Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Den zeven voorgemelden engelen wordt bevel gegeven om hun fiolen uit te gieten. 2 Van welke de eerste wordt uitgestort op de aarde, 3 de tweede in de zee, 4 de derde in de rivieren; waarover de rechtvaardigheid Gods met een lofzang wordt geprezen. 8 De vierde fiool wordt uitgegoten in de zon. 10 De vijfde op den troon van het beest, na welke de mensen op aarde zich evenwel niet bekeren. 12 De zesde op de grote rivier Eufraat. 13 Drie onreine geesten, als vorsen, komen voort en gaan tot de koningen der aarde, om die te vergaderen tot den krijg van den groten dag. 15 En een iegelijk wordt daarover tot waken vermaand. 17 Ten laatste wordt de zevende fiool uitgegoten in de lucht, en alle dingen hebben een einde, ook het grote Babylon. 21 Waarna een zware hagel valt op de mensen, die God daarover lasteren. |
| | De fiolen van den toorn Gods |
1 Καὶ ἤκουσα φωνῆς μεγάλης ἐκ τοῦ ναοῦ, λεγούσης τοῖς ἑπτὰ ἀγγέλοις, Ὑπάγετε, καὶ ἐκχέατε τὰς φιάλας τοῦ θυμοῦ τοῦ Θεοῦ εἰς τὴν γῆν. | | 1 EN ik hoorde een grote stem 1uit den tempel, zeggende tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de zeven fiolen van den toorn Gods uit 2op de aarde. |
| 1 Namelijk des hemels, als in het voorgaande hoofdstuk vers 5 en hierna vers 17 wordt uitgedrukt; waardoor de troon Gods in den hemel wordt verstaan, gelijk aldaar is verklaard. Want hoewel deze fiolen den zeven engelen alrede in het voorgaande hoofdstuk waren gegeven, zo gaan zij tot de uitvoering van deze macht niet voort, dan nieuwen last daartoe hebbende ontvangen. Zie Ps. 103:20. |
| Openb. 15:5 En na dezen zag ik, en zie, de tempel van den tabernakel der getuigenis in den hemel werd geopend. vers 17 En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied. Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. |
| 2 In het vervolg blijkt dat alleen de eerste engel zijn fiool op de aarde heeft uitgegoten. Doch dewijl de plagen van de zes andere fiolen ook eindelijk over de mensen, die op aarde wonen, zijn gekomen, hoewel zij ten eerste op andere lichamen en elementen zijn uitgestort, zo worden zij ook met recht gezegd op de aarde, of aardse mensen, uitgegoten te zijn, wien God alle elementen tot vijanden maakt. |
| | |
2 Καὶ ἀπῆλθεν ὁ πρῶτος, καὶ ἐξέχεε τὴν φιάλην αὐτοῦ ἐπὶ τὴν γῆν· καὶ ἐγένετο ἕλκος κακὸν καὶ πονηρὸν εἰς τοὺς ἀνθρώπους τοὺς ἔχοντας τὸ χάραγμα τοῦ θηρίου, καὶ τοὺς τῇ εἰκόνι αὐτοῦ προσκυνοῦντας. | | 2 En 3de eerste ging heen en 4goot zijn fiool uit 5op de aarde; en er werd een kwaad en boos agezweer aan de mensen die b6het merkteken van het beest hadden en cdie zijn beeld aanbaden. |
| 3 Dat door deze engelen de instrumenten Gods worden verstaan, waardoor de antichrist met zijn gehele heerschappij, in verscheidene tijden, en met verscheidene trappen, is geplaagd of gestraft, blijkt genoeg uit het gehele oogmerk van dit hoofdstuk, en uitdrukkelijk uit dit tweede vers, en uit het volgende zesde en tiende. Maar of deze de hemelse geesten zelve zijn geweest, of andere die onder hun beleid daartoe in de wereld van God zijn verwekt, zal uit het verklaren van elke fiool het best blijken. |
| 4 Al deze volgende plagen komen zeer wel overeen met de plagen die God door Mozes en Aäron op den koning Farao en zijn volk, wanneer Hij de Israëlieten uit Egypte wilde verlossen, heeft doen komen; gelijk uit de vergelijking met Exodus 7; 8; 9; 10 is te merken; uitgenomen de plaag in de vierde fiool vers 8 begrepen, die meest overeenkomt met de plaag waardoor God Achab en de zijnen, die de profeten ook doodden en Gods volk vervolgden, onder Elia heeft gestraft; waarvan te zien is 1 Koningen 17; 18. Of nu deze plagen naar de letter of in een geestelijken zin moeten verstaan worden, is niet enerlei gevoelen. Zulks is te duisterder, omdat een deel derzelve nog niet uitgestort, maar nog toekomende is; gelijk hetzelve daaruit blijkt, dat deze plagen Openb. 15:1 uitdrukkelijk worden genaamd de zeven laatste plagen, en dat in dit hoofdstuk door dezelve plagen degenen worden gestraft die het merkteken van het beest dragen, en dat de troon van het beest en het grote Babylon eindelijk door dezelve worden uitgeroeid; van welke uitroeiing in de twee volgende hoofdstukken nader verhaal zal volgen, hetwelk grotendeels nog staat vervuld te worden. De uitkomst dan zal enige dingen hiervan nog nader ontdekken. Intussen zal hetgeen nu waarschijnlijkst is, op elke fiool kortelijk aangetekend worden. |
| Exodus 7 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet zijn. Exodus 8 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. Exodus 9 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en spreek tot hem: Alzo zegt de HEERE, de God der Hebreeën: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene. Exodus 10 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard, ook het hart zijner knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen in het midden van hem zette; vers 8 En de vierde engel goot zijn fiool uit op de zon; en haar is macht gegeven de mensen te verhitten door vuur; 1 Koningen 17 EN Elía, de Tisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord. 1 Koningen 18 EN het gebeurde na
vele dagen, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Elía in het derde jaar, zeggende: Ga heen, vertoon u aan Achab; want Ik zal regen geven op den aardbodem. Openb. 15:1 EN ik zag een ander groot en wonderlijk teken in den hemel, namelijk
zeven engelen, hebbende de zeven laatste plagen; want in deze is de toorn Gods geëindigd. |
| 5 Het rijk van den antichrist wordt doorlopend in deze openbaring als een wereld aangezien, waarin aarde, zee, rivieren, lucht, zon, sterren, enz., zijn; en dat vanwege deszelfs gestaltenis, en de macht die de antichrist zichzelven over hemel, aarde, zee, enz., toeschrijft. Het eerste deel dan van deze antichristelijke wereld is de aarde, door welke alhier, gelijk elders in dit boek, de aardse mensen in het gemeen bekwamelijk worden verstaan, die aardse en afgodische godsdiensten toegedaan zijn en dezelve hardnekkiglijk voorstaan; over welke deze eerste fiool, naar het gevoelen van velen, wordt gezegd uitgegoten te zijn, wanneer het antichristelijke rijk heeft begonnen afbreuk te lijden, als door de vernieuwing van de predicatie des eeuwigen Evangelies, in verscheidene plaatsen van Europa, door Waldus, Wyclif, Johannes Hus, Hieronymus van Praag, en hunner gelijken, de mensen van deze antichristelijke wereld, en de aanbidders van het beest, in plaats dat zij zich hadden behoren te bekeren, door Gods rechtvaardig oordeel in een verkeerden zin zijn overgegeven, en met haat en nijd, als door een boos gezweer in hun gemoed zijn ontstoken en gekweld, zodat zij noch zichzelven, noch anderen enige rust hebben kunnen geven, totdat zij hetzelve Evangelie wederom, zoveel hun mogelijk was, hebben gedempt of verduisterd. Hoewel enigen ook daarbij voegen, dat tot een bijzondere straf van deze afgodische mensen en vervolgers van Gods volk nu omtrent honderd veertig jaren geleden enige verholen ziekten en verzweringen, in de landen den antichrist allernaast gelegen, hebben begonnen te heersen, die vandaar voortgegaan zijn in andere delen van Europa, inzonderheid tegen degenen die in hun gedwongen ongehuwden staat vele onreinheden hebben bedreven, die voor de wereld ook schandelijk zijn te zeggen; met welker gelijke God ook de Filistijnen heeft geplaagd, als zij de ark des verbonds bij zich gevangen hielden, 1 Sam. 5:6, enz. |
| 1 Sam. 5:6 Doch de hand des HEEREN was zwaar over die van Asdod en verwoestte hen; en Hij sloeg hen met spenen, Asdod en haar landpalen. |
| a Ex. 9:9, 10, 11. |
| Ex. 9:9 En zij zal tot klein stof worden over het ganse Egypteland; en zij zal aan de mensen en aan het vee worden tot zweren, uitbrekende met blaartjes, in het ganse Egypteland. Ex. 9:10 En zij namen as uit den oven en stonden voor Farao’s aangezicht, en Mozes strooide ze naar den hemel; toen werden er zweren, uitbrekende met blaartjes, aan de mensen en aan het vee; Ex. 9:11 Alzo dat de tovenaars voor Mozes niet staan konden vanwege de zweren; want aan de tovenaars waren zweren en aan al de Egyptenaars. |
| b Openb. 13:16, 17. |
| Openb. 13:16 En het maakt dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, een merkteken geeft aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden, Openb. 13:17 En dat niemand mag kopen of verkopen dan die dat merkteken heeft, of den naam van het beest, of het getal zijns naams. |
| 6 Zie hiervan en van het volgende de verklaring op Openb. 13:14. |
| Openb. 13:14 (kt.) En verleidt degenen die op de aarde wonen, door de tekenen die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest, dat de wond des zwaards had en weder leefde, een beeld zouden maken. |
| c Openb. 13:14. |
| Openb. 13:14 En verleidt degenen die op de aarde wonen, door de tekenen die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest, dat de wond des zwaards had en weder leefde, een beeld zouden maken. |
| | |
3 Καὶ ὁ δεύτερος ἄγγελος ἐξέχεε τὴν φιάλην αὐτοῦ εἰς τὴν θάλασσαν· καὶ ἐγένετο αἷμα ὡς νεκροῦ, καὶ πᾶσα ψυχὴ ζῶσα ἀπέθανεν ἐν τῇ θαλάσσῃ. | | 3 En de tweede engel goot zijn fiool uit 7in de zee, en zij werd dbloed als van een dode; en alle levende ziel is gestorven in de zee. |
| 7 Door deze zee worden bekwamelijk verstaan de velerlei volken en koninkrijken die het rijk van den antichrist als een zee omringden, gelijk de engel hierna zelf verklaart, Openb. 17:15; welke hier ten aanzien van de aanbidders van het beest wordt gezegd in bloed veranderd te zijn, wanneer na de tijden van Luther gehele provincies, koninkrijken en volken, die rondom lagen, hem zijn afgevallen; zodat de vissen, of inwoners van dit zijn aardse rijk, in dezelve niet langer konden vrij leven of hun bijgelovigheden plegen. Waarbij ook veel van hun bloed is gestort, en dagelijks nog gestort wordt, tot een rechtvaardige wederwraak van het veelvuldige bloed dat onder zijn heerschappij door de aanbidders van dit beeld van het beest ook gestort is; gelijk Gods rechtvaardigheid daarover hierna vers 6 wordt geprezen. Anderen verstaan hierdoor de decreten en besluiten van hun laatste concilies, en inzonderheid van Trente, hetwelk enige jaren heeft geduurd, en waartoe uit alle delen van Europa de geestelijke en wereldlijke dienaars van het beest zijn toegevloeid; welke daarom in bloed worden gezegd veranderd te zijn, omdat daarin de valse en afgodische leer is bevestigd, die de mensen noodzakelijk ter dood brengt, zo zij die aannemen, aangezien geen afgodendienaar kan zalig worden, 1 Kor. 6:10, en die uit de werken der wet willen gerechtvaardigd zijn, van Christus’ genade zijn vervallen, Gal. 5:4. |
| Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. vers 6 Dewijl zij het bloed der heiligen en der profeten vergoten hebben, zo hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; want zij zijn het waardig. 1 Kor. 6:10 Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. Gal. 5:4 Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen. |
| d Ex. 7:20. |
| Ex. 7:20 Mozes nu en Aäron deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en hij hief den staf op en sloeg het water dat in de rivier was, voor de ogen van Farao en voor de ogen van zijn knechten; en al het water in de rivier werd in bloed veranderd. |
| | |
4 Καὶ ὁ τρίτος ἄγγελος ἐξέχεε τὴν φιάλην αὐτοῦ εἰς τοὺς ποταμοὺς καὶ εἰς τὰς πηγὰς τῶν ὑδάτων· καὶ ἐγένετο αἷμα. | | 4 En de derde engel goot zijn fiool uit 8in de rivieren en in de fonteinen der wateren; en de wateren werden bloed. |
| 8 Hierdoor verstaan enigen de verkering en vervalsing van Gods Woord, hetwelk bij klare waterfonteinen en rivieren in de Heilige Schrift wordt vergeleken. Alzo zou hierdoor een kracht der dwaling en geestelijke blindheid over hen door Gods rechtvaardig oordeel worden betekend. Doch alzo dit lang tevoren heeft begonnen, en hier van de laatste plagen wordt gesproken, waardoor het rijk van den antichrist afbreuk heeft geleden, en eindelijk te gronde zal gaan, zo wordt het van anderen wel zo bekwamelijk verstaan van hun geestelijke inquisitie, hoven, sociëteiten, conventen, collegiën, scholen, en dergelijke, die de antichrist in alle landen zijns rijks heeft opgericht, en als rivieren verdeeld om zijn stoel en rijk daarmede te bevestigen, die ook in bloed zijn veranderd, wanneer die in dezelve gereformeerde koninkrijken en landen uitgeroeid zijn en verboden, zodat niemand daarin kon blijven of zijn bijgelovigheden verder gebruiken; welke dingen, gelijk zij in sommige plaatsen alrede geschied zijn, ook in het toekomende meer en meer zullen geschieden, wanneer de andere koningen hun macht het beest zullen onttrekken, gelijk Openb. 17:16 wordt voorzegd. |
| Openb. 17:16 En de tien hoornen die gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer haten, en zullen haar woest maken en naakt, en zij zullen haar vlees eten, en zullen haar met vuur verbranden. |
| | |
5 καὶ ἤκουσα τοῦ ἀγγέλου τῶν ὑδάτων λέγοντος, Δίκαιος, Κύριε, εἶ, ὁ ὢν καὶ ὁ ἦν καὶ ὁ *ἐσόμενος, ὅτι ταῦτα ἔκρινας· * ἐσόμενος B-edd, Elz-1633, Sc | ὅσιος St, B-edd, Elz-1624, M-pt (SV-kt) | | 5 En ik hoorde 9den engel der wateren zeggen: Gij zijt rechtvaardig, Heere, eDie is, en Die was, 10en Die zijn zal, dat Gij dit geoordeeld hebt; |
| 9 Dat is, die de fiolen over de rivieren en waterfonteinen had uitgegoten, gelijk Openb. 14:18 de engel des vuurs wordt genaamd, die de macht over het vuur had ontvangen, om de goddelozen te straffen. |
| Openb. 14:18 En een andere engel kwam uit van het altaar, die macht had over het vuur; en hij riep met een groot geroep tot dengene die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel en snijd af de druiventakken van den wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. |
| e Openb. 1:4, 8; 4:8; 11:17. |
| Openb. 1:4 Johannes aan de zeven gemeenten die in Azië zijn: Genade zij u en vrede van Hem Die is, en Die was, en Die komen zal; en van de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn; Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 4:8 En de vier dieren hadden elkeen voor zichzelf zes vleugelen rondom, en waren vanbinnen vol ogen; en hebben geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal. Openb. 11:17 Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal, dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen en als Koning hebt geheerst; |
| 10 Anderen lezen: en de Heilige. |
| | |
6 ὅτι αἷμα ἁγίων καὶ προφητῶν ἐξέχεαν, καὶ αἷμα αὐτοῖς ἔδωκας πιεῖν· ἄξιοι γάρ εἰσι. | | 6 Dewijl zij fhet bloed der heiligen en der profeten vergoten hebben, 11zo hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; want zij zijn het waardig. |
| f Matth. 23:34. |
| Matth. 23:34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; |
| 11 Dat is, Gij hebt hen in hun eigen bloed ook laten vergaan. Waaruit blijkt dat deze twee fiolen van zulke rechtvaardige wederwraak en vergieten van hun bloed moeten genomen worden. |
| | |
7 καὶ ἤκουσα ἄλλου ἐκ τοῦ θυσιαστηρίου λέγοντος, Ναί, Κύριε ὁ Θεὸς ὁ παντοκράτωρ, ἀληθιναὶ καὶ δίκαιαι αἱ κρίσεις σου. | | 7 En ik hoorde een ander gvan het altaar zeggen: Ja Heere, Gij almachtige God, Uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. |
| g Openb. 15:3. |
| Openb. 15:3 En zij zongen het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen. |
| | |
8 Καὶ ὁ τέταρτος ἄγγελος ἐξέχεε τὴν φιάλην αὐτοῦ ἐπὶ τὸν ἥλιον· καὶ ἐδόθη αὐτῷ καυματίσαι τοὺς ἀνθρώπους ἐν πυρί. | | 8 En 12de vierde engel goot zijn fiool uit op de zon; en haar is macht gegeven de mensen te verhitten door vuur; |
| 12 Door de uitstorting van deze fiool in de zon, en verhitting der mensen door dezelve, verstaan enigen zeer grote hitten, droogten en onvruchtbaarheden, mitsgaders hongersnoden en sterften, die daarop plegen te volgen, gelijk ten tijde van Elia onder de Israëlieten is geschied, welke op de landen en rijken het beest toegedaan, nog op bijzondere wijze in toekomende tijden zullen worden gezonden. Doch dewijl zulke straffen zelden in een land de overhand nemen, of het andere deelt mede, en deze plagen eigenlijk den aanbidders van het beest worden gedreigd, zo verstaan het anderen voor het licht des Heiligen Evangelies, op hetwelk deze fiool wordt uitgegoten, om hetzelve meerder kracht te geven tot overtuiging en ontsteking van de harten der mensen, waardoor er nog meer tot bekering zullen worden gebracht, ook zelfs de Joden met hopen Christus zullen aannemen, Rom. 11:25, 26, en de andere hardnekkige aanbidders van het beeld van het beest tot meerder spijt en lastering zullen worden verwekt, omdat zij zullen zien dat hun rijk daardoor eindelijk tot ondergang zal worden gebracht. Waarover zij zelfs den Naam Gods zullen lasteren, als zij de Heilige Schrift van duisterheid, onvolmaaktheid en onzekerheid zullen beschuldigen, en dezelve een fundament van alle ketterijen durven noemen. |
| Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. Rom. 11:26 En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; |
| | |
9 καὶ ἐκαυματίσθησαν οἱ ἄνθρωποι καῦμα μέγα, καὶ ἐβλασφήμησαν τὸ ὄνομα τοῦ Θεοῦ τοῦ ἔχοντος ἐξουσίαν ἐπὶ τὰς πληγὰς ταύτας, καὶ οὐ μετενόησαν δοῦναι αὐτῷ δόξαν. | | 9 En de mensen werden verhit met grote hitte, en hlasterden den Naam van God, Die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet 13om Hem heerlijkheid te geven. |
| h vss. 11, 21. |
| vers 11 En zij lasterden den God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren; en zij bekeerden zich niet van hun werken. vers 21 En een grote hagel, elk als een talentpond zwaar, viel neder uit den hemel op de mensen; en de mensen lasterden God vanwege de plaag des hagels; want deszelfs plaag was zeer groot. |
| 13 Namelijk in het bekennen van Zijn rechtvaardigheid, en aannemen van Zijn barmhartigheid en genade, die hun wordt aangeboden. |
| | |
10 Καὶ ὁ πέμπτος ἄγγελος ἐξέχεε τὴν φιάλην αὐτοῦ ἐπὶ τὸν θρόνον τοῦ θηρίου· καὶ ἐγένετο ἡ βασιλεία αὐτοῦ ἐσκοτωμένη· καὶ ἐμασσῶντο τὰς γλώσσας αὐτῶν ἐκ τοῦ πόνου, | | 10 En de vijfde engel goot zijn fiool uit 14op den troon van het beest; en zijn rijk is verduisterd geworden, en 15zij kauwden hun tongen van pijn; |
| 14 Vele uitleggers verstaan hierdoor de stad van Rome, waar eigenlijk de troon van den antichrist is, uit welke hij over andere landen zijn geestelijke heerschappij voert; welke troon door zulke instrumenten als God daartoe zal verwekken, gedestrueerd zal worden, die den antichrist zelven met zijn consistorie en aanhang ook zullen verjagen, waardoor zijn rijk zeer zal afnemen, en zijn luister in de wereld verduisteren, totdat hij eindelijk door den Geest des monds van Christus geheel zal tenietgedaan worden. |
| 15 Namelijk van spijt en verdriet, dat hun zulks was overkomen, daar zij zichzelven een rijk zonder einde ingebeeld hadden. |
| | |
11 καὶ ἐβλασφήμησαν τὸν Θεὸν τοῦ οὐρανοῦ ἐκ τῶν πόνων αὐτῶν καὶ ἐκ τῶν ἑλκῶν αὐτῶν, καὶ οὐ μετενόησαν ἐκ τῶν ἔργων αὐτῶν. | | 11 En zij lasterden den God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren; en zij bekeerden zich niet 16van hun werken. |
| 16 Dat is, bijgelovigheden, afgoderijen en lasteringen. |
| | |
12 Καὶ ὁ ἕκτος ἄγγελος ἐξέχεε τὴν φιάλην αὐτοῦ ἐπὶ τὸν ποταμὸν τὸν μέγαν τὸν Εὐφράτην· καὶ ἐξηράνθη τὸ ὕδωρ αὐτοῦ, ἵνα ἑτοιμασθῇ ἡ ὁδὸς τῶν βασιλέων τῶν ἀπὸ ἀνατολῶν ἡλίου. | | 12 En de zesde engel goot zijn fiool uit 17op de grote rivier Eufraat; en zijn water is uitgedroogd, opdat bereid zou worden den weg der koningen die van den opgang der zon komen zullen. |
| 17 Hierdoor verstaan sommigen de eigenlijk genoemde rivier Eufraat, aan welker beide zijden de Turken en Perzen, en dergelijke natiën tegen het oosten hun gebied hebben, gelijk Openb. 9:14 aangetekend is; welke zich nog zouden verenigen met elkander en den stoel van den antichrist innemen. Anderen verstaan door deze rivier Eufraat bij gelijkenis al de inkomsten die de antichrist uit de gehele christenheid trekt, waardoor zijn stoel wordt verrijkt, en hij zich en zijn troon tegen alle andere geweld beschermt, welke door de christenprinsen eens geheel gestuit en uitgedroogd zijnde, gelijk alrede is begonnen, hem zullen onmachtig maken om zichzelven staande te houden; welke prinsen hier worden gezegd van den opgang der zon te komen, omdat zij van Christus, Die de Opgang is uit de hoogte, daartoe zullen verwekt worden; gelijk het oude Babylon door de rivier Eufraat tevoren beschermd en verrijkt zijnde, door Cyrus uitgedroogd is, en den weg heeft geopend tot overrompeling en inneming derzelver stad en uitroeiing van haar rijk; gelijk Jer. 51:31, enz., is voorzegd en Dan. 5:30 vervuld. |
| Openb. 9:14 Zeggende tot den zesden engel, die de bazuin had: Ontbind de vier engelen, die gebonden zijn bij de grote rivier Eufraat. Jer. 51:31 De loper zal den loper tegemoet lopen en de kondschapper den kondschapper tegemoet, om den koning van Babel bekend te maken dat zijn stad van het einde is ingenomen; Dan. 5:30 In dienzelven nacht werd Bélsazar, der Chaldeeën koning, gedood. |
| | |
13 καὶ εἶδον ἐκ τοῦ στόματος τοῦ δράκοντος, καὶ ἐκ τοῦ στόματος τοῦ θηρίου, καὶ ἐκ τοῦ στόματος τοῦ ψευδοπροφήτου, πνεύματα τρία ἀκάθαρτα ὅμοια βατράχοις· | | 13 En ik zag uit den mond van den draak en uit den mond van het beest en 18uit den mond van den valsen profeet 19drie onreine geesten gaan, 20den vorsen gelijk. |
| 18 Van den draak en van de twee beesten is voordezen gesproken, bij welke het beeld van het beest tevoren ook is gevoegd, in de plaats van welk tweede beest hier de valse profeet wordt gesteld. Waaruit blijkt dat deze valse profeet ook het beeld van het beest is, dat is, de antichrist, met zijn gehele rijk, voor zoveel hij de valse leer door zichzelven en anderen, zijn dienaars, voorstaat, en al zijn geestelijke prelaten, consistoriën, hoven, conventen, conciliën en personen daartoe gebruikt, om dezelve valse leer te verbreiden, gelijk in het volgende hoofdstuk zal blijken. Van dezen dan worden gezamenlijk deze onreine geesten gezonden, omdat zij al hun listigheid en aanzien samenbrengen, en samenspannen om Gods kerk en Zijn waarheid uit te roeien; en als uit één mond hierin spreken, en door één geest worden gedreven. |
| 19 Hierdoor worden verstaan de velerlei gezanten, nuntiussen, en andere geestelijke dienaars van den antichrist, die de wereld door worden uitgezonden, om prinsen, koningen en volken aan het antichristelijke rijk te onderwerpen, vol van bedrieglijkheid en schijnheiligheid, die de apostel 2 Thess. 2:11 noemt een kracht der dwaling, welke ook van wonderen roemen, die de apostel aldaar noemt wonderen der leugenen, gelijk de gehele wereld bekend is. |
| 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; |
| 20 Namelijk die in het onreine water leven en altijd enerlei geroep houden. |
| | |
14 εἰσὶ γὰρ πνεύματα δαιμόνων ποιοῦντα σημεῖα, *ἃ ἐκπορεύεται ἐπὶ τοὺς βασιλεῖς τῆς γῆς καὶ τῆς οἰκουμένης ὅλης, συναγαγεῖν αὐτοὺς εἰς **πόλεμον τῆς ἡμέρας ἐκείνης τῆς μεγάλης τοῦ Θεοῦ τοῦ παντοκράτορος. * ἃ ἐκπορεύεται B, Elz, Sc, M-pt | ἐκπορεύεσθαι St, M-pt ** πόλεμον St, B, Elz, M-pt | τὸν πόλεμον Sc, M-pt | | 14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij idoen tekenen, welke uitgaan tot 21de koningen der aarde en 22der gehele wereld, 23om die te vergaderen ktot den krijg 24van dien groten dag des almachtigen Gods. |
| i 2 Thess. 2:9. Openb. 13:13; 19:20. |
| 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, Openb. 13:13 En het doet grote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde voor de mensen; Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
| 21 Namelijk die het antichristelijke rijk nog zijn toegedaan, gelijk het woord aarde en wereld hier doorlopend wordt genomen. |
| 22 Dat is, die zij door de gehele wereld nog zoeken onder zich te brengen, gelijk in alle landen der wereld, zelfs de barbaarse in het oosten en westen, dagelijks geschiedt. |
| 23 Hoewel dit ook dagelijks geschiedt, dat deze onreine geesten door hun dagelijks geroep alle koningen en volken tegen de goede Christenen, die zij met enerlei stem verdoemde ketters noemen, zoeken op te stoken, zo wordt nochtans in deze fiool eigenlijk gezien op het uiterste geweld dat de antichrist nog zal gebruiken vóór zijn laatsten ondergang; waarvan in de volgende fiool wordt gesproken, wanneer hij door al de wereld, niet alleen de volken die den naam van Christenen voeren, maar ook vele barbaarse en vreemde natiën zal zoeken bijeen te brengen, om de gemeente van Christus uit te roeien, en zijn stoel weder op te richten. |
| k Openb. 17:14; 19:19; 20:8. |
| Openb. 17:14 Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want Het is een Heere der heren en een Koning der koningen), en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. Openb. 19:19 En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn heirleger. Openb. 20:8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. |
| 24 Namelijk in welken God op buitengewone wijze Zijn oordelen tegen deze gehele macht zal uitvoeren, waarvan Openb. 19:19; 20:8 nader zal worden gehandeld. |
| Openb. 19:19 En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn heirleger. Openb. 20:8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. |
| | |
15 Ἰδού, ἔρχομαι ὡς κλέπτης. μακάριος ὁ γρηγορῶν καὶ τηρῶν τὰ ἱμάτια αὐτοῦ, ἵνα μὴ γυμνὸς περιπατῇ, καὶ βλέπωσι τὴν ἀσχημοσύνην αὐτοῦ. | | 15 25Zie, Ik kom lals een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet mnaakt wandele, en 26men zijn schaamte niet zie. |
| 25 Dit wordt hierbij gevoegd om eenieder te waarschuwen, dat hij op zijn hoede zij, alzo in dien dag alles een einde zal nemen, en na dien tijd geen tijd van bekering meer zal over zijn; gelijk hierna zal volgen. Zie Matth. 24:43. Luk. 12:39. Openb. 3:3. |
| Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Luk. 12:39 Maar weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. |
| l Matth. 24:43. Luk. 12:39. 1 Thess. 5:2. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3. |
| Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Luk. 12:39 Maar weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. 1 Thess. 5:2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen gelijk een dief in den nacht. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. |
| m Openb. 3:18. |
| Openb. 3:18 Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. |
| 26 Gr. en zij zijn schaamte zien, dat is, de schandelijkheid zijner zonden, namelijk zo zij door het kleed der gerechtigheid van Christus, en door een waar geloof met leedwezen gevoegd, niet worden gedekt. Zie Gal. 3:27. Openb. 3:18. |
| Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Openb. 3:18 Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. |
| | |
16 καὶ συνήγαγεν αὐτοὺς εἰς τὸν τόπον τὸν καλούμενον Ἑβραϊστὶ Ἀρμαγεδδών. | | 16 En zij hebben hen vergaderd in de plaats welke in het Hebreeuws genaamd wordt 27Armagéddon. |
| 27 Dit woord wordt verschillend uitgelegd. Sommigen zetten het over: het leger der vervloeking of der verwoesting, of: het bedrog der uitroeiing, omdat deze legers van den antichrist uit alle natiën met bedrog bijeen zullen worden gebracht, maar tot hun eigen uitroeiing en verwoesting. Doch anderen menen dat dit is een eigennaam van een zekere plaats, waarvan in de Schrift des Ouden Testaments gewag wordt gemaakt, waar dergelijk gebeurd is als hier wordt voorzegd, namelijk 2 Kron. 35:22. Zach. 12:11, alwaar gewag gemaakt wordt van het dal van Megiddon, gelijk hier van het gebergte van Megiddon, waar de koning Josia met het gehele Israëlitische leger van de Egyptenaars is geslagen; in welker gelijke plaats het leger van den antichrist wederom zou vergaderen op hoop van dergelijke overwinning tegen het Israël Gods te verwerven, maar dat de Heere door Zijn onverwachte komst dezen hoon van Zijn gemeente zou keren, en de vijanden zelven ten volle verslaan en eindelijk uitroeien. Hoewel enigen menen dat hier veeleer wordt gezien op de plaatsen, Richt. 5:19, waar Sisera omtrent de wateren van Megiddon met het gehele leger der Kanaänieten wonderbaarlijk is geslagen van Debora en Barak, tot verlossing der kinderen Israëls; hetwelk met deze overwinning wel zo wel overeenkomt. |
| 2 Kron. 35:22 Doch Josía keerde zijn aangezicht niet van hem, maar hij verstelde zich om tegen hem te strijden en hoorde niet naar de woorden van Necho uit den mond Gods; maar hij kwam om te strijden in het dal van Megiddo. Zach. 12:11 Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn, gelijk die rouwklage van Hadadrímmon, in het dal van Megíddon. Richt. 5:19 De koningen kwamen, zij streden; toen streden de koningen van Kanaän te Tháänach, aan de wateren van Megiddo; zij brachten geen gewin des zilvers daarvan. |
| | |
17 Καὶ ὁ ἕβδομος ἄγγελος ἐξέχεε τὴν φιάλην αὐτοῦ εἰς τὸν ἀέρα· καὶ ἐξῆλθε φωνὴ μεγάλη ἀπὸ τοῦ ναοῦ τοῦ οὐρανοῦ, ἀπὸ τοῦ θρόνου, λέγουσα, Γέγονε. | | 17 En de zevende engel 28goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: n29Het is geschied. |
| 28 Deze zevende fiool maakt een einde van alles, en dienvolgens van het gehele antichristelijke rijk, die op de lucht wordt uitgegoten, omdat geen gedierte zonder de lucht kan leven; en omdat de satan, die tot nog toe in het merendeel der wereld heeft geheerst, aldaar zijn troon en woning heeft, gelijk Paulus spreekt Ef. 2:2; 6:12, welke hiermede ook zal worden vernietigd, gelijk Openb. 20:10 klaarder wordt betuigd. |
| Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Openb. 20:10 En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. |
| n Openb. 21:6. |
| Openb. 21:6 En Hij sprak tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet. |
| 29 Dat is, het is alles volbracht, wat in de wereld, naar Gods Woord, te geschieden stond. Of: Het is er geweest, namelijk de grote stad en het beest; waarvan in de twee volgende hoofdstukken nog onderscheidenlijker zal worden gehandeld. |
| | |
18 καὶ ἐγένοντο φωναὶ καὶ βρονταὶ καὶ ἀστραπαί, καὶ σεισμὸς ἐγένετο μέγας, οἷος οὐκ ἐγένετο ἀφ’ οὗ οἱ ἄνθρωποι ἐγένοντο ἐπὶ τῆς γῆς, τηλικοῦτος σεισμός, οὕτω μέγας. | | 18 En 30er geschiedden ostemmen en donderslagen en bliksemen; en er geschiedde een grote aardbeving, hoedanige niet is geschied van dat de mensen op de aarde geweest zijn, namelijk een zodanige aardbeving en zo groot. |
| 30 Door deze stemmen, donderslagen, enz., worden verstaan de tekenen die de laatste komst van Christus ten oordeel zullen voorafgaan, gelijk Mattheüs 24. Markus 13. Lukas 21. 2 Petr. 3:10 ook dergelijke worden verhaald. |
| Mattheüs 24 EN Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem om Hem de gebouwen des tempels te tonen. Markus 13 EN als Hij uit den tempel ging, zeide een van Zijn discipelen tot Hem: Meester, zie, hoedanige stenen en hoedanige gebouwen! Lukas 21 EN opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
| o Openb. 4:5; 8:5. |
| Openb. 4:5 En van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor den troon; welke zijn de zeven Geesten Gods. Openb. 8:5 En de Engel nam het wierookvat, en vulde dat met het vuur des altaars, en wierp het op de aarde; en er geschiedden stemmen en donderslagen en bliksemen en aardbeving. |
| | |
19 καὶ ἐγένετο ἡ πόλις ἡ μεγάλη εἰς τρία μέρη, καὶ αἱ πόλεις τῶν ἐθνῶν ἔπεσον· καὶ Βαβυλὼν ἡ μεγάλη ἐμνήσθη ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ, δοῦναι αὐτῇ τὸ ποτήριον τοῦ οἴνου τοῦ θυμοῦ τῆς ὀργῆς αὐτοῦ. | | 19 En p31de grote stad 32is in drie delen gescheurd, en 33de steden der heidenen zijn gevallen. En het grote Babylon q34is gedacht geworden voor God, om haar te geven r35den drinkbeker van den wijn des toorns Zijner gramschap. |
| p Openb. 14:8. |
| Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. |
| 31 Die het geestelijke Sodom en Egypte is en het gehele rijk van den antichrist begrijpt, gelijk Openb. 11:8 wordt verklaard; die hierna ook het grote Babylon wordt genaamd. Zie Openb. 14:8; 18:10. |
| Openb. 11:8 En hun dode lichamen zullen liggen
op de straat der grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sódom en Egypte, alwaar ook onze Heere gekruist is. Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. Openb. 18:10 Van verre staande uit vrees van haar pijniging, zeggende: Wee, wee de grote stad Babylon, de sterke stad! Want uw oordeel is in één ure gekomen. |
| 32 Gr. is in drie delen geworden, dat is, ten enenmale verpletterd, gelijk dingen die in vele stukken worden gebroken, tenietgaan. |
| 33 Of: de steden der volken. Hierdoor worden verstaan alle andere steden buiten het christendom, als daar zijn der Turken, Perzen, en andere heidenen. |
| q Openb. 18:5. |
| Openb. 18:5 Want haar zonden zijn de ene op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden. |
| 34 Namelijk om haar rechtvaardige sententie van God te ontvangen; want tevoren scheen God over haar oogluiking te doen, en haar moedwil te hebben vergeten. |
| r Jer. 25:15. Openb. 14:10. |
| Jer. 25:15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker van den wijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| 35 Zie Openb. 14:8, 10. |
| Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| | |
20 καὶ πᾶσα νῆσος ἔφυγε, καὶ ὄρη οὐχ εὑρέθησαν. | | 20 En 36alle eiland is gevloden, en de bergen zijn niet gevonden. |
| 36 Dat is, de plaatsen die gehouden werden allervast te zijn om daar te vluchten, zijn haar ontweken, of zijn vergaan, gelijk Openb. 6:14. |
| Openb. 6:14 En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. |
| | |
21 καὶ χάλαζα μεγάλη, ὡς ταλαντιαία, καταβαίνει ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἐπὶ τοὺς ἀνθρώπους· καὶ ἐβλασφήμησαν οἱ ἄνθρωποι τὸν Θεὸν ἐκ τῆς πληγῆς τῆς χαλάζης· ὅτι μεγάλη ἐστὶν ἡ πληγὴ αὐτῆς σφόδρα. | | 21 En 37een grote shagel, elk als een talentpond zwaar, viel neder uit den hemel op de mensen; en de mensen t38lasterden God vanwege de plaag des hagels; want deszelfs plaag was zeer groot. |
| 37 Namelijk tot straf der goddelozen, gelijk Joz. 10:11. Doch deze zoveel zwaarder, omdat zij den onverdraaglijken last des toorns Gods over hen bracht. Want een talent woog, naar de getuigenis van enigen, honderd ponden gewicht. |
| Joz. 10:11 Het geschiedde nu toen zij voor het aangezicht van Israël vluchtten, zijnde in den afgang van Beth-Hóron, zo wierp de HEERE grote stenen op hen van den hemel, tot Azéka toe, dat zij stierven; daar waren er meer die van de hagelstenen stierven dan die de kinderen Israëls met het zwaard doodden. |
| s Openb. 11:19. |
| Openb. 11:19 En de tempel Gods in den hemel is geopend geworden, en de Ark Zijns verbonds is gezien in Zijn tempel; en er werden bliksemen en stemmen en donderslagen en aardbeving en grote hagel. |
| t vss. 9, 11. |
| vers 9 En de mensen werden verhit met grote hitte, en lasterden den Naam van God, Die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet om Hem heerlijkheid te geven. vers 11 En zij lasterden den God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren; en zij bekeerden zich niet van hun werken. |
| 38 Namelijk uit desperatie en wanhoop, gelijk de goddelozen ook ten uitersten dage doen zullen. Zie Openb. 6:16. |
| Openb. 6:16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op den troon zit, en van den toorn des Lams; |