Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel waarschuwt de gelovigen voor de valse leraars, die in de gemeente verderfelijke ketterijen zullen invoeren, en velen zullen verleiden. 3 Om dezelve beter te mijden, beschrijft hij hun gierigheid, en het verderf waarin zij zich zullen brengen. 4 Hetwelk hij bevestigt met de voorbeelden van de engelen die gezondigd hebben; van de oude wereld, en van die van Sodom en Gomorra. 7 Waartegen hij stelt de behoudenis van Lot, gelijk tevoren van Noach. 10 Wijst verder aan de onkuisheid, hovaardigheid, onmatigheid, bedriegerijen en andere zonden dezer verleiders, waarin zij den onredelijken dieren gelijk zijn; en waarom zij het verdiende loon der straf zullen ontvangen. 15 Gelijk Bileam, die over zijn onrechtvaardigheid door een stom beest bestraft werd. 17 Vergelijkt hen bij fonteinen en wolken zonder water. 18 Beschrijft hun opgeblazenheid, en hoe zij de Christenen verlokken, en vrijheid beloven, daar zij zelven slaven der zonde zijn. 20 Leert dat de staat der Christenen die zich van hen laten verleiden, erger is dan indien zij nooit Christus gekend hadden. 22 En vergelijkt hen bij honden die hun uitbraaksel oplekken, en bij gewassen zwijnen, die zich wederom wentelen in het slijk. |
| | Waarschuwing tegen de valse leraars |
1 Ἐγένοντο δὲ καὶ ψευδοπροφῆται ἐν τῷ λαῷ, ὡς καὶ ἐν ὑμῖν ἔσονται ψευδοδιδάσκαλοι, οἵτινες παρεισάξουσιν αἱρέσεις ἀπωλείας, καὶ τὸν ἀγοράσαντα αὐτοὺς δεσπότην ἀρνούμενοι, ἐπάγοντες ἑαυτοῖς ταχινὴν ἀπώλειαν. | | 1 EN1 er zijn ook avalse profeten onder 2het volk geweest, bgelijk ook 3onder u valse leraars zijn zullen, die 4verderfelijke 5ketterijen 6bedektelijk 7invoeren zullen, ook 8den Heere, 9Die hen gekocht heeft, 10verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. |
| 1 Dat is, gelijk daar onder Gods volk oprechte profeten zijn geweest, aan welker Schriften wij ons moeten houden, 2 Petr. 1:19, zo zijn er ook valse geweest, die men mijden moest, Deut. 13:1. |
| 2 Petr. 1:19 En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; Deut. 13:1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, |
| a Deut. 13:1. |
| Deut. 13:1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, |
| 2 Namelijk Gods, of het Joodse volk. |
| b Matth. 24:11. Hand. 20:29. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1. |
| Matth. 24:11 En vele valse profeten zullen opstaan en zullen er velen verleiden. Hand. 20:29 Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. |
| 3 Namelijk Christenen. Zodat de staat der gemeente dienaangaande niet gelukkiger zal zijn in het Nieuwe Testament dan hij geweest is in het Oude. |
| 4 Gr. ketterijen des verderfs, Hebr. |
| 5 Van dit woord zie de aant. op Hand. 5:17. Uit het volgende blijkt dat hij hier spreekt van ketterijen die niet alleen het geloof, maar ook de leer van het christelijke leven aangaan. |
| Hand. 5:17 (kt.) En de hogepriester stond op, en allen die met hem waren (welke was de sekte der sadduceeën), en werden vervuld met nijdigheid, |
| 6 Of: van bezijden, of: daarenboven, namelijk boven en tegen de gezonde leer. |
| 7 Namelijk in de gemeente, of onder de Christenen. |
| 8 Gr. Despoten, van welk woord zie Hand. 4:24. Jud. vs. 4. |
| Hand. 4:24 En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God en zeiden: Heere, Gij zijt de God Die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en alle dingen die in dezelve zijn; Jud. vs. 4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. |
| 9 Dezen worden hier gezegd van den Heere gekocht te zijn, aangezien zij zich voor zodanigen uitgeven, en van anderen naar de liefde daarvoor gehouden zijn, zolang zij in de gemeenschap der kerk waren. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 15:2. Openb. 22:19. Want Christus heeft door Zijn bloed waarlijk en inderdaad alleen Zijn gemeente gekocht, Hand. 20:28. Ef. 5:25, dat is, alleen de ware gelovigen, die altijd bij Christus blijven, en Hem niet verloochenen. Zie 1 Joh. 2:19. Openb. 14:3, 4. |
| Joh. 15:2 Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Openb. 22:19 En indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; 1 Joh. 2:19 Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn. Openb. 14:3 En zij zongen als een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen; en niemand kon het gezang leren dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde gekocht waren. Openb. 14:4 Dezen zijn het die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Het ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, tot
eerstelingen Gode en het Lam. |
| 10 Namelijk met de daad, en met hun valse leer en kwaad leven, hoewel zij met den mond Hem zouden kunnen belijden. Zie Tit. 1:16. Jud. vs. 4. |
| Tit. 1:16 Zij belijden dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem
met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam en tot alle goed werk ondeugende. Jud. vs. 4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. |
| | |
2 καὶ πολλοὶ ἐξακολουθήσουσιν αὐτῶν ταῖς ἀπωλείαις, δι’ οὓς ἡ ὁδὸς τῆς ἀληθείας βλασφημηθήσεται. | | 2 En velen zullen 11hun verderfenissen navolgen, door welke 12de weg der waarheid zal 13gelasterd worden. |
| 11 Gr. apoleiais, dat is, hun verderfelijke leringen en verleidingen. Anderen lezen aselgeiais, dat is, hun ontuchtigheden of dartelheden. |
| 12 Dat is, de ware christelijke leer en religie, die den weg tot de eeuwige zaligheid aanwijst. Zie van deze benaming Hand. 9:2; 19:9; 22:4. |
| Hand. 9:2 En begeerde brieven van hem naar Damascus aan de synagogen, opdat zo hij enigen die van dien weg waren, vond, hij dezelve, beide mannen en vrouwen, zou gebonden brengen naar Jeruzalem. Hand. 19:9 Maar als sommigen verhard werden en ongehoorzaam waren, kwaadsprekende van den weg des Heeren voor de menigte, week hij van hen en scheidde de discipelen af, dagelijks handelende in de school van zekeren Tyrannus. Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; |
| 13 Namelijk zo van henzelven, met de waarheid tegen te spreken en te beschuldigen; als door anderen, die uit hun kwade leer en ongoddelijk leven oorzaak zullen nemen om de christelijke religie te lasteren. |
| | |
3 καὶ ἐν πλεονεξίᾳ πλαστοῖς λόγοις ὑμᾶς ἐμπορεύσονται· οἷς τὸ κρίμα ἔκπαλαι οὐκ ἀργεῖ, καὶ ἡ ἀπώλεια αὐτῶν οὐ νυστάζει. | | 3 En 14zij zullen 15door gierigheid, met 16gemaakte woorden, 17van u een koopmanschap maken; cover welke 18het oordeel van 19overlang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet. |
| 14 Namelijk de valse leraars. |
| 15 Namelijk aangedreven zijnde, dat is, om vuil gewins wil, Tit. 1:11. |
| Tit. 1:11 Welken men moet den mond stoppen; die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. |
| 16 Dat is, geveinsde, zoete en vleiende woorden; gelijk Rom. 16:18. |
| Rom. 16:18 Want dezulken dienen onzen Heere Jezus Christus niet, maar hun buik, en verleiden door schoonspreken en prijzen de harten der eenvoudigen. |
| 17 Gr. u verkoopmanschappen, dat is, daarmede u als verkopen om uit u gewin te trekken; zoekende niet uw zaligheid, maar uw goederen, Openb. 18:13. |
| Openb. 18:13 En kaneel en reukwerk en welriekende zalf en wierook, en wijn en olie, en meelbloem en tarwe, en lastbeesten en schapen; en van paarden en van koetswagens, en van lichamen, en de zielen der mensen. |
| c Jud. vs. 4. |
| Jud. vs. 4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. |
| 18 Dat is, de straf, gelijk 1 Kor. 11:29, namelijk tijdelijke en eeuwige; gelijk de volgende woorden verklaren. |
| 1 Kor. 11:29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. |
| 19 Dat is, van overlang over hen is besloten, en zekerlijk over hen komen zal. |
| | |
4 εἰ γὰρ ὁ Θεὸς ἀγγέλων ἁμαρτησάντων οὐκ ἐφείσατο, ἀλλὰ σειραῖς ζόφου ταρταρώσας παρέδωκεν εἰς κρίσιν τετηρημένους· | | 4 20Want indien God dde engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan 21de ketenen der duisternis, om 22tot het oordeel bewaard te worden; |
| 20 Deze vijf volgende verzen worden besloten op vers 9. |
| vers 9 (kt.) Zo weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen, en de onrechtvaardigen te bewaren tot den dag des oordeels, om gestraft te worden; |
| d Jud. vs. 6. Openb. 20:3. |
| Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; Openb. 20:3 En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. |
| 21 Namelijk gelijk gevangen misdadigers met ketenen bewaard worden in de duistere gevangenissen, totdat zij daaruit gehaald worden om gestraft te worden. |
| 22 Namelijk tot het laatste oordeel. Of: tot de eeuwige straf. |
| | |
5 καὶ ἀρχαίου κόσμου οὐκ ἐφείσατο, ἀλλ’ ὄγδοον Νῶε δικαιοσύνης κήρυκα ἐφύλαξε, κατακλυσμὸν κόσμῳ ἀσεβῶν ἐπάξας· | | 5 En 23de oude wereld niet heeft gespaard, maar eNoach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; |
| 23 Dat is, de mensen van de eerste wereld, voor den zondvloed. Zie Genesis 6; 7. |
| Genesis 6 EN het geschiedde als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, Genesis 7 DAARNA zeide de HEERE tot Noach: Ga gij en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht. |
| e Gen. 7:23. 1 Petr. 3:19. |
| Gen. 7:23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens af tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde. Doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. 1 Petr. 3:19 In Denwelken Hij ook heengegaan zijnde, den geesten die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft, |
| | |
6 καὶ πόλεις Σοδόμων καὶ Γομόρρας τεφρώσας καταστροφῇ κατέκρινεν, ὑπόδειγμα μελλόντων ἀσεβεῖν τεθεικώς· | | 6 En de steden fvan Sódom en Gomórra tot as verbrandende 24met omkering 25veroordeeld heeft, en 26tot een voorbeeld gezet dengenen die goddelooslijk 27zouden leven; |
| f Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ez. 16:49. Hos. 11:8. Amos 4:11. Jud. vs. 7. |
| Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Jer. 50:40 Gelijk God Sódom en Gomórra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand aldaar wonen en geen mensenkind in haar verkeren. Ez. 16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sódom: hoogmoed, zatheid van brood en stille gerustheid had zij en haar dochters, maar zij sterkte de hand des armen en nooddruftigen niet. Hos. 11:8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Jud. vs. 7 Gelijk Sódom en Gomórra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. |
| 24 Dat is, met een ganse vernieling van mensen en van steden. |
| 25 Dat is, gestraft, of verdoemd. |
| 26 Namelijk van Zijn rechtvaardigen toorn en straf over de goddeloosheid. |
| 27 Namelijk in toekomende tijden, gelijk zij geleefd hebben; dat hun ook diergelijke straf zal overkomen. |
| | |
7 καὶ δίκαιον Λώτ, καταπονούμενον ὑπὸ τῆς τῶν ἀθέσμων ἐν ἀσελγείᾳ ἀναστροφῆς, ἐρρύσατο | | 7 En 28den rechtvaardigen Lot, gdie 29vermoeid was van 30den ontuchtigen wandel 31der gruwelijke mensen, daaruit verlost heeft |
| 28 Dat is, den vromen en godzaligen Lot. |
| g Gen. 19:7, 8. |
| Gen. 19:7 En hij zeide: Mijn broeders, doet toch geen kwaad. Gen. 19:8 Zie toch, ik heb twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar nu tot u uitbrengen, en doet haar zoals het goed is in uw ogen; alleenlijk doet dezen mannen niets, want daarom zijn zij onder de schaduw mijns daks ingegaan. |
| 29 Of: overlast, moede. |
| 30 Gr. den wandel in ontuchtigheid. |
| 31 Het Griekse woord betekent mensen die naar recht noch naar reden vragen, en naar geen wetten leven. |
| | |
8 (βλέμματι γὰρ καὶ ἀκοῇ ὁ δίκαιος, ἐγκατοικῶν ἐν αὐτοῖς, ἡμέραν ἐξ ἡμέρας ψυχὴν δικαίαν ἀνόμοις ἔργοις ἐβασάνιζεν)· | | 8 (Want deze rechtvaardige man, wonende onder hen, heeft dag op dag zijn rechtvaardige ziel h32gekweld door het zien en horen van hun ongerechtige werken); |
| h Ps. 119:158. |
| Ps. 119:158 Ik heb gezien degenen die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden. |
| 32 Gr. gepijnigd door het gezicht en gehoor in de onrechtvaardige werken. |
| | |
9 οἶδε Κύριος εὐσεβεῖς ἐκ *πειρασμοῦ ῥύεσθαι, ἀδίκους δὲ εἰς ἡμέραν κρίσεως κολαζομένους τηρεῖν· * πειρασμοῦ St, B, Elz, M | πειρασμῶν Sc | | 9 i33Zo weet de Heere de godzaligen uit 34de verzoeking te verlossen, en 35de onrechtvaardigen te bewaren tot den dag 36des oordeels, 37om gestraft te worden; |
| i 1 Kor. 10:13. |
| 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. |
| 33 Dat is, wil en kan; gelijk Hij ook dikmaals getoond heeft. |
| 34 Dat is, de verdrukking, waardoor zij van God verzocht en beproefd worden. Zie Jak. 1:2. 1 Petr. 1:6. |
| Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; 1 Petr. 1:6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; |
| 35 Namelijk die zodanigen zijn en blijven, zonder zich te bekeren van hun onrechtvaardigheid. Zie Ez. 18:21. |
| Ez. 18:21 Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven. |
| 36 Dat is, des laatsten oordeels, in hetwelk zij overgegeven zullen worden om beide naar ziel en lichaam eeuwiglijk gestraft te worden. |
| 37 Of: gestraft wordende, namelijk nu alrede naar de ziel. |
| | |
10 μάλιστα δὲ τοὺς ὀπίσω σαρκὸς ἐν ἐπιθυμίᾳ μιασμοῦ πορευομένους, καὶ κυριότητος καταφρονοῦντας. τολμηταί, αὐθάδεις, δόξας οὐ τρέμουσι βλασφημοῦντες· | | 10 Maar 38allermeest degenen die 39naar het vlees 40in onreine begeerlijkheid wandelen, en 41de heerschappij verachten; die stout zijn, 42zichzelven behagen, en die 43de heerlijkheden niet schromen te lasteren; |
| 38 Dat is, voornamelijk, of: allerzwaarst. |
| 39 Gr. achter het vlees, dat is, de vleselijke onkuisheden. |
| 40 Gr. in begeerlijkheid der besmetting, bevlekking, waarmede niet alleen de ziel, maar ook het lichaam besmet wordt. Zie 1 Kor. 6:18. |
| 1 Kor. 6:18 Vliedt de hoererij. Alle zonde die de mens doet, is buiten het lichaam; maar die hoererij bedrijft, die zondigt tegen zijn eigen lichaam. |
| 41 Dat is, degenen die in overheid zijn. |
| 42 Of: eigenzinnig. Zie van dit woord Tit. 1:7. |
| Tit. 1:7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker; |
| 43 Dat is, de heerschappijen, die in heerlijkheid gesteld zijn onder de mensen. |
| | |
11 ὅπου ἄγγελοι, ἰσχύϊ καὶ δυνάμει μείζονες ὄντες, οὐ φέρουσι κατ’ αὐτῶν παρὰ Κυρίῳ βλάσφημον κρίσιν. | | 11 Daar 44de engelen, in sterkte en kracht 45meerder zijnde, 46geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heere voortbrengen. |
| 44 Dat is, de goede engelen, onder welke Michaël tot een voorbeeld wordt voorgebracht, Jud. vs. 9. |
| Jud. vs. 9 Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u. |
| 45 Namelijk dan enige mensen zijn. |
| 46 Dat is, hetgeen zij tegen hen die in overheid zijn, te zeggen hebben, niet voorstellen met lasterlijke woorden. |
| | De losbandigheid der valse leraars |
12 οὗτοι δέ, ὡς ἄλογα ζῶα φυσικὰ *γεγεννημένα εἰς ἅλωσιν καὶ φθοράν, ἐν οἷς ἀγνοοῦσι βλασφημοῦντες, ἐν τῇ φθορᾷ αὐτῶν καταφθαρήσονται, * γεγεννημένα B-edd, Elz | γεγενημένα St, B-edd, Sc, M (SV-kt) | | 12 kMaar 47dezen, als onredelijke dieren, die 48de natuur volgen en 49voortgebracht zijn 50om gevangen en gedood te worden, ldewijl zij lasteren hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid 51verdorven worden; |
| k Jer. 12:3. |
| Jer. 12:3 Maar Gij, o HEERE, kent mij, Gij ziet mij en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk hen uit als schapen ter slachting, en heilig hen tot den dag der doding. |
| 47 Namelijk valse leraars. |
| 48 Gr. natuurlijke, dat is, volgende het ingeven en de lusten van hun natuur; welken de valse leraars gelijk zijn, omdat zij alzo ook de lusten van hun verdorven natuur volgen. |
| 49 Gr. geteeld, of: geboren, dat is, gelijk de onredelijke dieren anders niet hebben te verwachten dan van de mensen gevangen en gedood te worden, alzo hebben ook deze valse leraars anders niet te verwachten dan van God met een eeuwig verderf gestraft te worden; gelijk in het volgende verklaard wordt. |
| 50 Gr. tot vang en verderf. |
| l Jud. vs. 10. |
| Jud. vs. 10 Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich. |
| 51 Dat is, verloren gaan; of: in hun verderf verloren gaan. |
| | |
13 κομιούμενοι μισθὸν ἀδικίας, ἡδονὴν ἡγούμενοι τὴν ἐν ἡμέρᾳ τρυφήν, σπῖλοι καὶ μῶμοι, ἐντρυφῶντες ἐν ταῖς ἀπάταις αὐτῶν συνευωχούμενοι ὑμῖν, | | 13 En zullen verkrijgen 52het loon der ongerechtigheid, als die de dagelijkse 53weelde hun
54vermaak achten, zijnde 55vlekken en smetten, en zijn weelderig in hun 56bedriegerijen, 57als zij in de maaltijden met u zijn; |
| 52 Namelijk den eeuwigen dood en verdoemenis, die de ongerechtigheid naar Gods rechtvaardig oordeel verdient; gelijk daarentegen het eeuwige leven genaamd wordt een kroon der gerechtigheid die uit genade wordt gegeven, 2 Tim. 4:8. |
| 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. |
| 53 Dat is, lekkerlijk leven, slempen en goede sier maken, gelijk deed de rijke vrek, Luk. 16:19. |
| Luk. 16:19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig. |
| 54 Gr. wellust. |
| 55 Namelijk van den christelijken naam, dien zij gebruiken en met hun kwaad leven bevlekken. |
| 56 Gr. apatais, dat is, bedrieglijke verleidingen. |
| 57 Of: als zij met u goede sier maken; dat is, van u te gast genood zijn, of de gemeenschappelijke maaltijden met u houden. |
| | |
14 ὀφθαλμοὺς ἔχοντες μεστοὺς μοιχαλίδος καὶ ἀκαταπαύστους ἁμαρτίας, δελεάζοντες ψυχὰς ἀστηρίκτους, καρδίαν γεγυμνασμένην πλεονεξίαις ἔχοντες, κατάρας τέκνα· | | 14 Hebbende de ogen 58vol overspel en 59die niet ophouden van zondigen; 60verlokkende de 61onvaste zielen, hebbende het hart geoefend in gierigheid, 62kinderen der vervloeking; |
| 58 Dat is, die klaarlijk uitwijzen hun genegenheid tot onkuisheid, en die zij op andere vrouwen slaan, om die te begeren. Zie Matth. 5:28. |
| Matth. 5:28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aanziet om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan. |
| 59 Gr. onophoudelijk van zonde, dat is, die geduriglijk met onkuis aanschouwen en begeren van andere vrouwen het hart tot overspel bewegen, en hetzelve ook met het hart begaan. |
| 60 Namelijk met schoonspreken, als met een aas. |
| 61 Namelijk in de waarheid of godzaligheid. |
| 62 Dat is, vervloekte mensen; gelijk Joh. 17:12. Ef. 2:2. Kol. 3:6. 2 Thess. 2:3. 1 Petr. 1:14. |
| Joh. 17:12 Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Kol. 3:6 Om welke de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid; 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, 1 Petr. 1:14 Als gehoorzame kinderen, wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkheden die tevoren in uw onwetendheid waren; |
| | |
15 καταλιπόντες τὴν εὐθεῖαν ὁδὸν ἐπλανήθησαν, ἐξακολουθήσαντες τῇ ὁδῷ τοῦ Βαλαὰμ τοῦ Βοσόρ, ὃς μισθὸν ἀδικίας ἠγάπησεν, | | 15 Die 63den rechten weg verlaten hebbende, zijn verdwaald, en mvolgen 64den weg van Bíleam, den zoon van 65Beor, die 66het loon der ongerechtigheid 67liefgehad heeft; |
| 63 Namelijk der zaligheid, of der godzaligheid, die tot de zaligheid leidt. |
| m Num. 22:7, 21. Jud. vs. 11. |
| Num. 22:7 Toen gingen de oudsten der Moabieten en de oudsten der Midianieten, en hadden het loon der waarzeggingen in hun hand; alzo kwamen zij tot Bíleam en spraken tot hem de woorden van Balak. Num. 22:21 Toen stond Bíleam des morgens op en zadelde zijn ezelin, en hij trok heen met de vorsten van Moab. Jud. vs. 11 Wee hun, want zij zijn den weg van Kaïn ingegaan, en door de verleiding van het loon van Bíleam zijn zij heengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan. |
| 64 Dat is, de wijze van doen. Zie 1 Kor. 4:17. Jud. vs. 11. |
| 1 Kor. 4:17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. Jud. vs. 11 Wee hun, want zij zijn den weg van Kaïn ingegaan, en door de verleiding van het loon van Bíleam zijn zij heengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan. |
| 65 Gr. Bosor. Deze wordt Num. 22:5 Beor of Bechor genaamd. |
| Num. 22:5 Die zond boden aan Bíleam, den zoon van Beor, te Pethor, hetwelk aan de rivier is, in het land der kinderen zijns volks, om hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt en het blijft liggen recht tegenover mij. |
| 66 Dat is, dat hem Balak beloofd had om een ongerechtige zaak te doen, namelijk het volk Gods te vloeken. |
| 67 Dat is, uit gierigheid, om dat loon te verkrijgen, tegen Gods wil en zijn eigen consciëntie. |
| | |
16 ἔλεγξιν δὲ ἔσχεν ἰδίας παρανομίας· ὑποζύγιον ἄφωνον, ἐν ἀνθρώπου φωνῇ φθεγξάμενον, ἐκώλυσε τὴν τοῦ προφήτου παραφρονίαν. | | 16 Maar hij heeft de bestraffing zijner 68ongerechtigheid gehad; want
n69het jukdragende stomme dier, 70sprekende met mensenstem, heeft 71des profeten dwaasheid verhinderd. |
| 68 Of: overtreding. |
| n Num. 22:21. |
| Num. 22:21 Toen stond Bíleam des morgens op en zadelde zijn ezelin, en hij trok heen met de vorsten van Moab. |
| 69 Dat is, de ezelin waarop hij reed. |
| 70 Gr. geluid gevende. |
| 71 Namelijk Bileams, die een profeet genaamd wordt, gelijk ook Joz. 13:22 een voorzegger of waarzegger, omdat hij bij de Moabieten gehouden werd voor zodanig als de profeten gehouden werden bij het volk Gods, hoewel hij ook van den Messias door Gods ingeven heeft geprofeteerd, Num. 24:17. Zie dergelijke Joh. 11:51. |
| Joz. 13:22 Daartoe hebben de kinderen Israëls met het zwaard gedood Bíleam, den zoon van Beor, den voorzegger, nevens degenen die van hen verslagen zijn. Num. 24:17 Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de palen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen van Seth verstoren. Joh. 11:51 En dit zeide hij niet uit zichzelven; maar zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij dat Jezus sterven zou voor het volk; |
| | |
17 οὗτοί εἰσι πηγαὶ ἄνυδροι, νεφέλαι ὑπὸ λαίλαπος ἐλαυνόμεναι, οἷς ὁ ζόφος τοῦ σκότους εἰς αἰῶνα τετήρηται. | | 17 oDezen zijn 72waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, 73denwelken 74de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. |
| o Jud. vs. 12. |
| Jud. vs. 12 Dezen zijn vlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn, weiden zij zichzelven zonder vrees; zij zijn waterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld; |
| 72 Dat is, gelijken wel fonteinen te zijn, maar geven geen water; door welke gelijkenis hun schijnheiligheid en geveinsdheid wordt beschreven, gelijk in de volgende hun ongestadigheid. |
| 73 Namelijk valsen leraars. |
| 74 Dat is, zeer dikke duisternis, die ook genaamd wordt de buitenste duisternis, Matth. 8:12; 22:13; 25:30, waardoor de hel betekend wordt. |
| Matth. 8:12 En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden. Matth. 22:13 Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden. Matth. 25:30 En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden. |
| | |
18 ὑπέρογκα γὰρ ματαιότητος φθεγγόμενοι, δελεάζουσιν ἐν ἐπιθυμίαις σαρκός, *ἐν ἀσελγείαις, τοὺς ὄντως ἀποφυγόντας τοὺς ἐν πλάνῃ ἀναστρεφομένους, * ἐν ἀσελγείαις B, Elz, Sc | ἀσελγείαις St, M | | 18 Want zij, 75zeer opgeblazen ijdelheid sprekende, verlokken 76door de begeerlijkheden des vleses en door 77ontuchtigheden degenen die 78waarlijk ontvloden waren van degenen die in dwaling wandelen; |
| 75 Gr. zeer opgeblazen dingen der ijdelheid, dat is, hun valse en ijdele leer met grote opgeblazenheid stoutelijk voorstellende. |
| 76 Gr. in; gelijk ook in het volgende. |
| 77 Of: dartelheden, geiligheden. |
| 78 Dat is, die nu de kennis der rechte waarheid inderdaad hadden. Anderen lezen voor ontoos, dat is, waarlijk, oligon, dat is, een weinig. |
| | |
19 ἐλευθερίαν αὐτοῖς ἐπαγγελλόμενοι, αὐτοὶ δοῦλοι ὑπάρχοντες τῆς φθορᾶς· ᾧ γάρ τις ἥττηται, τούτῳ καὶ δεδούλωται. | | 19 Belovende 79hun vrijheid, daar zij zelven dienstknechten 80zijn der verdorvenheid; pwant van wien iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt. |
| 79 Namelijk een vleselijke vrijheid onder het deksel des Evangelies. |
| 80 Namelijk die in hen is en heerst; of: des eeuwigen verderfs. Want beide is waarachtig in verscheiden opzicht. |
| p Joh. 8:34. Rom. 6:16. |
| Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. Rom. 6:16 Weet gij niet dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen dien gij gehoorzaamt, óf der zonde tot den dood, óf der gehoorzaamheid tot gerechtigheid? |
| | |
20 εἰ γὰρ ἀποφυγόντες τὰ μιάσματα τοῦ κόσμου ἐν ἐπιγνώσει τοῦ Κυρίου καὶ σωτῆρος Ἰησοῦ Χριστοῦ, τούτοις δὲ πάλιν ἐμπλακέντες ἡττῶνται, γέγονεν αὐτοῖς τὰ ἔσχατα χείρονα τῶν πρώτων. | | 20 qWant indien zij, nadat zij 81door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus 82de besmettingen der wereld 83ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve
84overwonnen worden, rzo is hun 85het laatste erger geworden dan 86het eerste. |
| q Hebr. 6:4; 10:26. |
| Hebr. 6:4 Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, Hebr. 10:26 Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden, |
| 81 Namelijk die zij hebben verkregen door de predicatie des Evangelies, die de onwedergeborenen dikwijls ook wel hebben. Zie Matth. 13:19, 20, enz. |
| Matth. 13:19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene die bij den weg bezaaid is. Matth. 13:20 Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en dat terstond met vreugde ontvangt; |
| 82 Dat is, de dwalingen, afgoderijen en grove zonden, waarin zij tevoren staken, en die in de wereld zijn. |
| 83 Namelijk zich begevende uit deze dwalingen, zonden en afgoderijen tot de kerke Gods, hetwelk ook dikwijls de huichelaars en onwedergeborenen doen. |
| 84 Namelijk alzo dat zij daartoe wederom vervallen en daarin blijven, zonder zich daarvan te bekeren, latende dezelve zonden over hen heersen. |
| r Matth. 12:45. |
| Matth. 12:45 Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn. |
| 85 Dat is, deze hun laatste staat, waarin zij zijn als zij van de waarheid afgevallen zijn. |
| 86 Dat is, hun eerste staat, in welken zij waren eer zij de waarheid kenden. Zie Luk. 12:47. |
| Luk. 12:47 En die dienstknecht welke geweten heeft den wil zijns heren, en zich niet bereid noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. |
| | |
21 κρεῖττον γὰρ ἦν αὐτοῖς μὴ ἐπεγνωκέναι τὴν ὁδὸν τῆς δικαιοσύνης, ἢ ἐπιγνοῦσιν ἐπιστρέψαι ἐκ τῆς παραδοθείσης αὐτοῖς ἁγίας ἐντολῆς. | | 21 Want het ware hun beter, dat zij 87den weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij dien gekend hebbende, weder afkeren van het heilige 88gebod dat hun overgegeven was. |
| 87 Dat is, de leer des Evangelies, die tevoren genaamd is de weg der waarheid, vers 2. |
| vers 2 En velen zullen hun verderfenissen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelasterd worden. |
| 88 Dat is, de heilige leer des Evangelies, die niet alleen bestaat in beloften, maar ook in geboden; de apostel spreekt aldus, omdat de valse leraars de mensen verleidden, niet alleen van de waarheid, maar ook tot allerlei goddeloosheid. |
| | |
22 συμβέβηκε δὲ αὐτοῖς τὸ τῆς ἀληθοῦς παροιμίας, Κύων ἐπιστρέψας ἐπὶ τὸ ἴδιον ἐξέραμα, καὶ ὗς λουσαμένη εἰς κύλισμα βορβόρου. | | 22 Maar hun is overkomen hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: sDe hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk. |
| s Spr. 26:11. |
| Spr. 26:11 Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid. |