Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel ziet in een gezicht het Lam staande op den berg Sion met Zijn 144.000 getekenden. 2 In den hemel wordt een nieuw gezang gezongen, dat niemand kan leren dan dezelve. 4 Dezen zijn maagden, en volgen het Lam waar Het gaat. 6 Daarop vliegt een engel door het midden des hemels, en verkondigt het eeuwig Evangelie. 8 Welken een andere engel volgt, die den val der grote stad Babel voorzegt. 9 En een derde, die de eeuwige straf dreigt dengenen die het beest aanbidden of zijn merkteken hebben. 12 De heiligen worden tot lijdzaamheid vermaand, en die in den Heere sterven van hun zaligheid verzekerd. 14 Daarna wordt Een op een witte wolk gezien, met een kroon op het hoofd, en een sikkel in de hand, Welke vermaand wordt Zijn sikkel in den rijpen oogst te zenden. 17 Eindelijk komt nog een engel uit den tempel des hemels, met nog een sikkel, die vermaand wordt de druiventakken der aarde te snijden. 19 Welke hij werpt in den wijnpersbak van den toorn Gods, die getreden wordt, en vloeit tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver. |
| | Het Lam en Zijn vrijgekochten |
1 Καὶ εἶδον, καὶ ἰδού, ἀρνίον ἑστηκὸς ἐπὶ τὸ ὄρος Σιών, καὶ μετ’ αὐτοῦ ἑκατὸν τεσσαρακοντατέσσαρες χιλιάδες, ἔχουσαι τὸ ὄνομα τοῦ Πατρὸς αὐτοῦ γεγραμμένον ἐπὶ τῶν μετώπων αὐτῶν. | | 1 EN ik zag, en zie, 1het Lam 2stond op den berg Sion, en met Hem a3honderd vier en veertig duizend, 4hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. |
| 1 Waarom Christus het Lam genaamd wordt, is voordezen verklaard Openb. 5:6. |
| Openb. 5:6 En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen en zeven ogen; dewelke zijn de zeven Geesten Gods, Die uitgezonden zijn in alle landen. |
| 2 Christus wordt hier ingevoerd als staande op den berg Sion, waardoor de gemeente wordt afgebeeld, gelijk Jes. 2:2, 3. 1 Petr. 2:6, en elders, omdat Hij in het midden van de vervolgingen van den antichrist altijd een wakend oog heeft over Zijn gemeente, en dezelve altijd vergadert en beschermt; waarom Hij ook Hand. 7:56 wordt gezegd te staan aan de rechterhand Gods, en hiervoor Openb. 2:1 te wandelen onder de kandelaren, als altijd vaardig en gereed zijnde om die bij te staan, en van alle nodige gaven te voorzien. |
| Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. 1 Petr. 2:6 Daarom is ook vervat in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Hand. 7:56 En hij zeide: Zie, ik zie de hemelen geopend, en den Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods. Openb. 2:1 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: |
| a Openb. 7:4. |
| Openb. 7:4 En ik hoorde het getal dergenen die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls. |
| 3 Dezen zijn degenen die uit alle stammen van het Israël Gods getekend zijn, Openb. 7:3, enz., gedurende den tijd van het rijk van den antichrist, en van de vlucht der vrouw in de woestijn, en die in den algemenen afval Christus, hun Hoofd, altijd bijgebleven zijn; en worden hier gesteld tegen de grote menigte dergenen die het merkteken van het beest hebben ontvangen, waarvan hiervoor is gesproken, en hierna nog zal gesproken worden. |
| Openb. 7:3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden. |
| 4 Van welk schrijven dezer namen op hun voorhoofden, zie hiervoor op Openb. 7:3; 9:4. |
| Openb. 7:3 (kt.) Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden. Openb. 9:4 En hun werd gezegd dat zij het gras der aarde niet zouden beschadigen, noch enige groente, noch enigen boom, dan de mensen alleen die het zegel Gods aan hun voorhoofden niet hebben. |
| | |
2 καὶ ἤκουσα φωνὴν ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, ὡς φωνὴν ὑδάτων πολλῶν, καὶ ὡς φωνὴν βροντῆς μεγάλης· καὶ φωνὴν ἤκουσα κιθαρῳδῶν κιθαριζόντων ἐν ταῖς κιθάραις αὐτῶν. | | 2 5En ik hoorde een stem uit den hemel, als been stem veler wateren en als een stem 6van een groten donderslag. En ik hoorde een stem c7van citerspelers, spelende op hun citers; |
| 5 Enigen verstaan door deze stem de stem van de getekenden zelven, die de apostel eerst van verre, en daarna van nabij, allengskens nader komende, heeft gehoord. Doch alzo in het derde vers wordt gezegd, dat dit gezang niemand kon leren dan deze getekenden, zo wordt dit gevoeglijker verstaan van de stem der ontelbare menigte dergenen die in den hemel rondom den troon Gods tevoren alrede stonden, en God dag en nacht loofden, van welke Openb. 7:9 is gehandeld, bij welke deze 144.000 zich ook hebben gevoegd, nadat zij ten tijde van den antichrist allengskens uit de strijdende kerk hier op aarde tot de triomferende in den hemel door Christus, hun Hoofd, ook gebracht zijn; gelijk hierna Openb. 19:1, enz., te zien is. |
| Openb. 7:9 Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. Openb. 19:1 EN na dezen hoorde ik als een grote stem ener grote schare in den hemel, zeggende: Hallelujah; de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God; |
| b Openb. 1:15. |
| Openb. 1:15 En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren. |
| 6 Niet ten aanzien van haar schrikkelijkheid, gelijk dit wel somwijlen wordt genomen, maar ten aanzien van haar grootte en den ijver waaruit die sproot. Anderszins was zij lieflijk om te horen, gelijk hierna Openb. 19:6 wordt verklaard. |
| Openb. 19:6 En ik hoorde als een stem ener grote schare en als een stem veler wateren en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Hallelujah; want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerst. |
| c Openb. 5:8. |
| Openb. 5:8 En als Het het boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. |
| 7 Deze gelijkenis is genomen van de wijze van doen in den tempel van Salomo, waar bij het gezang ook instrumenten van muziek door de priesters en Levieten gebruikt werden. Zie ook Openb. 5:8. |
| Openb. 5:8 En als Het het boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. |
| | |
3 καὶ ᾄδουσιν ὡς ᾠδὴν καινὴν ἐνώπιον τοῦ θρόνου, καὶ ἐνώπιον τῶν τεσσάρων ζώων καὶ τῶν πρεσβυτέρων· καὶ οὐδεὶς ἠδύνατο μαθεῖν τὴν ᾠδήν, εἰ μὴ αἱ ἑκατὸν τεσσαρακοντατέσσαρες χιλιάδες, οἱ ἠγορασμένοι ἀπὸ τῆς γῆς. | | 3 En zij zongen als d8een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen; en 9niemand kon het gezang leren dan de honderd vier en veertig duizend, 10die van de aarde gekocht waren. |
| d Openb. 5:9. |
| Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; |
| 8 Hetwelk alzo ook wordt genaamd Openb. 5:9, en hier nieuw wordt genaamd, vanwege de nieuwe oorzaak die tot dezen lofzang wordt gegeven, door de verlossing van deze getekenden, en de nieuwe verkondiging van dit eeuwig Evangelie. Zie dergelijke wijze van spreken Ps. 40:4. Jes. 42:10. |
| Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; Ps. 40:4 En Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang onzen Gode; velen zullen het zien en vrezen, en op den HEERE vertrouwen. Jes. 42:10 Zingt den HEERE een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde; gij die ter zee vaart, en al wat daarin is, gij eilanden en hun inwoners. |
| 9 Namelijk met een oprecht gevoelen en volle verzekerdheid, dat zij deel daaraan hadden. Want hoewel de hypocrieten somwijlen ook God loven voor de verlossing door Christus geschied, nochtans kan niemand zulks van harte doen, dan die door het ware geloof en de verzekering des Heiligen Geestes zulks heeft geleerd. Zie Rom. 8:15, 26. 1 Kor. 12:3. |
| Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. 1 Kor. 12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. |
| 10 Namelijk door het bloed des Lams, gelijk Openb. 5:9 wordt uitgedrukt. Zie ook 1 Petr. 1:19. |
| Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; |
| | |
4 οὗτοί εἰσιν οἳ μετὰ γυναικῶν οὐκ ἐμολύνθησαν· παρθένοι γάρ εἰσιν. οὗτοί εἰσιν οἱ ἀκολουθοῦντες τῷ ἀρνίῳ ὅπου ἂν ὑπάγῃ. οὗτοι ἠγοράσθησαν ἀπὸ τῶν ἀνθρώπων, ἀπαρχὴ τῷ Θεῷ καὶ τῷ ἀρνίῳ. | | 4 Dezen zijn het 11die met vrouwen niet bevlekt zijn, ewant zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Het ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, tot
12eerstelingen Gode en het Lam. |
| 11 Dit kan niet verstaan worden van den huwelijken staat, als sommigen drijven. Want die is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt, gelijk Paulus getuigt Hebr. 13:4, en Christus wordt gevolgd waar Hij gaat, niet alleen van de gelukzaligen die hier ongetrouwd zijn geweest, maar ook van de getrouwden, als patriarchen, apostelen, martelaren en ontelbare anderen, gelijk de Schrift spreekt 2 Kor. 5:6, enz. 1 Thess. 4:17, enz. Maar door deze maagden worden hier verstaan degenen die met hun geloof en ware belijdenis Christus, hun Bruidegom, standvastelijk zijn bijgebleven, als de hoer van Babel met den kelk harer hoererij, dat is, afgoderij, alle koningen en volken der aarde heeft dronken gemaakt. Waarvan in het vervolg breder gesproken zal worden. Op gelijke wijze spreekt ook de apostel Paulus van allerlei ware gelovigen, 2 Kor. 11:2. |
| Hebr. 13:4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen. 2 Kor. 5:6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. |
| e 2 Kor. 11:2. |
| 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. |
| 12 Dat is, opdat zij Gode en het Lam heilig en eigen zouden zijn, gelijk de eerstelingen der vruchten Gode moesten geheiligd en toegeëigend worden. Zie Lev. 23:10. Num. 15:20, enz. |
| Lev. 23:10 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als gij in het land zult gekomen zijn hetwelk Ik u geven zal, en gij zijn oogst zult inoogsten, dan zult gij een garve der eerstelingen van uw oogst tot den priester brengen. Num. 15:20 De eerstelingen uws deegs, een koek zult gij tot een hefoffer offeren; gelijk het hefoffer des dorsvloers zult gij dat offeren. |
| | |
5 καὶ ἐν τῷ στόματι αὐτῶν οὐχ εὑρέθη δόλος· ἄμωμοι γάρ εἰσιν ἐνώπιον τοῦ θρόνου τοῦ Θεοῦ. | | 5 fEn 13in hun mond is geen bedrog gevonden, want zij zijn g14onberispelijk voor den troon Gods. |
| f Zef. 3:13. |
| Zef. 3:13 De overgeblevenen van Israël zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden; maar zij zullen weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken. |
| 13 Namelijk gelijk in degenen die het merkteken van het beest dragen, welke wel willen schijnen God en Christus te dienen, maar in de daad en met het hart keren zij zich van Hem tot den dienst der beelden en andere helpers, die zij nevens God willen eren en aanbidden. Zie dergelijke Zef. 3:13. Rom. 1:25. |
| Zef. 3:13 De overgeblevenen van Israël zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden; maar zij zullen weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken. Rom. 1:25 Als die de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geëerd en gediend hebben boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid. Amen. |
| g Ef. 5:27. |
| Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
| 14 Namelijk omdat zij door het ware geloof zijn gerechtvaardigd voor God, en Hem oprechtelijk en van harte dienen, niet om de mensen, maar alleen om God te behagen. Zie dergelijke Luk. 1:6. Ef. 5:27. |
| Luk. 1:6 En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk. Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
| | Aankondigingen van het oordeel |
6 Καὶ εἶδον ἄλλον ἄγγελον πετώμενον ἐν μεσουρανήματι, ἔχοντα εὐαγγέλιον αἰώνιον, εὐαγγελίσαι τοὺς κατοικοῦντας ἐπὶ τῆς γῆς, καὶ πᾶν ἔθνος καὶ φυλὴν καὶ γλῶσσαν καὶ λαόν, | | 6 15En ik zag 16een anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had 17het eeuwig Evangelie, om te verkondigen dengenen die op de aarde wonen, en aan alle natie en geslacht en taal en volk, |
| 15 Hier begint het andere deel van dit hoofdstuk, waarin de herstelling van de leer des Evangelies, met zekere trappen, in openbare kerken wordt voorzegd, van het antichristendom afgezonderd, nadat hetzelve op het hoogste zou zijn geklommen, en de waarheid van hetzelve allermeest verduisterd. Hoewel ook God de Zijnen daaruit altijd heeft vergaderd, gelijk Hij ten tijde van Achab in Israël die zevenduizend had behouden, Rom. 11:4. |
| Rom. 11:4 Maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord? Ik heb Mijzelven nog
zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van
Baäl niet gebogen hebben. |
| 16 Door dezen engel worden verstaan de getrouwe getuigen van Christus en leraars des Evangelies, die als het antichristendom nu op het hoogste was, hebben begonnen de wereld tegen hetzelve openbaarlijk te waarschuwen, en het Evangelie van Christus door het christendom openlijk te verbreiden; gelijk omtrent het jaar 1170 in Frankrijk zijn geweest de waldenzen en albigenzen, waartegen zich de antichrist met grote macht heeft gesteld, alzo naar de getuigenis van enige historieschrijvers over de tienhonderdduizend van dezelve in verscheidene tijden en plaatsen zijn omgebracht en verjaagd. Doch dit heeft hen zo niet kunnen uitroeien, of dezelve zijn nog in groot getal door geheel Europa verstrooid geworden, en bij hun belijdenis gebleven. |
| 17 Namelijk van de zaligheid alleen door het geloof en de aanroeping van den enigen God en den enigen Middelaar Christus te verwerven; hetwelk eeuwig wordt genaamd, omdat het van de tijden der eeuwen is verordineerd, en van het begin der wereld beloofd, Tit. 1:2. Hoewel anderen ook menen dat het hier eeuwig genaamd wordt, omdat hetzelve na dien tijd niet meer alzo zou kunnen onderdrukt worden, of het zou altijd in de wereld in enige plaatsen openbaarlijk bekend blijven, gelijk inderdaad geschiedt. |
| Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; |
| | |
7 λέγοντα ἐν φωνῇ μεγάλῃ, Φοβήθητε τὸν Θεόν, καὶ δότε αὐτῷ δόξαν, ὅτι ἦλθεν ἡ ὥρα τῆς κρίσεως αὐτοῦ, καὶ προσκυνήσατε τῷ ποιήσαντι τὸν οὐρανὸν καὶ τὴν γῆν καὶ *τὴν θάλασσαν καὶ πηγὰς ὑδάτων. * τὴν θάλασσαν B-edd, Sc, M-pt | θάλασσαν St, B-edd, Elz, M-pt | | 7 Zeggende met een grote stem: 18Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want 19de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem hDie den hemel en de aarde en de zee en 20de fonteinen der wateren gemaakt heeft. |
| 18 Dit is het eerste deel van de stem des Evangelies, waardoor de aanbidders van het beest tegen de afgoderij worden gewaarschuwd, en vermaand dat zij God alleen in Christus Jezus zouden eren, vrezen en dienen. |
| 19 Dat is, nabij, gelijk de Schrift ook van den laatsten dag spreekt. Dit is een zeer krachtig argument om de mensen van de afgoderij af te manen, gelijk van Paulus dit ook tot die van Athene wordt gebruikt, Hand. 17:29, 30, 31. |
| Hand. 17:29 Wij dan zijnde Gods geslacht, moeten niet menen dat de Godheid goud of zilver of steen gelijk is, welke door menselijke kunst en bedenking gesneden zijn. Hand. 17:30 God dan de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom dat zij zich bekeren; Hand. 17:31 Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen door een Man Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft. |
| h Gen. 1:1. Ps. 33:6; 124:8; 146:6. Hand. 14:15; 17:24. |
| Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Ps. 124:8 Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Ps. 146:6 Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is; Die trouwe houdt in der eeuwigheid; Hand. 14:15 En zeggende: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden dat gij u zoudt van deze ijdele dingen bekeren tot den levenden God, Die gemaakt heeft den hemel en de aarde en de zee en al hetgeen in dezelve is; Hand. 17:24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; |
| 20 Welk wonderwerk Gods de Schrift ook elders alzo verhaalt, Ps. 104:10; 114:8. |
| Ps. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten heen wandelen. Ps. 114:8 Die den rotssteen veranderde in een watervloed, den keisteen in een waterfontein. |
| | |
8 Καὶ ἄλλος ἄγγελος ἠκολούθησε, λέγων, Ἔπεσεν ἔπεσε Βαβυλὼν ἡ πόλις ἡ μεγάλη, ὅτι ἐκ τοῦ οἴνου τοῦ θυμοῦ τῆς πορνείας αὐτῆς πεπότικε πάντα ἔθνη. | | 8 En er is 21een andere engel gevolgd, zeggende: i22Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, kdie grote stad, omdat zij uit 23den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. |
| 21 Namelijk die met nieuwen ernst het antichristendom zou aantasten, en de wereld daarvoor waarschuwen, nadat het nu den voortgang van de predicatie des voorgaanden engels grotendeels verdrukt had. Onder dezen engel menen sommigen dat opgestaan zijn Johannes Wyclif met de zijnen in Engeland, en Johannes Hus en Hieronymus van Praag in Duitsland en Bohemen, die omtrent het jaar 1380 en 1400 met schrijven en leren dit nieuwe Babel veel afbreuk gedaan hebben. En hoewel zij eindelijk door het concilie van Konstanz, en het geweld van den keizer Sigismund, grotendeels zijn onderdrukt, zo zijn nochtans velen van hun discipelen en kerken altijd overgebleven, inzonderheid in de streken van Bohemen en Moravië, Polen, Hongarije en elders. |
| i Jes. 21:9. Jer. 51:8. Openb. 18:2. |
| Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Jer. 51:8 Schielijk is Babel gevallen en verbroken; huilt over haar, neemt balsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden. Openb. 18:2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |
| 22 Dat is, haar val is bij God besloten, en wordt alrede in de harten van velen begonnen, en zal van nu voortaan meer en meer bevorderd worden, totdat zij eindelijk geheel zal uitgeroeid zijn, gelijk hierna Openbaring 18 in den brede zal worden verklaard. Deze woorden zijn genomen uit Jes. 21:9. Jer. 51:8, alwaar dergelijk dreigement over het oude Babel van Assyrië, of Chaldea, dat de Israëlieten lang verdrukt had, en dat een voedster van alle pracht en afgoderij in de wereld was geweest, wordt uitgesproken. |
| Openbaring 18 EN na dezen zag ik een anderen engel afkomen uit den hemel, hebbende grote macht, en de aarde is verlicht geworden van zijn heerlijkheid. Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Jer. 51:8 Schielijk is Babel gevallen en verbroken; huilt over haar, neemt balsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden. |
| k Openb. 16:19; 17:5; 18:10, 21. |
| Openb. 16:19 En de grote stad is in drie delen gescheurd, en de steden der heidenen zijn gevallen. En het grote Babylon is gedacht geworden voor God, om haar te geven den drinkbeker van den wijn des toorns Zijner gramschap. Openb. 17:5 En op haar voorhoofd was een naam geschreven, namelijk
Verborgenheid, het grote Babylon, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde. Openb. 18:10 Van verre staande uit vrees van haar pijniging, zeggende: Wee, wee de grote stad Babylon, de sterke stad! Want uw oordeel is in één ure gekomen. Openb. 18:21 En een sterke engel hief een steen op als een groten molensteen, en wierp dien in de zee, zeggende: Aldus zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden, en zal niet meer worden gevonden. |
| 23 Dat is, harer afgoderij, waarmede de toorn Gods over haar verwekt wordt. Anderszins kan het ook overgezet worden: den wijn van het vergift harer hoererij; gelijk dit Griekse woord in de oude Griekse overzetting des Ouden Testaments ook wordt genomen, Deut. 32:32. Ps. 58:5. Een gelijkenis genomen van een oneerbare vrouw, die door zoeten vergiftigden wijn de mannen van hun zinnen pleegt te beroven, en tot haar onkuise liefde te trekken; welke betekenis met de uiterlijke wijze van godsdienst der afgodendienaars geheel wel overeenkomt. |
| Deut. 32:32 Want hun wijnstok is uit den wijnstok van Sódom en uit de velden van Gomórra; hun wijndruiven zijn vergiftige wijndruiven, zij hebben bittere beziën. Ps. 58:5 Zij hebben vurig venijn, naar gelijkheid van vurig slangenvenijn; zij zijn als een dove adder, die haar oor toestopt, |
| | |
9 Καὶ τρίτος ἄγγελος ἠκολούθησεν αὐτοῖς, λέγων ἐν φωνῇ μεγάλῃ, Εἴ τις τὸ θηρίον προσκυνεῖ καὶ τὴν εἰκόνα αὐτοῦ, καὶ λαμβάνει χάραγμα ἐπὶ τοῦ μετώπου αὐτοῦ, ἢ ἐπὶ τὴν χεῖρα αὐτοῦ, | | 9 En 24een derde engel is hen gevolgd, zeggende met een grote stem: Indien iemand het beest aanbidt en zijn beeld, en ontvangt het merkteken aan zijn voorhoofd of aan zijn hand, |
| 24 Deze engel komt nu verder, en waarschuwt nog met groter ernst al degenen die het beest aanbidden of zijn merkteken dragen, voor de eeuwige straf, die hun is nakende, zo zij zich niet bekeren. Onder welken engel gesteld wordt de tijd van de vollere reformatie in de christenheid, die van Luther, Zwingli, en hun medestanders in het jaar 1517 is begonnen, en door vele treffelijke leraars, ja, ook koningen, prinsen en republieken tot nog toe is bevorderd. In welke de mensen die onder het antichristendom waren, nog klaarder worden onderwezen, en voor de valse leer en afgoderij deszelven nog ernstiger gewaarschuwd. |
| | |
10 καὶ αὐτὸς πίεται ἐκ τοῦ οἴνου τοῦ θυμοῦ τοῦ Θεοῦ, τοῦ κεκερασμένου ἀκράτου ἐν τῷ ποτηρίῳ τῆς ὀργῆς αὐτοῦ, καὶ βασανισθήσεται ἐν πυρὶ καὶ θείῳ ἐνώπιον τῶν ἁγίων ἀγγέλων, καὶ ἐνώπιον τοῦ ἀρνίου· | | 10 25Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd l26ingeschonken is min den drinkbeker Zijns toorns; en zal ngepijnigd worden omet vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| 25 Dat is, gelijk als hij zich heeft laten verlokken, door den kelk der afgoderij der hoer van Babel, zal de Heere hem doen drinken van den wijn Zijns toorns en Zijner straffen. Een manier van spreken bij de profeten gebruikelijk, wanneer Gods zware straffen aan enig volk worden gedreigd. Zie Ps. 75:9. Jer. 25:15. |
| Ps. 75:9 Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesems uitzuigende drinken. Jer. 25:15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker van den wijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; |
| l Openb. 18:6. |
| Openb. 18:6 Vergeldt haar gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel naar haar werken; in den drinkbeker waarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel. |
| 26 Of: ingemengd; want zuivere wijnen ingeschonken, of wijnen van verscheidene soorten onder elkander gemengd, brengen den mens eer dronkenschap, suizelingen en andere zwarigheden toe; welke hier worden vergeleken bij Gods rechtvaardige straffen, waarmede Hij Zijn barmhartigheid niet mengt. |
| m Openb. 16:19. |
| Openb. 16:19 En de grote stad is in drie delen gescheurd, en de steden der heidenen zijn gevallen. En het grote Babylon is gedacht geworden voor God, om haar te geven den drinkbeker van den wijn des toorns Zijner gramschap. |
| n Openb. 20:10. |
| Openb. 20:10 En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. |
| o Openb. 19:20. |
| Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
| | |
11 καὶ ὁ καπνὸς τοῦ βασανισμοῦ αὐτῶν ἀναβαίνει εἰς αἰῶνας αἰώνων· καὶ οὐκ ἔχουσιν ἀνάπαυσιν ἡμέρας καὶ νυκτὸς οἱ προσκυνοῦντες τὸ θηρίον καὶ τὴν εἰκόνα αὐτοῦ, καὶ εἴ τις λαμβάνει τὸ χάραγμα τοῦ ὀνόματος αὐτοῦ. | | 11 p27En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. |
| p Openb. 19:3. |
| Openb. 19:3 En zij zeiden ten tweeden male: Hallelujah. En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. |
| 27 Dat is, de rook des vuurs waardoor zij gepijnigd worden, Luk. 16:24. |
| Luk. 16:24 En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner en zend Lázarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; want ik lijd smarten in deze vlam. |
| | |
12 ὧδε ὑπομονὴ τῶν ἁγίων ἐστίν· ὧδε οἱ τηροῦντες τὰς ἐντολὰς τοῦ Θεοῦ καὶ τὴν πίστιν Ἰησοῦ. | | 12 q28Hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij 29die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus. |
| q Openb. 13:10. |
| Openb. 13:10 Indien iemand in de gevangenis leidt, die gaat zelf in de gevangenis; indien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen. |
| 28 Deze volgende twee verzen dienen tot vertroosting der gelovigen, die in den tijd van deze reformaties door den antichrist opnieuw met alle geweld zouden vervolgd en verdrukt worden. Waartegen hier wordt gesteld hun lijdzaamheid in het verwachten van de rechtvaardige wraak Gods over de dienaars van den antichrist; en de verzekerdheid der zaligheid die hun bereid is, gelijk ook den martelaren, die in de eerste vervolgingen onder de heidense keizers om Christus’ wil waren gestorven, deze beide redenen van troost zijn voorgesteld geweest Openb. 6:10, enz. |
| Openb. 6:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? |
| 29 Dit zijn de twee merktekenen van een recht gereformeerd Christen, gesteld tegen de aanbidders van het beest en zijn beeld; gelijk dezelve hiervoor Openb. 12:11, 17 ook zijn voorgesteld. Zie de verklaring aldaar. |
| Openb. 12:11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe. Openb. 12:17 En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren en de getuigenis van Jezus Christus hebben. |
| | |
13 Καὶ ἤκουσα φωνῆς ἐκ τοῦ οὐρανοῦ λεγούσης μοι, Γράψον, Μακάριοι οἱ νεκροὶ οἱ ἐν Κυρίῳ ἀποθνήσκοντες ἀπ’ ἄρτι· ναί, λέγει τὸ Πνεῦμα, ἵνα ἀναπαύσωνται ἐκ τῶν κόπων αὐτῶν· τὰ δὲ ἔργα αὐτῶν ἀκολουθεῖ μετ’ αὐτῶν. | | 13 En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden die 30in den Heere sterven, 31van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen 32met hen. |
| 30 Dat is, om des Heeren wil, gelijk Ef. 4:1, of: in den Heere, dat is, in het geloof en in de vreze des Heeren, gelijk deze wijze van spreken ook gebruikt wordt 1 Kor. 15:18. 1 Thess. 4:16, enz. |
| Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; 1 Kor. 15:18 Zo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
| 31 Sommigen voegen deze woorden bij het voorgaande woord Schrijf, en verklaren ze alzo: Schrijf van nu aan, op zulke wijze dat hier van den engel zou worden betuigd, dat in den tijd van de vernieuwing der predicatie van dit eeuwig Evangelie, door deze drie engelen aangewezen, de ware getuigen van Christus niet zouden prediken noch schrijven, gelijk in de duisternis van het antichristendom geschiedt, dat de kinderen Gods, als zij sterven, beangst moeten zijn voor de vreze des vagevuurs, en der helse smarten, die zij na hun dood nog zouden moeten uitstaan, tenzij daarin voorzien wordt door uitvaarten, zielmissen, aflaten, enz. Maar dat zij zalig zijn, zo haast zij sterven, en dat zij door Christus’ bloed alleen van hun zonden worden gereinigd. Anderen voegen deze woorden van nu aan bij het woord zalig, en verklaren het alzo, dat die in Christus sterven, zalig zijn van nu aan, dat is, zo haast zij sterven, enz., niettegenstaande de antichrist met de zijnen hen veroordeelt als ketters en verdoemde mensen; gelijk Christus ook Zijn discipelen zulken troost voorstelt, Matth. 5:10, 11, 12, en beide komen met de zaak wel overeen. |
| Matth. 5:10 Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Matth. 5:11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. |
| 32 Of: hen na; dat is, het genadige loon van hun moeite, zwarigheid, lijdzaamheid, enz., om Christus’ wil uitgestaan, vergezelschapt hen, of volgt hen. Een gelijkenis genomen van degenen die ten einde van de loopbaan of van den strijd nu gekomen zijn, en daarna rusten, verkwikt en gekroond worden, 2 Tim. 4:7, 8. |
| 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. |
| | De koren- en de wijnoogst |
14 Καὶ εἶδον, καὶ ἰδού, νεφέλη λευκή, καὶ ἐπὶ τὴν νεφέλην καθήμενος ὅμοιος Υἱῷ ἀνθρώπου, ἔχων ἐπὶ τῆς κεφαλῆς αὐτοῦ στέφανον χρυσοῦν, καὶ ἐν τῇ χειρὶ αὐτοῦ δρέπανον ὀξύ. | | 14 En 33ik zag, en zie, een witte wolk, en op de wolk 34was Een gezeten, rdes mensen Zoon gelijk, 35hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon, en in Zijn hand 36een scherpe sikkel. |
| 33 Deze volgende gezichten in dit hoofdstuk worden van sommigen verstaan van de zware oorlogen, massacres en bloedstortingen, die de antichrist tegen de gereformeerde prinsen en volken in de wereld zou verwekken, en van het wegnemen van menig honderdduizend mensen, die van alle zijden daarop zijn gevolgd, nog dagelijks gebeuren, en nog zwaarder te verwachten zijn, eer het grote Babel geheel zal vallen. Doch het merendeel verstaat dit van het uiterste oordeel, gelijk de gelijkenissen en manieren van spreken medebrengen, en gelijk meest al de gezichten in deze openbaring in het uiterste oordeel eindigen. |
| 34 De meeste uitleggers verstaan dit van Christus Zelven, Wien zulke titels ook elders worden gegeven, als Openb. 1:13, en Wiens komst ten oordeel ook alzo wordt beschreven, Openb. 1:7. Zie ook Dan. 7:13. Matth. 26:64. |
| Openb. 1:13 En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel; Openb. 1:7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. Matth. 26:64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. |
| r Ez. 1:26. Dan. 7:13. Openb. 1:13. |
| Ez. 1:26 En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. Openb. 1:13 En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel; |
| 35 Namelijk als Koning der koningen en Heere der heren, Openb. 19:16. |
| Openb. 19:16 En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. |
| 36 Namelijk vanwege Zijn kracht in dit oordeel, waardoor Hij Zichzelven alles kan onderwerpen, Filipp. 3:21. |
| Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| | |
15 καὶ ἄλλος ἄγγελος ἐξῆλθεν ἐκ τοῦ ναοῦ, κράζων ἐν μεγάλῃ φωνῇ τῷ καθημένῳ ἐπὶ τῆς νεφέλης, Πέμψον τὸ δρέπανόν σου καὶ θέρισον· ὅτι ἦλθέ σοι ἡ ὥρα τοῦ θερίσαι, ὅτι ἐξηράνθη ὁ θερισμὸς τῆς γῆς. | | 15 En een andere engel kwam uit 37den tempel, roepende met een grote stem tot Dengene Die op de wolk zat: sZend Uw sikkel en maai; want de ure 38om te maaien is voor U gekomen, dewijl de oogst der aarde is 39rijp geworden. |
| 37 Namelijk des hemels, gelijk vers 17 wordt uitgedrukt, waar de troon van God den Vader is, gelijk Openb. 4:2 wordt betuigd; vanwaar deze engel als een zendbode des Vaders tot Christus komt, naar de wijze van der mensen doen onder grote koningen gebruikelijk; om hetgeen volgt te boodschappen, en om de vervulling van den tijd der uitvoering van Gods oordelen aan te dienen; gelijk wij lezen dat in den tijd Zijner vernedering niet alleen de engelen, maar ook Mozes en Elia uit den hemel tot Hem zijn gekomen, om van Zijn uitgang te Jeruzalem te spreken, Matth. 17:3. Luk. 9:30, aangezien Hij niet is gekomen om Zijn wil te doen, maar den wil des Vaders, Die Hem heeft gezonden, Joh. 4:34; 6:38. |
| vers 17 En een andere engel kwam uit den tempel die in den hemel is, hebbende ook zelf een scherpe sikkel. Openb. 4:2 En terstond werd ik in den geest; en zie, er was een troon gezet in den hemel, en er zat Een op den troon. Matth. 17:3 En zie, van hen werden gezien Mozes en Elía, met Hem samensprekende. Luk. 9:30 En zie, twee mannen spraken met Hem, welke waren Mozes en Elía; Joh. 4:34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is dat Ik doe den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbreng. Joh. 6:38 Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft. |
| s Joël 3:13. Matth. 13:39. |
| Joël 3:13 Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; komt aan, daalt henen af, want de pers is vol en de perskuipen lopen over; want hunlieder boosheid is groot. Matth. 13:39 En de vijand die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. |
| 38 Dat is, om de mensen van den aardbodem weg te nemen, dewijl het getal der uitverkorenen nu was vervuld. Zie Openb. 6:11. 2 Petr. 3:9. |
| Openb. 6:11 En aan een iegelijk werden lange witte klederen gegeven, en hun werd gezegd dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden gelijk als zij. 2 Petr. 3:9 De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat
traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen. |
| 39 Gr. dor, droog. |
| | |
16 καὶ ἔβαλεν ὁ καθήμενος ἐπὶ τὴν νεφέλην τὸ δρέπανον αὐτοῦ ἐπὶ τὴν γῆν, καὶ ἐθερίσθη ἡ γῆ. | | 16 En Die op de wolk zat, zond Zijn sikkel op de aarde, en de aarde 40werd gemaaid. |
| 40 Namelijk om het goede graan in Zijn schuur te verzamelen, en het onkruid met vuur te verbranden, gelijk Christus Zelf spreekt Matth. 13:30, van welk laatste lid in de volgende verzen breder wordt gehandeld. |
| Matth. 13:30 Laat ze beide tezamen opwassen tot den oogst, en in den tijd van den oogst zal ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst het onkruid en bindt het in bussels, om hetzelve te verbranden; maar brengt de tarwe tezamen in mijn schuur. |
| | |
17 Καὶ ἄλλος ἄγγελος ἐξῆλθεν ἐκ τοῦ ναοῦ τοῦ ἐν τῷ οὐρανῷ, ἔχων καὶ αὐτὸς δρέπανον ὀξύ. | | 17 En 41een andere engel kwam uit den tempel die in den hemel is, hebbende ook zelf een scherpe sikkel. |
| 41 Enigen verstaan dit ook van Christus Jezus, Die onder verscheidene gedaanten, als een Rechter over goeden en kwaden, wordt ingevoerd; hoewel anderen dit verstaan van een voornamen geschapen engel, die nevens zich andere engelen had, welke de ergernissen en goddelozen van de aarde zouden vergaderen, om onder de ogen van Christus zittende op den rechterstoel, te brengen, en aldaar hun vonnis te doen ontvangen, en in de hel te werpen; gelijk Christus met de kracht Zijner engelen vergezelschapt, het vonnis over hen zal uitspreken en uitvoeren, Matth. 13:41, 42. 2 Thess. 1:7, enz. |
| Matth. 13:41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen en degenen die de ongerechtigheid doen, Matth. 13:42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. 2 Thess. 1:7 En u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht, |
| | |
18 καὶ ἄλλος ἄγγελος ἐξῆλθεν ἐκ τοῦ θυσιαστηρίου, ἔχων ἐξουσίαν ἐπὶ τοῦ πυρός, καὶ ἐφώνησε κραυγῇ μεγάλῃ τῷ ἔχοντι τὸ δρέπανον τὸ ὀξύ, λέγων, Πέμψον σου τὸ δρέπανον τὸ ὀξὺ καὶ τρύγησον τοὺς βότρυας *τῆς ἀμπέλου τῆς γῆς, ὅτι ἤκμασαν αἱ σταφυλαὶ αὐτῆς. * τῆς ἀμπέλου τῆς γῆς B, Elz, Sc, M | τῆς γῆς St | | 18 En een andere engel kwam uit 42van het altaar, 43die macht had over het vuur; en hij riep met een groot geroep tot dengene die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel en snijd af de druiventakken van den wijngaard der aarde, 44want zijn druiven zijn rijp. |
| 42 Namelijk waar de zielen der martelaren Openb. 6:9 gezien zijn, die riepen en verlangden naar de wraak over de vijanden Gods, en naar de verlossing der gemeente van Christus op aarde; welk gebed hier verhoord wordt, als hun getal, en de tijd aldaar verhaald, vervuld is geweest. Van welke vervulling deze engel een boodschapper en aandiener is, gelijk de engel aan Daniël heeft geboodschapt, Dan. 9:21, 23, en aan Cornelius, Hand. 10:4. |
| Openb. 6:9 En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die zij hadden. Dan. 9:21 Als ik nog sprak in het gebed, zo kwam de man Gabriël, dien ik in het begin in een gezicht gezien had, snellijk gevlogen, mij aanrakende omtrent den tijd van het avondoffer. Dan. 9:23 In het begin uwer smekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenst man; versta dan dit woord en merk op dit gezicht. Hand. 10:4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. |
| 43 Namelijk waarmede de goddelozen zullen gepijnigd worden, van hetwelk hiervoor vers 10 gesproken is. |
| vers 10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| 44 Dat is, hun zonden zijn tot het hoogste gekomen, en Gods lankmoedigheid over hen heeft een einde, gelijk van de Amorieten wordt gesproken, Gen. 15:16, en van die van Sodom en Gomorra, Gen. 18:20, 21. |
| Gen. 15:16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. Gen. 18:20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sódom en Gomórra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, Gen. 18:21 Zal Ik nu afgaan, en bezien of zij naar haar geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben; en zo niet, Ik zal het weten. |
| | |
19 καὶ ἔβαλεν ὁ ἄγγελος τὸ δρέπανον αὐτοῦ εἰς τὴν γῆν, καὶ ἐτρύγησε τὴν ἄμπελον τῆς γῆς, καὶ ἔβαλεν εἰς τὴν ληνὸν τοῦ θυμοῦ τοῦ Θεοῦ τὴν μεγάλην. | | 19 En de engel 45zond zijn sikkel op de aarde en sneed de druiven af van den wijngaard der aarde, en wierp ze 46in den groten wijnpersbak van tden toorn Gods. |
| 45 Gr. wierp, gelijk ook vers 16, namelijk om Gods oordeel over hen uit te voeren, gelijk onder zulke gelijkenis de uitvoering van Gods straf over de goddelozen ook verstaan wordt Joël 3:13. Openb. 19:15, en elders meer. |
| vers 16 En Die op de wolk zat, zond Zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd gemaaid. Joël 3:13 Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; komt aan, daalt henen af, want de pers is vol en de perskuipen lopen over; want hunlieder boosheid is groot. Openb. 19:15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. |
| 46 Dat is, in den afgrond, waar God Zijn toorn over de goddelozen zal uitstorten. |
| t Openb. 19:15. |
| Openb. 19:15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. |
| | |
20 καὶ ἐπατήθη ἡ ληνὸς ἔξω τῆς πόλεως, καὶ ἐξῆλθεν αἷμα ἐκ τῆς ληνοῦ ἄχρι τῶν χαλινῶν τῶν ἵππων, ἀπὸ σταδίων χιλίων ἑξακοσίων. | | 20 En vde wijnpersbak werd 47buiten de stad getreden, en er is bloed uit den wijnpersbak gekomen, 48tot aan de tomen der paarden, 49duizend zeshonderd stadiën ver. |
| v Jes. 63:3. |
| Jes. 63:3 Ik heb de pers alleen getreden en er was niemand van de volken met Mij, en Ik heb hen getreden in Mijn toorn en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid, en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. |
| 47 Namelijk van het nieuwe Jeruzalem. Zie Openb. 22:15. |
| Openb. 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet. |
| 48 Een gelijkenis genomen van een groten veldslag, waar het bloed zeer hoog vloeit. Zie dergelijk Jes. 63:3. |
| Jes. 63:3 Ik heb de pers alleen getreden en er was niemand van de volken met Mij, en Ik heb hen getreden in Mijn toorn en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid, en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. |
| 49 Dat is, omtrent zes en zestig van onze mijlen; een zeker getal genomen voor een onzeker, dat is, zeer groot en afgrijselijk om te zien. |