Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Petrus 3 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Petrus 3

1 Petrus vermaant de vrouwen tot onderdanigheid aan haar mannen. 3 En tot versiering niet van den uiterlijken, maar van den verborgen mens. 5 Stelt haar te dien einde voor het voorbeeld der heilige vrouwen in het Oude Testament, en voornamelijk van Sara. 7 Vermaant ook de mannen dat zij met verstand bij hun vrouwen wonen. 8 Komt daarna weder tot vermaningen van onderlinge liefde. 9 En bijzonderlijk van verdraagzaamheid en vreedzaamheid, met belofte van Gods zegen uit den 34sten psalm. 13 Wijst aan hoe zij niet hebben te vrezen wanneer zij onschuldig lijden, en hoe zij altijd moeten bereid zijn om reden te geven van de hoop die in hen is. 18 Stelt hun voor ogen het voorbeeld des lijdens van Christus, en Zijn uitkomst uit hetzelve. 19 Gelijk ook het tegengestelde voorbeeld der straf van de ongehoorzaamheid der eerste wereld ten tijde van Noach, en der verlossing van Noach door de ark uit het water, als hij met lijdzaamheid daarop verwacht had. 21 Waarvan nu ook de doop een tegenbeeld is, die ons wijst op de opstanding en heerlijkheid van Christus.
  
Het huwelijksleven
1 Ὁμοίως, αἱ γυναῖκες, ὑποτασσόμεναι τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν, ἵνα, καὶ εἴ τινες ἀπειθοῦσι τῷ λόγῳ, διὰ τῆς τῶν γυναικῶν ἀναστροφῆς ἄνευ λόγου κερδηθήσωνται, 1 DESGELIJKSa gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen 1het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord 2mogen gewonnen worden,
a Gen. 3:16. 1 Kor. 14:34. Ef. 5:22. Kol. 3:18. Tit. 2:5. verwijsteksten
1 Namelijk des Evangelies.
2 Dat is, tot Christus bekeerd worden, gelijk dit woord winnen gebruikt wordt Matth. 18:15. 1 Kor. 9:19, en elders. Niet dat het goed leven zonder woord genoeg is om den mens te bekeren of tot het geloof te brengen; want dat doet de Heilige Geest door het Woord Gods alleen, Ps. 19:8. Rom. 1:16; 10:17; maar omdat zulke mannen, ziende den goeden wandel der gelovige vrouwen, een goed gevoelen krijgen van dat Woord en van de religie die zij belijden, en een begeerte om hetzelve ook te horen en zichzelven door Gods genade daarnaar te schikken. verwijsteksten
   
2 ἐποπτεύσαντες τὴν ἐν φόβῳ ἁγνὴν ἀναστροφὴν ὑμῶν. 2 Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel 3in vreze.
3 Dat is, eerbied en zorgvuldigheid, namelijk in den dienst van God en van haar mannen.
   
3 ὧν ἔστω οὐχ ὁ ἔξωθεν ἐμπλοκῆς τριχῶν, καὶ περιθέσεως χρυσίων, ἢ ἐνδύσεως ἱματίων κόσμος· 3 bWelker 4versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken,
b 1 Tim. 2:9. Tit. 2:3. verwijsteksten
4 Dat is, haar voornaamste versiersel zij, want Paulus 1 Tim. 2:9 laat ook een eerbaar of sierlijk gewaad den vrouwen toe; maar Petrus bestraft hier alle onmatige en al te curieuze versiering, waartoe het vrouwelijk geslacht dikmaals genegen is, en alle hovaardij en trotsheid in de gewone en anderszins geoorloofde versiering. verwijsteksten
   
4 ἀλλ’ ὁ κρυπτὸς τῆς καρδίας ἄνθρωπος, ἐν τῷ ἀφθάρτῳ τοῦ πρᾳέος καὶ ἡσυχίου πνεύματος, ὅ ἐστιν ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ πολυτελές. 4 Maar 5de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die 6kostelijk is voor God.
5 Dat is, de inwendige mens, die dagelijks vernieuwd wordt naar Gods evenbeeld, 2 Kor. 4:16. verwijsteksten
6 Dat is, dierbaar en aangenaam.
   
5 οὕτω γάρ ποτε καὶ αἱ ἅγιαι γυναῖκες αἱ ἐλπίζουσαι ἐπὶ τὸν Θεὸν ἐκόσμουν ἑαυτάς, ὑποτασσόμεναι τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν· 5 Want alzo versierden zichzelven eertijds ook 7de heilige vrouwen, die op God hoopten, en waren haar eigen mannen onderdanig;
7 Namelijk die over haar godvruchtigheid, voorzichtigheid en nederigheid geprezen worden in het Oude Testament, als Rebekka, Hanna, de moeder van Samuël, Abigaïl, Esther en dergelijke.
   
6 ὡς Σάρρα ὑπήκουσε τῷ Ἀβραάμ, κύριον αὐτὸν καλοῦσα, ἧς ἐγενήθητε τέκνα, ἀγαθοποιοῦσαι καὶ μὴ φοβούμεναι μηδεμίαν πτόησιν. 6 cGelijk Sara Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer, welker 8dochteren 9gij geworden zijt, als gij wel doet en niet vreest 10voor enige verschrikking.
c Gen. 18:12. verwijsteksten
8 Gr. kinderen, namelijk naar den geest, gelijk Abraham de vader is aller gelovigen, Rom. 4:16. verwijsteksten
9 Dat is, gij metterdaad bewijst geworden te zijn, gelijk Joh. 15:8. verwijsteksten
10 Of: met. Het Griekse woord betekent een haastige of schielijke verbaasdheid, gelijk een vogel of enig ander dier verbaasd is, wanneer het iets ziet of hoort dat hem gevaarlijk is. Deze verbaasdheid, die het vrouwelijk geslacht lichtelijk overkomt vanwege de zwakheid harer natuur, verklaart de apostel dat zij in den dienst harer mannen lichtelijk kunnen ontgaan, als zij maar wel doen en een goede consciëntie voor God houden.
   
7 Οἱ ἄνδρες ὁμοίως, συνοικοῦντες κατὰ γνῶσιν, ὡς ἀσθενεστέρῳ σκεύει τῷ γυναικείῳ ἀπονέμοντες τιμήν, ὡς καὶ συγκληρονόμοι χάριτος ζωῆς, εἰς τὸ μὴ ἐκκόπτεσθαι τὰς προσευχὰς ὑμῶν. 7 Gij mannen insgelijks, dwoont bij haar 11met verstand, aan het vrouwelijke 12vat, als het zwakste, 13eer gevende, als die ook 14mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt; opdat uw gebeden 15niet verhinderd worden.
d Ef. 5:25, enz. Kol. 3:19. verwijsteksten
11 Gr. naar verstand, dat is, uw heerschappij gebruikende met voorzichtigheid en matigheid.
12 Een Hebreeuwse wijze van spreken, waardoor enig instrument, hetzij een persoon of enige andere zaak zijnde, betekend wordt; de vrouw wordt hier alzo genaamd omdat zij geschapen is tot een hulpe des mans, Gen. 2:18. verwijsteksten
13 Namelijk niet boven den man, maar nevens den man, of naast den man boven het gehele overige huisgezin, gevoegd met een bijzondere zorg en mededogendheid, gelijk het woord eer ook medebrengt, Matth. 15:4. 1 Tim. 5:17, hetwelk ook de liefde des mans en haar zorg over het huis vereist. Zie Ps. 45:10, enz. Spr. 31:27, 28. Ef. 5:25, enz. verwijsteksten
14 Namelijk des eeuwigen levens. Sommige boeken hebben als die mede-erfgenamen met u zijn. Hetwelk met den zin wel overeenkomt.
15 Namelijk door twist of tweespalt. Hier worden onder de gebeden ook allerlei oefeningen der godsdienstigheid verstaan.
  
Opwekking tot verdraagzaamheid
8 Τὸ δὲ τέλος, πάντες ὁμόφρονες, συμπαθεῖς, φιλάδελφοι, εὔσπλαγχνοι, φιλόφρονες· 8 16En eindelijk, ezijt allen eensgezind, 17medelijdend, de broeders liefhebbende, 18met innerlijke barmhartigheid bewogen, 19vriendelijk;
16 De apostel keert nu wederom tot de vermaningen die een iegelijk aangaan.
e Rom. 12:16; 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 2:2; 3:16. verwijsteksten
17 Namelijk met elkander. Het Griekse woord betekent eigenlijk een medegevoel hebben van het lijden van een ander.
18 Het Griekse woord betekent een deugd waardoor het ingewand of het hart over eens anders nood lichtelijk wordt bewogen.
19 Dit woord betekent eigenlijk: die bedenkt, of bevroedt, hetgeen een ander aangenaam is.
   
9 μὴ ἀποδιδόντες κακὸν ἀντὶ κακοῦ, ἢ λοιδορίαν ἀντὶ λοιδορίας· τοὐναντίον δὲ εὐλογοῦντες, εἰδότες ὅτι εἰς τοῦτο ἐκλήθητε, ἵνα εὐλογίαν κληρονομήσητε. 9 fVergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, 20maar zegent daarentegen; wetende 21dat gij daartoe geroepen zijt, gopdat gij 22zegening zoudt beërven.
f Lev. 19:18. Spr. 20:22; 24:29. Matth. 5:39. Rom. 12:17. 1 Kor. 6:7. 1 Thess. 5:15. verwijsteksten
20 Dat is, bidt voor die, en doet wel dengenen die u schelden of kwaad doen, gelijk Christus ook gebiedt Matth. 5:44. Doch hier staat te bemerken dat Petrus gelijk ook Christus niet spreken van het ambt ener overheid jegens openbare boosdoeners, maar van het ambt van een gemeen Christen jegens eenieder in het bijzonder. verwijsteksten
21 Namelijk van God, Dien gij dagelijks ook vertoorndet door uw zonden, en Wiens zegening gij derhalve ook onwaardig waart. Het kan ook gevoegd worden met het voorgaande, namelijk dat gij daartoe geroepen zijt, om geen kwaad met kwaad te vergelden.
g Matth. 25:34. 1 Tim. 4:8. verwijsteksten
22 Namelijk tijdelijke en eeuwige, gelijk de plaats hier tot bewijs voorgebracht medebrengt.
   
10 Ὁ γὰρ θέλων ζωὴν ἀγαπᾷν, καὶ ἰδεῖν ἡμέρας ἀγαθάς, παυσάτω τὴν γλῶσσαν αὐτοῦ ἀπὸ κακοῦ, καὶ χείλη αὐτοῦ τοῦ μὴ λαλῆσαι δόλον· 10 h23Want wie 24het leven wil liefhebben en 25goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen dat zij geen bedrog spreken;
h Ps. 34:13, enz. Jak. 1:26. verwijsteksten
23 Deze plaats is genomen uit Ps. 34:13, enz. Daarin volgt de apostel meest de Griekse overzetting, die den zin van het Hebreeuws wel uitdrukt. Doch hetgeen de profeet vraagswijze voorstelt, zet de apostel verhaalswijze. verwijsteksten
24 Hebr. wie is de man die het leven wil, en liefheeft of begeert het goede te zien?
25 Dat is, een gelukzalig leven leiden. Want al is het dat de godzaligen menigmaal verdrukt worden, zo houden zij nochtans altijd een goede consciëntie, en hebben een zalige uitkomst te verwachten. Waarom zij ook zich zelfs verheugen in de verdrukkingen, Rom. 5:3. Jak. 1:2, enz. verwijsteksten
   
11 ἐκκλινάτω ἀπὸ κακοῦ, καὶ ποιησάτω ἀγαθόν· ζητησάτω εἰρήνην, καὶ διωξάτω αὐτήν. 11 iDie wijke af van het kwade, en doe het goede; die zoeke vrede en jage denzelven na.
i Ps. 37:27. Jes. 1:16. 3 Joh. vs. 11. verwijsteksten
   
12 ὅτι οἱ ὀφθαλμοὶ Κυρίου ἐπὶ δικαίους, καὶ ὦτα αὐτοῦ εἰς δέησιν αὐτῶν· πρόσωπον δὲ Κυρίου ἐπὶ ποιοῦντας κακά. 12 Want 26de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar 27het aangezicht des Heeren is tegen degenen die kwaad doen.
26 Dat is, de gunstige en zorgvuldige ogen des Heeren.
27 Dat is, het toornig of afkerig aanschijn des Heeren.
  
Troost van een goede consciëntie
13 Καὶ τίς ὁ κακώσων ὑμᾶς, ἐὰν τοῦ ἀγαθοῦ μιμηταὶ γένησθε; 13 En 28wie is het die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede?
28 Dat is, óf niemand zal u kwaad willen doen, als gij navolgers zijt van het goede, óf zo iemand evenwel zulks doet, die kan u in uw gelukzaligheid niet schaden, dewijl gij om de gerechtigheid lijdt.
   
14 ἀλλ’ εἰ καὶ πάσχοιτε διὰ δικαιοσύνην, μακάριοι· τὸν δὲ φόβον αὐτῶν μὴ φοβηθῆτε, μηδὲ ταραχθῆτε· 14 kMaar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; len 29vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd;
k Matth. 5:10. 1 Petr. 2:20; 4:14. verwijsteksten
l Jes. 8:12. Jer. 1:8. verwijsteksten
29 Gr. vreest niet hun vreze, dat is, gelijk zij vrezen en ontroerd zijn, omdat zij een kwade consciëntie hebben, gelijk Jes. 8:12, waaruit Petrus deze woorden tot zijn voornemen past. verwijsteksten
   
15 Κύριον δὲ τὸν Θεὸν ἁγιάσατε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν· ἕτοιμοι δὲ ἀεὶ πρὸς ἀπολογίαν παντὶ τῷ αἰτοῦντι ὑμᾶς λόγον περὶ τῆς ἐν ὑμῖν ἐλπίδος, μετὰ πρᾳΰτητος καὶ φόβου· 15 mMaar 30heiligt God den Heere in uw harten; nen zijt altijd bereid 31tot verantwoording aan een iegelijk 32die u rekenschap afeist 33van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en 34vreze.
m Job 1:21. verwijsteksten
30 Dat is, schrijft Hem alle lof en eer toe, hangt alleen aan Hem, en betrouwt op Hem, gelijk Job 33:4. Rom. 4:20. Want dan geven wij God Zijn hoogste eer, als wij Zijn genade, trouw, wijsheid en mogendheid alles toeschrijven. verwijsteksten
n Ps. 119:46. Hand. 4:8. verwijsteksten
31 Dat is, openlijke belijdenis en bescherming uit Gods Woord van uw hoop, naar de mate der gaven die gij ontvangen hebt.
32 Namelijk ambtshalve, of om onderricht te worden; of wanneer de verdediging der waarheid zulks vereist. Want anders zegt ook Christus, dat wij het heilige voor de honden niet zullen werpen, noch de parelen voor de zwijnen, opdat zij zich niet omkeren en ons verscheuren, Matth. 7:6. verwijsteksten
33 Dat is, van den grond uws geloofs, en dienvolgens ook van uw hoop waarop gij steunt.
34 Dat is, met zorgvuldige voorzichtigheid, opdat u niets ontvalle dat Gods gemeente of het Evangelie zou nadelig zijn. Zie een voorbeeld in Christus, Joh. 18:19, 20, als Hij voor de rechters stond. verwijsteksten
   
16 συνείδησιν ἔχοντες ἀγαθήν, ἵνα, ἐν ᾧ *καταλαλῶσιν ὑμῶν ὡς κακοποιῶν, καταισχυνθῶσιν οἱ ἐπηρεάζοντες ὑμῶν τὴν ἀγαθὴν ἐν Χριστῷ ἀναστροφήν.
* καταλαλῶσιν St, B-edd, Elz, Sc, M | καταλαλοῦσιν B-edd
16 En 35hebt een goede consciëntie, oopdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel 36in Christus lasteren.
35 Of: houdt, namelijk in al uw doen, en in al deze vreze of voorzichtigheid, opdat gij onder den dekmantel van dien niet nalaat openlijk te belijden hetgeen God u in Zijn Woord gebiedt, of dat tot Zijn eer dient.
o Tit. 2:8. 1 Petr. 2:12, 15. verwijsteksten
36 Dat is, naar Christus’ leer en bevel.
   
17 κρεῖττον γὰρ ἀγαθοποιοῦντας (εἰ θέλει τὸ θέλημα τοῦ Θεοῦ) πάσχειν, ἢ κακοποιοῦντας. 17 Want het is beter dat gij wel doende (indien het de wil Gods wil) 37lijdt, dan kwaad doende.
37 Namelijk tot beproeving uws geloofs, Jak. 1:2, 3, 4. verwijsteksten
   
18 ὅτι καὶ Χριστὸς ἅπαξ περὶ ἁμαρτιῶν ἔπαθε, δίκαιος ὑπὲρ ἀδίκων, ἵνα ἡμᾶς προσαγάγῃ τῷ Θεῷ, θανατωθεὶς μὲν σαρκί, ζωοποιηθεὶς δὲ τῷ Πνεύματι, 18 pWant Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood 38in het vlees, maar levend gemaakt 39door den Geest;
p Rom. 5:6. Hebr. 9:15, 28. verwijsteksten
38 Of: naar het vlees, dat is, naar Zijn menselijke natuur, gelijk dit woord vlees van Christus doorgaans wordt verstaan. Zie Joh. 1:14. Rom. 1:3. 1 Tim. 3:16. Want hoewel degenen die het lichaam doden, de ziel niet kunnen doden, Matth. 10:28, nochtans wordt de gehele mens gezegd gedood te zijn, wanneer ziel en lichaam door een geweldigen dood van elkander worden gescheiden; hoewel geen geweld de ziel noch het lichaam van Christus van Zijn Godheid heeft kunnen scheiden. verwijsteksten
39 Dat is, door Zijn Goddelijke natuur, door welke Hij Zijn mensheid uit de doden heeft opgewekt, gelijk dit woord Geest voor de Goddelijke natuur van Christus ook elders genomen wordt. Zie Rom. 1:4. Hebr. 9:14, enz. Anderen zetten het over: naar den geest, en verstaan het van de ziel van Christus, die levend is gebleven, al was Zijn lichaam gedood. Doch alzo zou Petrus hier van Christus niet anders zeggen dan wat allen gelovigen toekomt, Matth. 10:28, en dit strijdt ook tegen de eigenschap van het Griekse woord zoopoietheis, hetwelk niet betekent een die levend blijft, maar levend gemaakt is; welke levendmaking een eigen werk Gods is; zie Joh. 5:21. Rom. 4:17. 1 Tim. 6:13. Hetgeen ook van dezen Geest van Christus hierna gezegd wordt, dat Hij door Denzelven den geesten in de gevangenis zijnde, ten tijde van Noach gepredikt heeft, kan van de ziel van Christus, die voor Zijn ontvangenis uit Maria nog niet was, ook niet gezegd worden. verwijsteksten
   
19 ἐν ᾧ καὶ τοῖς ἐν φυλακῇ πνεύμασι πορευθεὶς ἐκήρυξεν, 19 40In Denwelken 41Hij ook 42heengegaan zijnde, 43den geesten qdie in de gevangenis zijn, 44gepredikt heeft,
40 Of: Door Denwelken, namelijk Geest of Zijn Godheid.
41 Namelijk Christus, van Welken Petrus hier spreekt.
42 Of: gekomen zijnde, dat is, van den hemel afgekomen zijnde, namelijk door Zijn openbaring en werking, gelijk Hij Zelf tot Abraham sprak als Hij nederkwam om Lot te verlossen en Sodom en Gomorra door het vuur te straffen, Gen. 18:21, en om Zijn volk Israël uit Egypte te verlossen en de Egyptenaars te straffen, Ex. 3:8. verwijsteksten
43 Deze plaats is zwaar, en wordt daarom verschillend uitgelegd. Sommigen verstaan door deze geesten de heidenen, die in de schaduw des doods en gelijk als in de hel zaten, dien Christus door Zijn apostelen het Evangelie gepredikt heeft. Doch de heidenen worden nergens geesten genaamd, en de omstandigheid des tijds wanneer deze predicatie hun is geschied, past op zulke uitlegging niet, dewijl de apostelen niet ten tijde van Noach, maar na de verrijzenis van Christus het Evangelie hebben verkondigd. Anderen verstaan door deze geesten de verdoemde zielen in de hel, aan dewelke Christus na Zijn dood Zichzelven op een extraordinaire wijze zou hebben geopenbaard, om hun Zijn overwinning te verkondigen tot een schrik, en hen van hun ondankbaarheid en rechtvaardige straf te overtuigen. Doch van zulk een extraordinaire verschijning van Christus in de hel wordt nergens in de Schrift gewag gemaakt; zij was ook niet nodig, en het woord prediken dat hier gebruikt wordt, wordt nergens in zulken zin genomen. Anderen verstaan daardoor de zielen der gelovigen des Ouden Testaments, die ergens onder de aarde in een voorburcht der hel, als in een gevangenis, zouden bewaard zijn geweest, totdat Christus zou gestorven zijn en met Zijn ziel bij hen verschenen, om hun te verkondigen hun verlossing uit deze gevangenis, en hen met Hem in den hemel daarna op te voeren. Welke uitlegging, behalve dat zij strijdt met hetgeen Christus zeide tot den bekeerden moordenaar aan het kruis: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn, Luk. 23:43, zo strijdt ze ook met de zaligheid van de zielen der voorvaderen, die al voor Christus’ dood en opstanding in den hemel waren, gelijk aangetekend is op Hebr. 11:5, 16, 40; 12:23, en andere plaatsen meer. Nergens wordt ook een gevangenis genoemd een plaats waarin iemand bewaard wordt om hem gelukkiger te maken, maar wel een plaats waarin iemand bewaard wordt tot zijn oordeel of straf. Het woord prediken ziet ook altijd in Gods Woord op de nodiging tot geloof en bekering, die voor de zielen der afgestorven gelovigen des Ouden Testaments niet meer nodig was; gelijk ook niet gepast kan worden op die zielen, als gezegd wordt dat Christus door Zijn Geest gepredikt heeft de zielen die ten tijde van Noach ongehoorzaam waren. Daarom is deze uitlegging de bekwaamste en zekerste, dat door de geesten hier verstaan worden de zielen van die mensen aan welke de Geest of Godheid van Christus door Noach de bekering eertijds heeft laten prediken, namelijk toen zij nog leefden, welke Noach daarom ook een prediker der gerechtigheid wordt genaamd, 2 Petr. 2:5; welke mensen, niettegenstaande deze prediking van Noach en Gods lankmoedigheid over hen, even ongehoorzaam en goddeloos zijn gebleven, gelijk 2 Petr. 2:5 ook wordt betuigd. Die ook om hun ongehoorzaamheid en goddeloosheid in de gevangenis of hel zijn geweest toen Petrus zijn brief schreef, gelijk de hel ook een gevangenis genaamd wordt, Openb. 20:7, en de onzalige geesten die daarin zijn, worden gezegd daarin bewaard te worden tot den dag des oordeels, 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6. verwijsteksten
q 1 Petr. 4:6. verwijsteksten
44 Namelijk door Noach, den prediker der gerechtigheid, 2 Petr. 2:5. verwijsteksten
   
20 ἀπειθήσασί ποτε, ὅτε ἅπαξ ἐξεδέχετο ἡ τοῦ Θεοῦ μακροθυμία ἐν ἡμέραις Νῶε, κατασκευαζομένης κιβωτοῦ, εἰς ἣν ὀλίγαι (τοῦτ’ ἔστιν ὀκτώ) ψυχαί, διεσώθησαν δι’ ὕδατος· 20 rDie eertijds ongehoorzaam waren, swanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal 45verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (tdat is acht) 46zielen behouden werden 47door het water;
r Gen. 6:5. verwijsteksten
s Gen. 6:3, 14. Matth. 24:37. Luk. 17:26. Rom. 2:4. verwijsteksten
45 Namelijk honderd en twintig jaren lang, of de mensen zich zouden bekeren, eer Hij de gedreigde straf zou uitvoeren, Gen. 6:3. Zie ook van deze lankmoedigheid Gods jegens de ongehoorzamen Rom. 2:4; 9:22. verwijsteksten
t Gen. 8:18. 2 Petr. 2:5. verwijsteksten
46 Dat is, mensen, gelijk Hand. 2:41. verwijsteksten
47 Of: in het water, dat is, midden in en door het water, gelijk dit Griekse woord dia ook genomen wordt Rom. 4:11. 1 Tim. 2:15. verwijsteksten
   
21 *ᾧ καὶ ἡμᾶς ἀντίτυπον νῦν σώζει βάπτισμα, οὐ σαρκὸς ἀπόθεσις ῥύπου, ἀλλὰ συνειδήσεως ἀγαθῆς ἐπερώτημα εἰς Θεόν, δι’ ἀναστάσεως Ἰησοῦ Χριστοῦ,
* ᾧ B, Elz, Sc | ὃ St, M
21 v48Waarvan het 49tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, 50niet die een aflegging is van de vuiligheid 51des lichaams, maar 52die een vraag is 53ener goede consciëntie tot God, 54door de opstanding van Jezus Christus,
v Ef. 5:26. verwijsteksten
48 Dit ziet op de ark en den ingang van Noach in de ark, door welke Noach is behouden gebleven in het water van den zondvloed, waarin de anderen vergingen.
49 De doop wordt alzo genaamd, omdat hij een sacrament is van onze behoudenis uit het algemeen verderf der wereldse mensen, gelijk de ark was een middel van de lichamelijke behoudenis van Noach en de zijnen uit het verderf der eerste wereld.
50 Dat is, die doop behoudt onze zielen eigenlijk niet, die uitwendig is, en waardoor de vuiligheid des lichaams wordt afgewassen, welke ook vele huichelaars en mondchristenen deelachtig zijn; maar, wil hij zeggen, die inwendig is, en door het bloed en den Geest van Christus aan onze zielen geschiedt.
51 Gr. des vleses.
52 Of: afvraging. Het Griekse woord betekent hier zulk een afvraging die met een ernstige begeerte is gevoegd van hetgeen waarnaar men vraagt, gelijk als men iemand om raad of hulp vraagt of verzoekt.
53 Dat is, die door het bloed en den Geest van Jezus Christus is gereinigd, Hebr. 9:14. Hierdoor wordt verstaan de vrijmoedige toegang en aanspraak der gelovigen in hun vertrouwen, en in hun gebeden tot God, als tot hun Vader; zie Rom. 8:15. Gal. 4:6; welke een onafscheidelijke vrucht is van de vergeving onzer zonden en van onze vernieuwing of wedergeboorte. Anderen menen dat hier gezien wordt op het gebruik van den doop der volwassenen in de eerste kerk, welken afgevraagd werd of zij ook den duivel en de wereld voortaan wilden afzweren, en in een nieuw leven, met een goede consciëntie, voor God wandelen, waarop zij antwoordden: Ja; welke vraag en antwoord door dit Griekse woord eperotema zou verstaan worden. Dit antwoord dan uit een goede of gereinigde consciëntie voor God spruitende, betuigt ook den inwendigen doop des harten. verwijsteksten
54 Namelijk die een volkomen bewijs is van Christus’ voldoening voor onze zonden, en een onderpand van de opwekking van den nieuwen mens, en van onze zalige opstanding hiernamaals. Zie Rom. 6:3, enz. verwijsteksten
   
22 ὅς ἐστιν ἐν δεξιᾷ τοῦ Θεοῦ, πορευθεὶς εἰς οὐρανόν, ὑποταγέντων αὐτῷ ἀγγέλων καὶ ἐξουσιῶν καὶ δυνάμεων. 22 xWelke is 55aan de rechterhand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde.
x Ef. 1:20. verwijsteksten
55 Zie hiervan en hetgeen volgt Ef. 1:20, enz. Kol. 3:1. verwijsteksten

Einde 1 Petrus 3