Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Waarschuwing tegen de valse leraars |
1 Ἐγένοντο δὲ καὶ ψευδοπροφῆται ἐν τῷ λαῷ, ὡς καὶ ἐν ὑμῖν ἔσονται ψευδοδιδάσκαλοι, οἵτινες παρεισάξουσιν αἱρέσεις ἀπωλείας, καὶ τὸν ἀγοράσαντα αὐτοὺς δεσπότην ἀρνούμενοι, ἐπάγοντες ἑαυτοῖς ταχινὴν ἀπώλειαν. | | 1 EN er zijn ook avalse profeten onder het volk geweest, bgelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. a Deut. 13:1. b Matth. 24:11. Hand. 20:29. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1. a Deut. 13:1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, b Matth. 24:11 En vele valse profeten zullen opstaan en zullen er velen verleiden. Hand. 20:29 Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. |
2 καὶ πολλοὶ ἐξακολουθήσουσιν αὐτῶν ταῖς ἀπωλείαις, δι’ οὓς ἡ ὁδὸς τῆς ἀληθείας βλασφημηθήσεται. | | 2 En velen zullen hun verderfenissen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelasterd worden. |
3 καὶ ἐν πλεονεξίᾳ πλαστοῖς λόγοις ὑμᾶς ἐμπορεύσονται· οἷς τὸ κρίμα ἔκπαλαι οὐκ ἀργεῖ, καὶ ἡ ἀπώλεια αὐτῶν οὐ νυστάζει. | | 3 En zij zullen door gierigheid, met gemaakte woorden, van u een koopmanschap maken; cover welke het oordeel van overlang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet. c Jud. vs. 4. c Jud. vs. 4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. |
4 εἰ γὰρ ὁ Θεὸς ἀγγέλων ἁμαρτησάντων οὐκ ἐφείσατο, ἀλλὰ σειραῖς ζόφου ταρταρώσας παρέδωκεν εἰς κρίσιν τετηρημένους· | | 4 Want indien God dde engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; d Jud. vs. 6. Openb. 20:3. d Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; Openb. 20:3 En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. |
5 καὶ ἀρχαίου κόσμου οὐκ ἐφείσατο, ἀλλ’ ὄγδοον Νῶε δικαιοσύνης κήρυκα ἐφύλαξε, κατακλυσμὸν κόσμῳ ἀσεβῶν ἐπάξας· | | 5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar eNoach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; e Gen. 7:23. 1 Petr. 3:19. e Gen. 7:23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens af tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde. Doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. 1 Petr. 3:19 In Denwelken Hij ook heengegaan zijnde, den geesten die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft, |
6 καὶ πόλεις Σοδόμων καὶ Γομόρρας τεφρώσας καταστροφῇ κατέκρινεν, ὑπόδειγμα μελλόντων ἀσεβεῖν τεθεικώς· | | 6 En de steden fvan Sódom en Gomórra tot as verbrandende met omkering veroordeeld heeft, en tot een voorbeeld gezet dengenen die goddelooslijk zouden leven; f Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ez. 16:49. Hos. 11:8. Amos 4:11. Jud. vs. 7. f Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Jer. 50:40 Gelijk God Sódom en Gomórra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand aldaar wonen en geen mensenkind in haar verkeren. Ez. 16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sódom: hoogmoed, zatheid van brood en stille gerustheid had zij en haar dochters, maar zij sterkte de hand des armen en nooddruftigen niet. Hos. 11:8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Jud. vs. 7 Gelijk Sódom en Gomórra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. |
7 καὶ δίκαιον Λώτ, καταπονούμενον ὑπὸ τῆς τῶν ἀθέσμων ἐν ἀσελγείᾳ ἀναστροφῆς, ἐρρύσατο | | 7 En den rechtvaardigen Lot, gdie vermoeid was van den ontuchtigen wandel der gruwelijke mensen, daaruit verlost heeft g Gen. 19:7, 8. g Gen. 19:7 En hij zeide: Mijn broeders, doet toch geen kwaad. Gen. 19:8 Zie toch, ik heb twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar nu tot u uitbrengen, en doet haar zoals het goed is in uw ogen; alleenlijk doet dezen mannen niets, want daarom zijn zij onder de schaduw mijns daks ingegaan. |
8 (βλέμματι γὰρ καὶ ἀκοῇ ὁ δίκαιος, ἐγκατοικῶν ἐν αὐτοῖς, ἡμέραν ἐξ ἡμέρας ψυχὴν δικαίαν ἀνόμοις ἔργοις ἐβασάνιζεν)· | | 8 (Want deze rechtvaardige man, wonende onder hen, heeft dag op dag zijn rechtvaardige ziel hgekweld door het zien en horen van hun ongerechtige werken); h Ps. 119:158. h Ps. 119:158 Ik heb gezien degenen die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden. |
9 οἶδε Κύριος εὐσεβεῖς ἐκ *πειρασμοῦ ῥύεσθαι, ἀδίκους δὲ εἰς ἡμέραν κρίσεως κολαζομένους τηρεῖν· * πειρασμοῦ St, B, Elz, M | πειρασμῶν Sc | | 9 iZo weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen, en de onrechtvaardigen te bewaren tot den dag des oordeels, om gestraft te worden; i 1 Kor. 10:13. i 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. |
10 μάλιστα δὲ τοὺς ὀπίσω σαρκὸς ἐν ἐπιθυμίᾳ μιασμοῦ πορευομένους, καὶ κυριότητος καταφρονοῦντας. τολμηταί, αὐθάδεις, δόξας οὐ τρέμουσι βλασφημοῦντες· | | 10 Maar allermeest degenen die naar het vlees in onreine begeerlijkheid wandelen, en de heerschappij verachten; die stout zijn, zichzelven behagen, en die de heerlijkheden niet schromen te lasteren; |
11 ὅπου ἄγγελοι, ἰσχύϊ καὶ δυνάμει μείζονες ὄντες, οὐ φέρουσι κατ’ αὐτῶν παρὰ Κυρίῳ βλάσφημον κρίσιν. | | 11 Daar de engelen, in sterkte en kracht meerder zijnde, geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heere voortbrengen. |
| | De losbandigheid der valse leraars |
12 οὗτοι δέ, ὡς ἄλογα ζῶα φυσικὰ *γεγεννημένα εἰς ἅλωσιν καὶ φθοράν, ἐν οἷς ἀγνοοῦσι βλασφημοῦντες, ἐν τῇ φθορᾷ αὐτῶν καταφθαρήσονται, * γεγεννημένα B-edd, Elz | γεγενημένα St, B-edd, Sc, M (SV-kt) | | 12 kMaar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, ldewijl zij lasteren hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden; k Jer. 12:3. l Jud. vs. 10. k Jer. 12:3 Maar Gij, o HEERE, kent mij, Gij ziet mij en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk hen uit als schapen ter slachting, en heilig hen tot den dag der doding. l Jud. vs. 10 Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich. |
13 κομιούμενοι μισθὸν ἀδικίας, ἡδονὴν ἡγούμενοι τὴν ἐν ἡμέρᾳ τρυφήν, σπῖλοι καὶ μῶμοι, ἐντρυφῶντες ἐν ταῖς ἀπάταις αὐτῶν συνευωχούμενοι ὑμῖν, | | 13 En zullen verkrijgen het loon der ongerechtigheid, als die de dagelijkse weelde hun
vermaak achten, zijnde vlekken en smetten, en zijn weelderig in hun bedriegerijen, als zij in de maaltijden met u zijn; |
14 ὀφθαλμοὺς ἔχοντες μεστοὺς μοιχαλίδος καὶ ἀκαταπαύστους ἁμαρτίας, δελεάζοντες ψυχὰς ἀστηρίκτους, καρδίαν γεγυμνασμένην πλεονεξίαις ἔχοντες, κατάρας τέκνα· | | 14 Hebbende de ogen vol overspel en die niet ophouden van zondigen; verlokkende de onvaste zielen, hebbende het hart geoefend in gierigheid, kinderen der vervloeking; |
15 καταλιπόντες τὴν εὐθεῖαν ὁδὸν ἐπλανήθησαν, ἐξακολουθήσαντες τῇ ὁδῷ τοῦ Βαλαὰμ τοῦ Βοσόρ, ὃς μισθὸν ἀδικίας ἠγάπησεν, | | 15 Die den rechten weg verlaten hebbende, zijn verdwaald, en mvolgen den weg van Bíleam, den zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefgehad heeft; m Num. 22:7, 21. Jud. vs. 11. m Num. 22:7 Toen gingen de oudsten der Moabieten en de oudsten der Midianieten, en hadden het loon der waarzeggingen in hun hand; alzo kwamen zij tot Bíleam en spraken tot hem de woorden van Balak. Num. 22:21 Toen stond Bíleam des morgens op en zadelde zijn ezelin, en hij trok heen met de vorsten van Moab. Jud. vs. 11 Wee hun, want zij zijn den weg van Kaïn ingegaan, en door de verleiding van het loon van Bíleam zijn zij heengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan. |
16 ἔλεγξιν δὲ ἔσχεν ἰδίας παρανομίας· ὑποζύγιον ἄφωνον, ἐν ἀνθρώπου φωνῇ φθεγξάμενον, ἐκώλυσε τὴν τοῦ προφήτου παραφρονίαν. | | 16 Maar hij heeft de bestraffing zijner ongerechtigheid gehad; want
nhet jukdragende stomme dier, sprekende met mensenstem, heeft des profeten dwaasheid verhinderd. n Num. 22:21. n Num. 22:21 Toen stond Bíleam des morgens op en zadelde zijn ezelin, en hij trok heen met de vorsten van Moab. |
17 οὗτοί εἰσι πηγαὶ ἄνυδροι, νεφέλαι ὑπὸ λαίλαπος ἐλαυνόμεναι, οἷς ὁ ζόφος τοῦ σκότους εἰς αἰῶνα τετήρηται. | | 17 oDezen zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. o Jud. vs. 12. o Jud. vs. 12 Dezen zijn vlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn, weiden zij zichzelven zonder vrees; zij zijn waterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld; |
18 ὑπέρογκα γὰρ ματαιότητος φθεγγόμενοι, δελεάζουσιν ἐν ἐπιθυμίαις σαρκός, *ἐν ἀσελγείαις, τοὺς ὄντως ἀποφυγόντας τοὺς ἐν πλάνῃ ἀναστρεφομένους, * ἐν ἀσελγείαις B, Elz, Sc | ἀσελγείαις St, M | | 18 Want zij, zeer opgeblazen ijdelheid sprekende, verlokken door de begeerlijkheden des vleses en door ontuchtigheden degenen die waarlijk ontvloden waren van degenen die in dwaling wandelen; |
19 ἐλευθερίαν αὐτοῖς ἐπαγγελλόμενοι, αὐτοὶ δοῦλοι ὑπάρχοντες τῆς φθορᾶς· ᾧ γάρ τις ἥττηται, τούτῳ καὶ δεδούλωται. | | 19 Belovende hun vrijheid, daar zij zelven dienstknechten zijn der verdorvenheid; pwant van wien iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt. p Joh. 8:34. Rom. 6:16. p Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. Rom. 6:16 Weet gij niet dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen dien gij gehoorzaamt, óf der zonde tot den dood, óf der gehoorzaamheid tot gerechtigheid? |
20 εἰ γὰρ ἀποφυγόντες τὰ μιάσματα τοῦ κόσμου ἐν ἐπιγνώσει τοῦ Κυρίου καὶ σωτῆρος Ἰησοῦ Χριστοῦ, τούτοις δὲ πάλιν ἐμπλακέντες ἡττῶνται, γέγονεν αὐτοῖς τὰ ἔσχατα χείρονα τῶν πρώτων. | | 20 qWant indien zij, nadat zij door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve
overwonnen worden, rzo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. q Hebr. 6:4; 10:26. r Matth. 12:45. q Hebr. 6:4 Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, Hebr. 10:26 Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden, r Matth. 12:45 Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn. |
21 κρεῖττον γὰρ ἦν αὐτοῖς μὴ ἐπεγνωκέναι τὴν ὁδὸν τῆς δικαιοσύνης, ἢ ἐπιγνοῦσιν ἐπιστρέψαι ἐκ τῆς παραδοθείσης αὐτοῖς ἁγίας ἐντολῆς. | | 21 Want het ware hun beter, dat zij den weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij dien gekend hebbende, weder afkeren van het heilige gebod dat hun overgegeven was. |
22 συμβέβηκε δὲ αὐτοῖς τὸ τῆς ἀληθοῦς παροιμίας, Κύων ἐπιστρέψας ἐπὶ τὸ ἴδιον ἐξέραμα, καὶ ὗς λουσαμένη εἰς κύλισμα βορβόρου. | | 22 Maar hun is overkomen hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: sDe hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk. s Spr. 26:11. s Spr. 26:11 Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid. |