Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Den apostel wordt vertoond een gezicht van een vrouw die in barensnood is. 3 En van een roden draak, die voor haar stond om het Kind te verslinden. 5 Maar het Kind wordt opgenomen voor Gods troon, en de vrouw vliedt in de woestijn, alwaar haar plaats bereid is twaalfhonderd zestig dagen. 7 Daar ontstaat krijg in den hemel tussen Michaël en den draak. 9 Doch de draak wordt overwonnen, en geworpen op de aarde. 10 Waarop een lofzang volgt in den hemel. 13 De draak vervolgt de vrouw, die arendsvleugelen ontvangt, om in de woestijn te vluchten. 15 Achter welke de draak waterstromen uitwerpt, die de aarde indrinkt. 17 En de draak voert krijg tegen de overigen van haar zaad. 18 En Johannes staat op den oever van de zee. |
| | De vrouw en de draak |
1 Καὶ σημεῖον μέγα ὤφθη ἐν τῷ οὐρανῷ, γυνὴ περιβεβλημένη τὸν ἥλιον, καὶ ἡ σελήνη ὑποκάτω τῶν ποδῶν αὐτῆς, καὶ ἐπὶ τῆς κεφαλῆς αὐτῆς στέφανος ἀστέρων δώδεκα· | | 1 EN1 er werd 2een groot teken gezien in den hemel, 3namelijk een vrouw, 4bekleed met de zon, en 5de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd 6een kroon van twaalf sterren; |
| 1 Hier begint het vierde gezicht, en het wordt van velen daarvoor gehouden, dat hier ook het tweede deel dezer openbaring begint, waarin de staat der kerk van Christus, van de tijden der apostelen aan tot het einde der wereld, en de opkomst en heerschappij van den antichrist, met zijn eindelijken val, wat nader en breder wordt beschreven, nadat zulks in het kort in de voorgaande gezichten was gedaan. |
| 2 Dat is, een gezicht dat grote dingen betekende, dat daarom in den hemel wordt gezegd gezien te zijn, omdat zulks in den geopenden hemel is vertoond, hoewel de zaken zelve meest op de aarde geschied zijn. |
| 3 Door deze vrouw verstaan enigen de maagd Maria, die Christus heeft gebaard, en met Christus in Egypte is gevlucht; welken Christus de satan tot den dood toe heeft vervolgd, Die daarna is opgenomen ten hemel, en aldaar is gezeten ter rechterhand Gods Zijns Vaders, en met een ijzeren roede de volken regeert. Doch alzo dit nu al geschied was, eer aan Johannes deze openbaring is gedaan; en hier eigenlijk van dingen die nog toekomende waren, wordt geprofeteerd, gelijk Openb. 1:1; 4:1 is betuigd en Openb. 22:6 verhaald wordt; en vele dingen hier op de maagd Maria niet wel kunnen geduid worden, zo verstaat het merendeel der uitleggers door deze vrouw de gemeente van Christus, die naar het voorbeeld van Christus, haar Hoofd en Bruidegom, deze dingen zijn overkomen, die hier onder deze gelijkenis verstaan worden, gelijk in het vervolg zal blijken. |
| Openb. 1:1 DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; Openb. 4:1 NA dezen zag ik, en zie, een deur was geopend in den hemel; en de eerste stem die ik gehoord had, als van een bazuin met mij sprekende, zeide: Kom hier op, en Ik zal u tonen hetgeen na dezen geschieden moet. Openb. 22:6 En hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig; en de Heere, de God der heilige profeten, heeft Zijn engel gezonden, om Zijn dienstknechten te tonen hetgeen haast moet geschieden. |
| 4 Hierdoor wordt het ware geloof op Christus, de Zon der gerechtigheid, betekend; waarmede de gemeente van Christus is bekleed, versierd en verlicht. Zie Gal. 3:27. Ef. 3:17; 5:14. |
| Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Ef. 3:17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; Ef. 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. |
| 5 Hierdoor verstaan enigen de ceremoniën des Ouden Testaments, die naar de veranderingen van de maan zeer dikwijls werden gericht, en die nu met Christus’ komst waren krachteloos geworden en tenietgedaan, Kol. 2:14. Doch hierdoor worden bekwamelijker verstaan alle veranderlijke en wereldse dingen, die als de maan dikwijls veranderen, en die de ware kerk van Christus onder de voeten heeft en ten aanzien van de eeuwige, onveranderlijke en hemelse dingen kleinacht. Zie 1 Kor. 7:30, 31. 2 Kor. 4:18. |
| Kol. 2:14 Uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik,
enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende; 1 Kor. 7:30 En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; 1 Kor. 7:31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. 2 Kor. 4:18 Dewijl wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig. |
| 6 Dat is, de leer der twaalf apostelen, waar zij alleen van roemt, en die zij voor haar kroon en versiering houdt, gelijk Openbaring 21 de fundamenten van het hemelse Jeruzalem bij twaalf kostelijke stenen worden vergeleken, op welke de namen der twaalf apostelen waren gegraveerd. |
| Openbaring 21 EN
ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. |
| | |
2 καὶ ἐν γαστρὶ ἔχουσα, κράζει ὠδίνουσα, καὶ βασανιζομένη τεκεῖν. | | 2 En 7zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en 8zijnde in pijn om te baren. |
| 7 Namelijk om Christus, door het Evangelie, te baren en een gedaante te geven in de harten der uitverkorenen Gods, door de gehele wereld, gelijk Paulus spreekt Gal. 4:19. Hetwelk hoewel het van de algemene kerk altijd waar is, zo is dit nochtans inzonderheid vervuld ten tijde, en enige honderden jaren na de tijden der apostelen, in welke de apostolische en eerste kerk, niettegenstaande den wederstand van den satan en van al zijn instrumenten, de leer van Christus door de wereld heeft voortgeplant, en vele bijzondere kerken als haar kinderen tevoorschijn gebracht, gelijk Paulus daarvan spreekt Gal. 4:26, 27, uit Jes. 54:1. |
| Gal. 4:19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Gal. 4:27 Want er is geschreven: Zijt vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart; breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt; want de kinderen der eenzame zijn veel meer dan dergene die den man heeft. Jes. 54:1 ZING vrolijk, gij onvruchtbare, die
niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE. |
| 8 Dit wordt hierbij gevoegd om de grote zorg, pijnen en angst, die de kerk van Christus en de getrouwe dienaars in dezelve menigmaal hebben, om de kinderen Gods te winnen en uit de wereld te vergaderen. Waarvan zie een voorbeeld in Paulus, 1 Kor. 4:11, enz. |
| 1 Kor. 4:11 Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats; |
| | |
3 καὶ ὤφθη ἄλλο σημεῖον ἐν τῷ οὐρανῷ, καὶ ἰδού, δράκων μέγας πυρρός, ἔχων κεφαλὰς ἑπτὰ καὶ κέρατα δέκα, καὶ ἐπὶ τὰς κεφαλὰς αὐτοῦ διαδήματα ἑπτά. | | 3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en zie, 9er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven 10koninklijke hoeden. |
| 9 Dat deze draak de duivel of satan is, wordt vers 9 verklaard. En hij wordt hier groot en rood gezegd vanwege zijn bloedgierigheid en wreedheid; welken hier zeven hoofden worden toegeschreven vanwege zijn grote listigheid; en tien hoornen en zeven kronen vanwege zijn grote kracht en heerschappij in de wereld, gelijk de Schrift van hem spreekt, Joh. 8:44. 2 Kor. 11:3, 14. Ef. 6:12. Hoewel ook enigen door deze zeven hoofden verstaan de zeven bergen en zeven koningen der grote stad, waar de satan alstoen voornamelijk zijn heerschappij had; en door de tien hoornen en de tien kronen de tien voornaamste rijken die onder haar gebied stonden. Waarvan hierna Openb. 17:9, 10 zal gesproken worden. |
| vers 9 En de grote draak is geworpen, namelijk
de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen. Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. 2 Kor. 11:3 Doch ik vrees dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken
van de eenvoudigheid die in Christus is. 2 Kor. 11:14 En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Openb. 17:9 Hier is het verstand dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit, Openb. 17:10 En zijn ook zeven koningen: de vijf zijn gevallen, en de een is; de ander is nog niet gekomen, en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven. |
| 10 Gr. diademata, waarvan zie Openb. 13:1. |
| Openb. 13:1 EN ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van godslastering. |
| | |
4 καὶ ἡ οὐρὰ αὐτοῦ σύρει τὸ τρίτον τῶν ἀστέρων τοῦ οὐρανοῦ, καὶ ἔβαλεν αὐτοὺς εἰς τὴν γῆν· καὶ ὁ δράκων ἕστηκεν ἐνώπιον τῆς γυναικὸς τῆς μελλούσης τεκεῖν, ἵνα, ὅταν τέκῃ, τὸ τέκνον αὐτῆς καταφάγῃ. | | 4 En 11zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw die baren zou, opdat hij haar Kind zou verslinden, wanneer zij Het zou gebaard hebben. |
| 11 Gelijk Openb. 1:20 verklaard is, dat de zeven sterren de zeven engelen der gemeenten zijn, alzo kan ook hier bekwamelijk het derde deel der leraren of voorgangers der gemeente verstaan worden, die door den staart, dat is, door de kracht en venijnigheid van dezen draak, in de tijden der vervolgingen en der ketterijen, waarvan Openb. 6:3, enz., is geprofeteerd, van de rechte leer en ware geestelijke zorg der kerk tot wereldse zorg zouden afvallen, gelijk hiervoor Openb. 9:1 is aangewezen; en gelijk de kerkelijke historiën getuigen dat in zulke tijden somwijlen geschied is. |
| Openb. 1:20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. Openb. 6:3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie. Openb. 9:1 EN de vijfde engel heeft gebazuind, en ik zag een ster, gevallen uit den hemel op de aarde, en haar werd gegeven de sleutel van den put des afgronds. |
| | |
5 καὶ ἔτεκεν Υἱὸν ἄρρενα, ὃς μέλλει ποιμαίνειν πάντα τὰ ἔθνη ἐν ῥάβδῳ σιδηρᾷ· καὶ ἡρπάσθη τὸ τέκνον αὐτῆς πρὸς τὸν Θεὸν καὶ τὸν θρόνον αὐτοῦ. | | 5 En 12zij baarde een mannelijken Zoon, aDie al 13de heidenen zou 14hoeden met een ijzeren roede; en haar Kind werd weggerukt tot God en Zijn troon. |
| 12 Gr. zij baarde een Zoon, een Man, of Manneken. Sommigen verstaan hierdoor, gelijk ook door den volgenden strijd van Michaël tegen den draak, Constantijn, den eersten christelijken keizer, die voor de christenkerk, na driehonderd jaren vervolging, is tevoorschijn gebracht, en na vele oorlogen en victories over de dienaars van de afgoden en van den draak, eindelijk het Romeinse rijk onder het gebied der Christenen heeft gebracht, en de christenkerk boven alle andere heeft verheerlijkt, en tot aan den hemel verheven. Welke verklaring zeer oud is, alzo Constantijn zelf dit gezicht daarom in zijn wapen heeft gevoerd, nadat hij Maximinus, Maxentius, Licinius en andere vijanden en vervolgers der Christenen, met hun legers had overwonnen, en den afgodendienst uit het Romeinse rijk had geweerd. Doch alzo hier van dit mannelijk Kind, en hierna van dezen Michaël en draak vele dingen worden gezegd die zeer bezwaarlijk alleen op Constantijn en de zijnen kunnen geduid worden, zo is het wel zo gevoeglijk dat dit ook van Christus Zelven wordt genomen, en van Zijn geestelijke geboorte door de gehele wereld, in het hart en in de belijdenis der gelovigen, door den dienst der kerk, gelijk hiervoor op het tweede vers is aangewezen; tegen welken Christus en Zijn geestelijke geboorte de satan zich met alle geweld en listigheid heeft gesteld, zo door de vervolgingen der Joden en heidenen, als door verscheidene godslasterlijke ketterijen, die hij tegen den Persoon en de voldoening van Christus onder de Christenen heeft verwekt. Hoewel Christus nu zittende ter rechterhand Gods, als het Hoofd der uitverkorenen, altijd de overhand heeft behouden, en in Zijn troon altijd is gebleven. |
| a Ps. 2:9. Openb. 2:27. |
| Ps. 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. Openb. 2:27 En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb. |
| 13 Of: volken. |
| 14 Gr. weiden. |
| | |
6 καὶ ἡ γυνὴ ἔφυγεν εἰς τὴν ἔρημον, ὅπου ἔχει τόπον ἡτοιμασμένον ἀπὸ τοῦ Θεοῦ, ἵνα ἐκεῖ τρέφωσιν αὐτὴν ἡμέρας χιλίας διακοσίας ἑξήκοντα. | | 6 15En de vrouw vluchtte in de woestijn, 16alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, 17opdat zij haar aldaar zouden voeden bduizend tweehonderd zestig dagen. |
| 15 Sommigen verstaan deze vlucht der kerk van Christus van den schuldigen plicht van alle gelovigen, wanneer zij nu Christus in hun hart hebben ontvangen, en met Hem gezeten zijn in den hemel, gelijk Paulus van hen spreekt Ef. 2:6, namelijk dat zij de wereld moeten vlieden, en zoeken hetgeen boven is, en niet dat beneden is, Kol. 3:1, 2. Maar dewijl deze schuldige plicht der kerk van Christus altijd duurt, en hier alleen van een zekeren tijd wordt gesproken, zo wordt het van anderen wel zo bekwamelijk genomen voor een voorbereiding tot dezelve vlucht dezer vrouw, waarvan hierna vers 13 nader zal worden gesproken. Welke voorbereiding zelfs ten tijde van Constantijn door de ariaanse en andere ketterijen, en door den hoogmoed en heerszucht van vele bisschoppen en andere wereldse wijze van doen onder hen in de kerk is begonnen, die het antichristendom allengskens hebben gebroed, totdat het omtrent het jaar 606 eindelijk is tevoorschijn gebracht; gelijk elders ook is aangeroerd. En zij menen dat dit hier maar wordt aangeroerd om de oorzaak van deze vlucht tussenbeide te verhalen, en breder daarvan hierna te spreken; hetwelk ook door de overeenkomst van den tijd in dit vers met het volgende 14de vers wordt bewezen. |
| Ef. 2:6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus; Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Kol. 3:2 Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. vers 13 En toen de draak zag dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd die het Manneken gebaard had. |
| 16 Namelijk van God door het afmeten des tempels en het uitsluiten der voorhoven, waarvan tevoren Openb. 11:1 gesproken is, gelijk de overeenkomst der twaalfhonderd zestig dagen alhier, en der twee en veertig maanden aldaar vers 3 ook medebrengt. |
| Openb. 11:1 EN mij werd een rietstok gegeven, een meetroede gelijk; en de Engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen die daarin aanbidden. vers 3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en zie, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden. |
| 17 Anders: dat zij daar zou gevoed worden, namelijk van de twee getuigen, die daartoe van God waren uitgezonden, om de gemeente Gods, gedurende dezen tijd, in de woestijn te onderhouden; hetwelk ook ziet op hetgeen in het voorgaande hoofdstuk is geprofeteerd. Want dat enigen dit willen verstaan van de vlucht der Christenen uit Jeruzalem en uit het Joodse land naar Pella over de Jordaan, ten tijde van de belegering van Jeruzalem, en verwoesting van het heilige land, die omtrent drie jaren en een half zou hebben geduurd, past op deze openbaring niet, omdat dezelve verwoesting ten tijde dezer openbaring al geschied was, en omdat hier van langeren tijd gesproken wordt, gelijk hiervoor is aangewezen, en hierna nog aangewezen zal worden. |
| b Openb. 11:3. |
| Openb. 11:3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. |
| | Michaël overwint den draak |
7 Καὶ ἐγένετο πόλεμος ἐν τῷ οὐρανῷ· ὁ Μιχαὴλ καὶ οἱ ἄγγελοι αὐτοῦ ἐπολέμησαν κατὰ τοῦ δράκοντος· καὶ ὁ δράκων ἐπολέμησε, καὶ οἱ ἄγγελοι αὐτοῦ, | | 7 En 18er werd krijg in den hemel: 19Michaël en Zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen. |
| 18 Dat hier, gelijk enigen menen, niet wordt gesproken van den eersten val des satans, en zijn wederspannigheid tegen den Zone Gods, waarvan Christus spreekt Joh. 8:44 en Jud. vs. 6, blijkt uit de reden meermalen verhaald, dat hier van toekomende dingen wordt gehandeld. Gelijk ook niet van den strijd dien Christus, de ware Michaël, dat is, Gode evengelijk zijnde, Filipp. 2:6, tegen den satan heeft gevoerd, wanneer Hij de gedaante eens dienstknechts heeft aangenomen, en in het huis des sterken is gekomen, om hem te binden en zijn vaten te ontroven, Matth. 12:29, en wanneer Hij hem door Zijn dood heeft tenietgedaan, en over denzelven aan het kruis getriomfeerd, Kol. 2:15. Hebr. 2:14. Want hoewel dit een eeuwigdurend fundament is van alle overwinning over den satan en zijn instrumenten, gelijk de inwoners des hemels hierna vss. 10 en 11 zingen, zo is dit fundament ook al tevoren vastgelegd geweest, eer deze openbaring aan Johannes geschiedde. Derhalve zo moet deze krijg en overwinning hier verstaan worden van een bijzondere toe-eigening van deze eerste overwinning van Christus, die nog over den satan zou volgen in de leden van Christus, waarvan Christus ook spreekt Matth. 16:18 en Paulus Rom. 16:20, namelijk in de tijden der vervolgingen en verleidingen, onder de heidense en ariaanse keizers en andere ketterse koningen, wanneer Christus in Zijn leden op het hoogste is bestreden, en voornamelijk ook wanneer de antichrist in het westen en de mohammedanen in het oosten de overhand hebben verkregen, en de kerk van Christus door de gehele wereld is verdrukt geworden; hetwelk klaarlijk bewezen wordt uit den tijd van twaalfhonderd zestig dagen, die na dezen strijd de vlucht van de vrouw in de woestijn wordt toegeschreven; en uit het triomflied der inwoners des hemels, vss. 10, 11, hetwelk van zulke overwinning, en derhalve ook van zulken strijd, hier merkelijk spreekt. |
| Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Matth. 12:29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden heeft? En alsdan zal hij zijn huis beroven. Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, vers 10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. Rom. 16:20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. vers 10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. vers 11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe. |
| 19 Gelijk door dezen Michaël, dat is, wie is gelijk God, Christus Zelf van meest al de uitleggers wordt verstaan, alzo verstaan enigen door Zijn engelen de gelovigen, die door Christus, en met Christus, den draak en zijn engelen hebben overwonnen, gelijk vers 11 wordt betuigd. Doch nochtans kan deze naam engelen van de eigenlijk genaamde engelen ook wel verstaan worden, dewijl die van Christus, hun Hoofd, tot troost en hulp der gelovigen in dezen strijd ook dikmaals gezonden worden; gelijk te zien is Hebr. 1:14, en de voorbeelden van Elia, Elisa, van Daniël en zijn metgezellen, van Petrus en Paulus in hun gevangenissen, in de Schrift bewijzen; en gelijk de kerkelijke historiën getuigen dat de vrome martelaren, onder de heidense keizers en onder den antichrist, óf door de engelen uit hun handen zijn verlost, óf in hun pijnen verlicht, óf vertroost en gesterkt geweest. De vervolgers zijn ook van hen dikwijls door verscheidene plagen gestraft en gestuit, gelijk Herodes Hand. 12:23, tot verlichting van de gemeente, van den engel des Heeren is geslagen geweest. |
| vers 11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? Hand. 12:23 En van stonden aan sloeg hem een engel des Heeren, daarom dat hij Gode de eer niet gaf; en hij werd van de wormen gegeten en gaf den geest. |
| | |
8 καὶ οὐκ ἴσχυσαν, οὔτε τόπος εὑρέθη αὐτῶν ἔτι ἐν τῷ οὐρανῷ. | | 8 En zij hebben niet vermocht, 20cen hun plaats is niet meer gevonden in den hemel. |
| 20 Dergelijke wijze van spreken gebruikt Christus ook van Zijn overwinning over den satan, Luk. 10:18. Hier wordt ook merkelijk gezien op enige gezichten des Ouden Testaments, waar dergelijke strijd en aanklacht des satans voor den troon Gods, tegen de gelovigen, met een eindelijke overwinning over den satan gezien is, Job 1:11; 2:5, en inzonderheid Zach. 3:1, hetwelk met dit gezicht vele dingen gemeen heeft, zo in de personen, als in de uitkomst van dien. Of nu dit alzo in de daad zou mogen geschied zijn, of alleen figuurlijkerwijze uitgesproken wordt, daaraan is niet veel gelegen. Dit is genoeg en zeker, dat nadat Christus de verzoening onzer zonden heeft volbracht, en nu gezeten is ter rechterhand Zijns Vaders, en als onze Voorspraak aldaar verschijnt, den satan en zijn engelen alle stof van aanklacht tegen de gelovigen, voor den troon Gods, ten enenmale is benomen, gelijk Paulus terecht roemt, Rom. 8:33, enz., en gelijk de hemelse heirscharen hierna zingen, vss. 10, 11, en dat Hij vandaar den satan met al onze en Zijn vijanden gedurig onder de voeten zal brengen, gelijk Paulus getuigt 1 Kor. 15:25. |
| Luk. 10:18 En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen. Job 1:11 Maar toch strek nu Uw hand uit en tast aan alles wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen! Job 2:5 Doch strek nu Uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen! Zach. 3:1 DAARNA toonde Hij mij Jozua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN, en de satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan. Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. vers 10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. vers 11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. |
| c Dan. 2:35. |
| Dan. 2:35 Toen werden tezamen vermalen het ijzer, leem, koper, zilver en goud, en zij werden gelijk kaf van de dorsvloeren des zomers, en de wind nam ze weg en er werd geen plaats voor dezelve gevonden; maar de steen die het beeld geslagen heeft, werd tot een groten berg, alzo dat hij de gehele aarde vervulde. |
| | |
9 καὶ ἐβλήθη ὁ δράκων ὁ μέγας, ὁ ὄφις ὁ ἀρχαῖος, ὁ καλούμενος διάβολος καὶ ὁ Σατανᾶς, ὁ πλανῶν τὴν οἰκουμένην ὅλην· ἐβλήθη εἰς τὴν γῆν, καὶ οἱ ἄγγελοι αὐτοῦ μετ’ αὐτοῦ ἐβλήθησαν. | | 9 En dde grote draak is geworpen, namelijk
21de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die 22de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen. |
| d Luk. 10:18. Openb. 20:2. |
| Luk. 10:18 En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen. Openb. 20:2 En Hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren; |
| 21 Alzo wordt de satan genaamd, omdat hij door een slang onze voorouders in het paradijs heeft verleid. Zie 2 Kor. 11:3. |
| 2 Kor. 11:3 Doch ik vrees dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken
van de eenvoudigheid die in Christus is. |
| 22 Dat is, de kinderen der ongehoorzaamheid in de gehele wereld, Ef. 2:2. |
| Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; |
| | |
10 καὶ ἤκουσα φωνὴν μεγάλην λέγουσαν ἐν τῷ οὐρανῷ, Ἄρτι ἐγένετο ἡ σωτηρία καὶ ἡ δύναμις καὶ ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ ἡμῶν, καὶ ἡ ἐξουσία τοῦ Χριστοῦ αὐτοῦ· ὅτι κατεβλήθη ὁ κατήγορος τῶν ἀδελφῶν ἡμῶν, ὁ κατηγορῶν αὐτῶν ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ ἡμῶν ἡμέρας καὶ νυκτός. | | 10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want 23de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. |
| 23 Zie hiervoor de aant. op vers 8. |
| vers 8 (kt.) En zij hebben niet vermocht, en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel. |
| | |
11 καὶ αὐτοὶ ἐνίκησαν αὐτὸν διὰ τὸ αἷμα τοῦ ἀρνίου, καὶ διὰ τὸν λόγον τῆς μαρτυρίας αὐτῶν, καὶ οὐκ ἠγάπησαν τὴν ψυχὴν αὐτῶν ἄχρι θανάτου. | | 11 En zij hebben hem overwonnen door 24het bloed des Lams en door 25het woord hunner getuigenis, en zij hebben 26hun leven niet liefgehad tot den dood toe. |
| 24 Zie hiervan de aant. op vers 7. |
| vers 7 (kt.) En er werd krijg in den hemel: Michaël en Zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen. |
| 25 Dat is, het Evangelie, van hen door het geloof aangenomen, en standvastelijk beleden. Want dit is het geestelijke zwaard en instrument, waardoor de satan ook overwonnen wordt. Zie Ef. 6:17. |
| Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; |
| 26 Dat is, zij hebben hun leven hier kleingeacht, ten aanzien van Christus en Zijn waarheid. Zie Luk. 14:26. Hand. 20:24. |
| Luk. 14:26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. Hand. 20:24 Maar ik acht op geen ding, noch houd mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap moge volbrengen, en den dienst, welken ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods. |
| | |
12 διὰ τοῦτο εὐφραίνεσθε, οἱ οὐρανοὶ καὶ οἱ ἐν αὐτοῖς σκηνοῦντες· οὐαὶ τοῖς κατοικοῦσι τὴν γῆν καὶ τὴν θάλασσαν, ὅτι κατέβη ὁ διάβολος πρὸς ὑμᾶς ἔχων θυμὸν μέγαν, εἰδὼς ὅτι ὀλίγον καιρὸν ἔχει. | | 12 eHierom, bedrijft vreugde, gij hemelen en gij die daarin woont. fWee dengenen 27die de aarde en de zee bewonen; want de duivel is tot u afgekomen, en 28heeft groten toorn, wetende dat hij 29een kleinen tijd heeft. |
| e Ps. 96:11. Jes. 49:13. |
| Ps. 96:11 Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde zich verheuge; dat de zee bruise met haar volheid. Jes. 49:13 Juicht, gij hemelen, en verheug u, gij aarde, en gij bergen, maakt gedreun met gejuich; want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen. |
| f Openb. 8:13. |
| Openb. 8:13 En ik zag, en ik hoorde een engel vliegen in het midden des hemels, zeggende met grote stem: Wee, wee, wee dengenen die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen der bazuin der drie engelen die nog bazuinen zullen. |
| 27 Dat is, wee den aardsen en wereldsen mensen, hetzij die het vasteland, of de eilanden in de zee bewonen; gelijk hiervoor Openb. 3:10, en elders meer. |
| Openb. 3:10 Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen. |
| 28 Dat is, is zeer verbolgen, omdat hij tegen de kinderen Gods voor den troon Gods niets vermag; gelijk vers 8 is gezegd. |
| vers 8 En zij hebben niet vermocht, en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel. |
| 29 Namelijk gelijk de tijd tussen Christus’ eerste en laatste komst de laatste ure genaamd wordt, 1 Joh. 2:18, alzo wordt de tijd van de overige heerschappij des satans een kleinen tijd genaamd, overmits hij in de voleinding der wereld in den poel des vuurs zal geworpen worden; en hij nu dagelijks ziet uit de tekenen die Christus en Zijn apostelen voorzegd hebben, dat dezelve tijd meer en meer nadert. Zie Matth. 25:41. Openb. 20:10. |
| 1 Joh. 2:18 Kinderkens, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt dat de antichrist komt, zo zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen dat het de laatste ure is. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. Openb. 20:10 En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. |
| | De draak vervolgt de vrouw |
13 Καὶ ὅτε εἶδεν ὁ δράκων ὅτι ἐβλήθη εἰς τὴν γῆν, ἐδίωξε τὴν γυναῖκα ἥτις ἔτεκε τὸν ἄρρενα. | | 13 30En toen de draak zag dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd die het Manneken gebaard had. |
| 30 Dat is, toen de satan zag dat hij Christus in Zijn leden, en de zaligheid Zijner leden, met zijn aanklachten in den hemel niet meer kon beschadigen, zo heeft hij zich tegen dezelve kerk van Christus wederom gekeerd, om haar tenminste in deze wereld te kwellen met beroving van haar goederen, met gevangenissen, met lasteringen hunner personen, met ballingschappen, vervolgingen en dergelijke kwellingen meer. |
| | |
14 καὶ ἐδόθησαν τῇ γυναικὶ δύο πτέρυγες τοῦ ἀετοῦ τοῦ μεγάλου, ἵνα πέτηται εἰς τὴν ἔρημον εἰς τὸν τόπον αὐτῆς, ὅπου τρέφεται ἐκεῖ καιρόν, καὶ καιρούς, καὶ ἥμισυ καιροῦ, ἀπὸ προσώπου τοῦ ὄφεως. | | 14 gEn aan de vrouw zijn gegeven 31twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, 32in haar plaats, 33alwaar zij gevoed wordt h34een tijd en tijden en een halven tijd, 35buiten het gezicht van de slang. |
| g vers 6. |
| vers 6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. |
| 31 Namelijk van God; welke twee arendsvleugelen sommigen menen te zijn het geloof, waardoor zij in dit alles op Christus, haar Hoofd, vast gegrond blijft, 1 Joh. 5:4, en de hoop der zaligheid, waardoor zij al de verdrukkingen overwint, wetende dat het lijden des tegenwoordigen tijds niet is te wegen tegen de heerlijkheid die in ons zal geopenbaard worden. Hoewel ook allerlei krachtige bewaring Gods door arendsvleugelen verstaan wordt, gelijk te zien is Deut. 32:11. |
| 1 Joh. 5:4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk
ons geloof. Deut. 32:11 Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, |
| 32 Namelijk waarvan hiervoor op het zesde vers is gehandeld. |
| 33 Anders: opdat zij aldaar zou gevoed worden, namelijk zowel van God alleen door Zijn Geest en Woord, gelijk van de zevenduizend gezegd wordt, die God ten tijde van Elia Zich behouden had, 1 Kon. 19:18. Rom. 11:4, en daarna ook door de twee getuigen, die God haar in deze haar woestijn langen tijd heeft verwekt, gelijk Openb. 11:3 is aangetekend. |
| 1 Kon. 19:18 Ook heb Ik in Israël doen overblijven zevenduizend, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en allen mond die hem niet gekust heeft. Rom. 11:4 Maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord? Ik heb Mijzelven nog
zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van
Baäl niet gebogen hebben. Openb. 11:3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. |
| h vers 6. |
| vers 6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. |
| 34 Sommigen nemen hier een tijd voor een jaar, de tijden voor twee jaren, en een halven tijd voor een half jaar, gelijk deze wijze van spreken schijnt genomen te worden Dan. 7:25; 12:7, en houden dat de tijd van de heerschappij van den antichrist niet langer zal duren dan drie jaren en een half, voor de voleinding der wereld, gelijk de tirannie van Antiochus, die een voorbeeld van den antichrist was, onder de Joden, ten tijde der Makkabeeën, niet langer heeft geduurd. Doch dit gevoelen is Openb. 11:3 wederlegd; en wordt bovendien krachtiglijk wederlegd, omdat indien zulks waarachtig ware, de dag des oordeels, ten tijde van den antichrist, alrede zou bekend zijn, tegen de getuigenis van Christus, Mark. 13:32. Gelijk ook niet mogelijk is dat de antichrist in zo weinig tijd uit den stam van Dan (gelijk zij voorgeven), welke geen gebied in de wereld heeft, zou opkomen en zichzelven al de Joden de gehele wereld door tot aanhangers maken, de stad van Jeruzalem met het Joodse land innemen, en den tempel opbouwen, daarna zich door de gehele wereld zou doen aanbidden, de christenheid onder zich brengen, de stad van Rome verwoesten, en dergelijke meer; daar de Schrift getuigt dat deze verborgenheid der ongerechtigheid al ten tijde van Paulus begon te werken, 2 Thess. 2:7, en dat de Joden zelven, voor de voleinding der wereld, zullen worden bekeerd, en tot de ware kerk van Christus vergaderd, Rom. 11:25. 2 Kor. 3:14, enz. Daarom moeten deze tijd, tijden, en halven tijd, genomen worden voor een tijd die Gode wel bekend is, en ons niet dan met de uitkomst zal bekend worden. Of: voor drie jaren en een half, die tezamen opleveren twee en veertig maanden, of duizend tweehonderd zestig dagen, elken dag genomen voor een jaar; waarvan hiervoor Openb. 11:3, en in dit hoofdstuk vers 6 is gesproken, en hierna ook gesproken zal worden Openb. 13:5; want even denzelfden tijd zal de kerk van Christus in de woestijn gevoed worden, in welken het voorhof des tempels zal ongemeten blijven, en de heilige stad door de heidenen zal vertreden worden, en de twee getuigen zullen profeteren, en het beest tegen de heiligen zal krijg voeren; waarvan in het volgende hoofdstuk zal geprofeteerd worden. |
| Dan. 7:25 En hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen
verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds. Dan. 12:7 En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden. Openb. 11:3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. Mark. 13:32 Maar van dien dag en die ure weet niemand, noch de engelen die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader. 2 Thess. 2:7 Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht; alleenlijk die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden, totdat hij uit het midden zal weggedaan worden. Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. 2 Kor. 3:14 Maar hun zinnen zijn verhard geworden. Want tot op den dag van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus tenietgedaan wordt. Openb. 11:3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. vers 6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. Openb. 13:5 En hetzelve werd een mond gegeven om grote dingen en godslasteringen te spreken; en hetzelve werd macht gegeven om zulks te doen twee en veertig maanden. |
| 35 Gr. van het aangezicht. |
| | |
15 καὶ ἔβαλεν ὁ ὄφις ὀπίσω τῆς γυναικὸς ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ ὕδωρ ὡς ποταμόν, ἵνα ταύτην ποταμοφόρητον ποιήσῃ. | | 15 36En de slang wierp uit zijn mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar 37door de rivier zou doen wegvoeren. |
| 36 Hoewel enigen door deze wateren ook valse leringen verstaan, zo is nochtans bekend in Gods Woord, dat door wateren of rivieren de vervolgingen of verdrukkingen verstaan worden, gelijk te zien is Ps. 42:8; 124:5. Matth. 7:25. Dat hier ook van nieuwe vervolgingen en zwarigheden, die de satan de kerk, nadat zij in de woestijn is gevlucht, zou aandoen, gesproken wordt, blijkt hier uit den tekst. Maar op wat vervolgingen hier gezien wordt, is verscheiden gevoelen. Enigen menen dat het de vervolgingen zijn die de antichrist tegen de Griekse kerken heeft verwekt, omdat zij den beeldendienst en de aanroeping der heiligen en het eren van hun relikwieën en zijn heerschappij niet wilden aannemen; welke door enige Griekse keizers lang zijn gestuit. Anderen, dat het de vervolgingen zijn die tegen de hussieten in Bohemen en andere plaatsen meer, verwekt zijn geweest, die de Heere door enen Ziska met wonderbaarlijke verlossingen, alsof zij uit de aarde opgekomen waren, langen tijd heeft gestuit; mitsgaders van de samenspanningen der keizers en koningen met den antichrist, ten tijde dat de kerk na Luthers tijden het hoofd begon op te steken, waarvan enige nog duren. Eindelijk verstaan anderen dit van het laatste geweld, dat de antichrist nog doen zal, met al zijn aanhangers, voor zijn val. Doch dit is tot troost der gemeente daarbij gevoegd, dat de Heere Zijn kerk eindelijk nog wonderbaarlijk zal verlossen, gelijk Mozes en Aäron van het geweld en de samenspanning van Korach, Dathan en Abiram zijn verlost geweest, wanneer de aarde haar mond opende, en hun vijanden verslond, Num. 16:31, 32, welker gelijke wonderbaarlijke en onverwachte verlossingen wij in onze tijden, in alle delen der christenheid, ook meermalen gezien hebben. |
| Ps. 42:8 De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan. Ps. 124:5 Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn. Matth. 7:25 En er is slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond. Num. 16:31 En het geschiedde als hij geëindigd had al deze woorden te spreken, zo werd het aardrijk dat onder hen was, gekloofd; Num. 16:32 En de aarde opende haar mond en verslond hen met hun huizen, en alle mensen die Korach toebehoorden en al de have. |
| 37 Gr. rivier-driftig maken. |
| | |
16 καὶ ἐβοήθησεν ἡ γῆ τῇ γυναικί, καὶ ἤνοιξεν ἡ γῆ τὸ στόμα αὐτῆς, καὶ κατέπιε τὸν ποταμὸν ὃν ἔβαλεν ὁ δράκων ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ. | | 16 En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier welke de draak uit zijn mond had geworpen. |
17 καὶ ὠργίσθη ὁ δράκων ἐπὶ τῇ γυναικί, καὶ ἀπῆλθε ποιῆσαι πόλεμον μετὰ τῶν λοιπῶν τοῦ σπέρματος αὐτῆς, τῶν τηρούντων τὰς ἐντολὰς τοῦ Θεοῦ καὶ ἐχόντων τὴν μαρτυρίαν τοῦ Ἰησοῦ Χριστοῦ· | | 17 En de 38draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren 39tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren en de getuigenis van Jezus Christus hebben. |
| 38 Namelijk omdat zij zich nu van zijn gezicht in sommige plaatsen en tijden had teruggetrokken, gelijk in het veertiende vers wordt gezegd; en omdat zij daarna ook hulp van koningen en prinsen had verworven, die haar tegen het geweld en de aanvallen van den antichrist met de zijnen beschermden. |
| 39 Namelijk die in zulke plaatsen nog waren verstrooid en verstoken, waar geen openbare kerken waren, en waar de antichrist en de koningen die denzelven hun macht leenden, hun gebied nog hadden; van welke verstrooide Christenen hier twee merktekenen worden gesteld, namelijk dat zij God dienden naar Zijn geboden, en niet naar menselijke inzettingen; en dat zij de getuigenis van Jezus hielden, dat is, hun zaligheid zochten alleen in de verdiensten van den enigen en volmaakten Zaligmaker Jezus, en niet in hun eigen, of eniger creaturen, volgens de leer en getuigenis des Heiligen Evangelies; waarin het rechte onderscheid bestaat van een dienaar van den antichrist, en van een evangelisch en gereformeerd Christen. |
| | |
18 καὶ ἐστάθην ἐπὶ τὴν ἄμμον τῆς θαλάσσης. | | 18 En ik 40stond op het zand der zee. |
| 40 Namelijk in een gezicht, of ook metterdaad, in het eiland Patmos, gelijk van Daniël, Dan. 10:4, dergelijk wordt betuigd, namelijk om te zien wat verder geschieden zou, of wat gezicht mij uit de zee zou getoond worden. Gelijk het volgende hoofdstuk uitwijst, waaraan dit vers schijnt te behoren, hetwelk daarom ook van sommigen bij het volgende hoofdstuk gevoegd wordt. |
| Dan. 10:4 En op den vier en twintigsten dag der eerste maand, zo was ik aan den oever der grote rivier, welke is Hiddékel. |