’ αὐτῆς, ἀπὸ μακρόθεν στήσονται διὰ τὸν φόβον τοῦ βασανισμοῦ αὐτῆς, κλαίοντες καὶ πενθοῦντες, | | 15 28De kooplieden dezer dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan 29uit vrees van haar pijniging, wenende en rouw makende, |
| 28 Namelijk de geestelijke kooplieden, die van dit Babylon afhankelijk zijn, en daarom in aanzien en machtig zijn. Zie hiervoor de aant. op vers 3. |
| vers 3 (kt.) Dewijl uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde. |
| 29 Namelijk dewijl zij in gevaar zijn van hun deel daarvan ook te zullen ontvangen; of ten minste van hun profijt en aanzien in de wereld te zullen verliezen. |
| | |
16 καὶ λέγοντες, Οὐαί, οὐαί, ἡ πόλις ἡ μεγάλη, ἡ περιβεβλημένη βύσσινον καὶ πορφυροῦν καὶ κόκκινον, καὶ *κεχρυσωμένη ἐν χρυσῷ καὶ λίθῳ τιμίῳ καὶ μαργαρίταις· ὅτι μιᾷ ὥρᾳ ἠρημώθη ὁ τοσοῦτος πλοῦτος. * κεχρυσωμένη St, B-edd, Sc, M | κεχρυσωμένοι B-edd, Elz | | 16 En zeggende: Wee, wee de grote stad, qdie bekleed was met fijn lijnwaad en purper en scharlaken, en 30versierd met goud en met kostelijk gesteente en met parelen; want in één ure is zo grote rijkdom verwoest. |
| q Openb. 17:4. |
| Openb. 17:4 En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en versierd met goud en kostelijk gesteente en parelen, en had in haar hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen en van onreinheid harer hoererij. |
| 30 Gr. vergoud of verguld; gelijk ook Openb. 17:4. |
| Openb. 17:4 En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en versierd met goud en kostelijk gesteente en parelen, en had in haar hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen en van onreinheid harer hoererij. |
| | |
17 καὶ πᾶς κυβερνήτης, καὶ πᾶς ἐπὶ τῶν πλοίων ὁ ὅμιλος, καὶ ναῦται, καὶ ὅσοι τὴν θάλασσαν ἐργάζονται, ἀπὸ μακρόθεν ἔστησαν, | | 17 En 31alle stuurlieden, en al het volk op de schepen, en 32bootsgezellen, en allen 33die ter zee handelen, stonden van verre, |
| 31 Hierdoor kunnen enigszins de eigenlijk genoemde stuurlieden en zeelieden verstaan worden, die ook uit het aanbrengen van vele dezer goederen, uit alle gewesten der wereld, bij dit Babylon hun voordeel deden, gelijk van de stuurlieden en zeelieden van Tyrus wordt verhaald, Ez. 27:9, 25, en vervolgens. Doch dit wordt ook van velen figuurlijkerwijze verstaan van degenen die leden zijn of de bestiering hebben van de geestelijke hoven, abdijen, kloosters en dergelijke geestelijke goederen, die hierdoor hun profijt en aanzien ook zullen verliezen; welke conventen ook bij wateren en rivieren Openb. 16:4 zijn vergeleken. |
| Ez. 27:9 De oudsten van Gebal en haar wijzen waren in u, verbeterende uw breuken; alle schepen der zee en hun zeelieden waren in u, om onderlingen handel met u te drijven. Ez. 27:25 De schepen van Tarsis zongen van u vanwege den onderlingen koophandel met u; en gij waart vervuld en zeer verheerlijkt in het hart der zeeën. Openb. 16:4 En de derde engel goot zijn fiool uit in de rivieren en in de fonteinen der wateren; en de wateren werden bloed. |
| 32 Of: schippers. |
| 33 Dat is, die de zee bouwen. |
| | |
18 καὶ ἔκραζον, ὁρῶντες τὸν καπνὸν τῆς πυρώσεως αὐτῆς, λέγοντες, Τίς ὁμοία τῇ πόλει τῇ μεγάλῃ; | | 18 En riepen, ziende rden rook van haar brand, en zeggende: sWat stad was deze grote stad gelijk? |
| r vers 9. Jes. 34:10. |
| vers 9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook van haar brand zullen zien, Jes. 34:10 Het zal des nachts noch des daags uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal haar rook opgaan; van geslacht tot geslacht zal het woest zijn, tot in eeuwigheid der eeuwigheden zal niemand daar doorgaan. |
| s Openb. 13:4. |
| Openb. 13:4 En zij aanbaden den draak, die het beest macht gegeven had; en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest gelijk? Wie kan krijg voeren tegen hetzelve? |
| | |
19 καὶ ἔβαλον χοῦν ἐπὶ τὰς κεφαλὰς αὐτῶν, καὶ ἔκραζον κλαίοντες καὶ πενθοῦντες, λέγοντες, Οὐαί, οὐαί, ἡ πόλις ἡ μεγάλη, ἐν ᾗ ἐπλούτησαν πάντες οἱ ἔχοντες πλοῖα ἐν τῇ θαλάσσῃ ἐκ τῆς τιμιότητος αὐτῆς, ὅτι μιᾷ ὥρᾳ ἠρημώθη. | | 19 En 34zij wierpen stof op hun hoofden, en riepen, wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, wee de grote stad, in dewelke allen die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; want zij is in één ure verwoest geworden. |
| 34 Namelijk tot een bijzonder teken van groten rouw en droefheid over hun verlies, gelijk bij de ouden gebruikelijk was, 1 Sam. 4:12. Job 2:12, en gelijk van de stuurlieden en zeelieden van Tyrus ook gezegd wordt, Ez. 27:30, 31. Hoewel deze hun rouw zich niet uitstrekt over hun zonden en bijgelovige godsdiensten, waarin zij verhard zijn, maar alleen over hun verlies en schade. |
| 1 Sam. 4:12 Toen liep er een Benjaminiet uit de slagorde en kwam te Silo denzelven dag; en zijn klederen waren gescheurd en er was aarde op zijn hoofd. Job 2:12 En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun stem op en weenden; daartoe scheurden zij eenieder zijn mantel en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel. Ez. 27:30 En zij zullen hun stem over u laten horen en bitterlijk schreeuwen, en zij zullen stof op hun hoofden werpen, zij zullen zich wentelen in de as. Ez. 27:31 En zij zullen zich over u gans kaal maken en zakken aangorden, en zullen over u wenen met bitterheid der ziel en bittere rouwklage. |
| | |
20 εὐφραίνου ἐπ’ αὐτήν, οὐρανέ, καὶ οἱ ἅγιοι ἀπόστολοι, καὶ οἱ προφῆται, ὅτι ἔκρινεν ὁ Θεὸς τὸ κρίμα ὑμῶν ἐξ αὐτῆς. | | 20 35Bedrijf vreugde over haar, gij hemel, en 36gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft 37uw oordeel taan haar geoordeeld. |
| 35 Dat is, gij inwoners des hemels, engelen en heilige martelaren; die om deze uitvoering van Gods oordelen, tot rechtvaardiging hunner zaak, ook gebeden hebben, Openb. 6:10, welker getal nu dagelijks wordt vervuld. Hetwelk nochtans alzo niet is te verstaan, alsof de hemelse creaturen, of Gods kerk, zich moesten verheugen over iemands ongeval, maar over de uitvoering van Gods rechtvaardigheid, en over de bewijzing van de rechtvaardigheid der zaak voor welke de gelovigen hier lijden. |
| Openb. 6:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? |
| 36 Hierdoor worden verstaan niet alleen de apostelen en profeten alzo eigenlijk genoemd, die als leden van één lichaam, en een gemene zaak hebbende, zich ook hierover zouden verblijden; maar ook de dienaren en leraren der volgende tijden, dien naar het voorbeeld der vorige, ook hetzelve zou overkomen. |
| 37 Dat is, u aan haar gewroken. |
| t Openb. 19:2. |
| Openb. 19:2 Want Zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig, dewijl Hij de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij het bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft. |
| | Babylon zal nimmermeer verrijzen |
21 Καὶ ἦρεν εἷς ἄγγελος ἰσχυρὸς λίθον ὡς μύλον μέγαν, καὶ ἔβαλεν εἰς τὴν θάλασσαν, λέγων, Οὕτως ὁρμήματι βληθήσεται Βαβυλὼν ἡ μεγάλη πόλις, καὶ οὐ μὴ εὑρεθῇ ἔτι. | | 21 En 38een sterke engel hief een steen op als een groten molensteen, en wierp dien in de zee, zeggende: vAldus zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden, en zal niet meer worden gevonden. |
| 38 Dit teken wordt bij de beloften en het dreigement tot versterking bijgevoegd, gelijk doorgaans bij de profeten te zien is, en in het bijzonder van den val van het oude Babylon, Jer. 51:63. |
| Jer. 51:63 En het zal geschieden als gij geëindigd zult hebben dit boek te lezen, dan zult gij een steen daaraan binden en werpen het in het midden van den Frath, |
| v Jer. 51:64. |
| Jer. 51:64 En zult zeggen: Alzo zal Babel zinken en niet weder opkomen, vanwege het kwaad dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen mat worden. Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremía. |
| | |
22 καὶ φωνὴ κιθαρῳδῶν καὶ μουσικῶν καὶ αὐλητῶν καὶ σαλπιστῶν οὐ μὴ ἀκουσθῇ ἐν σοὶ ἔτι, καὶ πᾶς τεχνίτης πάσης τέχνης οὐ μὴ εὑρεθῇ ἐν σοὶ ἔτι, καὶ φωνὴ μύλου οὐ μὴ ἀκουσθῇ ἐν σοὶ ἔτι, | | 22 xEn 39de stem der citerspelers en der zangers en der fluiters en der bazuiners zal niet meer in u gehoord worden; en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u gevonden worden; en ygeen 40geluid des molens zal in u meer gehoord worden. |
| x Jer. 25:10. Ez. 26:13. |
| Jer. 25:10 En Ik zal van hen doen vergaan de stem der vrolijkheid, en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der molens en het licht der lamp. Ez. 26:13 Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden. |
| 39 Onder dergelijke wijze van spreken wordt ook het uiterste ongeval geprofeteerd aan die van Tyrus, Ez. 26:13. |
| Ez. 26:13 Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden. |
| y Jer. 25:10. |
| Jer. 25:10 En Ik zal van hen doen vergaan de stem der vrolijkheid, en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der molens en het licht der lamp. |
| 40 Namelijk om voedsel te bereiden voor de inwoners, tot onderhoud dezes levens nodig. |
| | |
23 καὶ φῶς λύχνου οὐ μὴ φανῇ ἐν σοὶ ἔτι, καὶ φωνὴ νυμφίου καὶ νύμφης οὐ μὴ ἀκουσθῇ ἐν σοὶ ἔτι· ὅτι οἱ ἔμποροί σου ἦσαν οἱ μεγιστᾶνες τῆς γῆς· ὅτι ἐν τῇ φαρμακείᾳ σου ἐπλανήθησαν πάντα τὰ ἔθνη. | | 23 En 41het licht der kaars zal in u niet meer schijnen; zen 42de stem eens bruidegoms en ener bruid zal in u niet meer gehoord worden; want 43uw kooplieden waren de groten der aarde, want 44door uw toverij zijn alle volken verleid geweest. |
| 41 Dit wordt daarbij gevoegd, óf omdat zulk licht nodig is tot een groot deel van het leven der mensen, bij avond en nacht; óf omdat de bruiloften, waarvan volgt, des avonds en nachts inzonderheid werden gehouden, waartoe deze kaarsen en fakkels werden gebruikt. Zie Matth. 25:1. |
| Matth. 25:1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. |
| z Jer. 7:34; 16:9; 25:10. |
| Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jer. 16:9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal van deze plaats voor ulieder ogen en in ulieder dagen doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. Jer. 25:10 En Ik zal van hen doen vergaan de stem der vrolijkheid, en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der molens en het licht der lamp. |
| 42 Namelijk hetwelk niet alleen een tijd is van vrolijkheid, maar ook een middel waardoor de inwoners van dit Babylon zouden wederom kunnen aanwassen en vermenigvuldigen. |
| 43 Zie de aant. op vers 3. |
| vers 3 (kt.) Dewijl uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde. |
| 44 Dat is, afgoderij en aanlokking van uw opgesmukten godsdienst, gelijk meermaals hiervoor. |
| | |
24 καὶ ἐν αὐτῇ αἷμα προφητῶν καὶ ἁγίων εὑρέθη, καὶ πάντων τῶν ἐσφαγμένων ἐπὶ τῆς γῆς. | | 24 En 45in dezelve is gevonden ahet bloed der profeten en der heiligen en al dergenen die gedood zijn op de aarde. |
| 45 Dat is, zij is bevonden oorzaak geweest te zijn van het storten van het bloed der profeten en heiligen, zo omdat zij zelve een grote menigte daarvan heeft gedood, en in haar gehele gebied, door haar rigoureuze plakkaten en inquisities, heeft doen doden; alsook omdat zij met dit haar doen de tirannie van anderen die zulks hebben gedaan, heeft gestijfd en goedgekeurd. Zie dergelijke woorden van Christus Matth. 23:34, 35, 36. |
| Matth. 23:34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; Matth. 23:35 Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharía, den zoon van Baráchia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar. Matth. 23:36 Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. |
| a Openb. 17:6. |
| Openb. 17:6 En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verwonderde mij, als ik haar zag, met grote verwondering. |