Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Petrus 2 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Petrus 2

 De levende Steen en het heilige volk
1 Ἀποθέμενοι οὖν πᾶσαν κακίαν καὶ πάντα δόλον καὶ ὑποκρίσεις καὶ φθόνους καὶ πάσας καταλαλιάς, 1 ZO alegt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; a Matth. 18:3. Rom. 6:4. 1 Kor. 14:20. Ef. 4:23. Kol. 3:8. Hebr. 12:1. verwijsteksten
2 ὡς ἀρτιγέννητα βρέφη, τὸ λογικὸν ἄδολον γάλα ἐπιποθήσατε, ἵνα ἐν αὐτῷ αὐξηθῆτε, 2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen;
3 εἴπερ ἐγεύσασθε ὅτι χρηστὸς ὁ Κύριος· 3 Indien gij anders bgesmaakt hebt dat de Heere goedertieren is. b Ps. 34:9. verwijsteksten
4 πρὸς ὃν προσερχόμενοι, λίθον ζῶντα, ὑπὸ ἀνθρώπων μὲν ἀποδεδοκιμασμένον, παρὰ δὲ Θεῷ ἐκλεκτόν, ἔντιμον, 4 cTot Welken komende als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, c Ef. 2:20. verwijsteksten
5 καὶ αὐτοὶ ὡς λίθοι ζῶντες οἰκοδομεῖσθε οἶκος πνευματικός, ἱεράτευμα ἅγιον, ἀνενέγκαι πνευματικὰς θυσίας εὐπροσδέκτους τῷ Θεῷ διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ. 5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot deen geestelijk huis, tot eeen heilig priesterdom, om fgeestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. d Hebr. 3:6. e Openb. 1:6; 5:10. f Rom. 12:1. Hebr. 12:28. verwijsteksten
6 διὸ καὶ περιέχει ἐν τῇ γραφῇ, Ἰδού, τίθημι ἐν Σιὼν λίθον ἀκρογωνιαῖον, ἐκλεκτόν, ἔντιμον· καὶ ὁ πιστεύων ἐπ’ αὐτῷ οὐ μὴ καταισχυνθῇ. 6 Daarom is ook vervat in de Schrift: gZie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. g Jes. 28:16. verwijsteksten
7 ὑμῖν οὖν ἡ τιμὴ τοῖς πιστεύουσιν· ἀπειθοῦσι δέ, Λίθον ὃν ἀπεδοκίμασαν οἱ οἰκοδομοῦντες, οὗτος ἐγενήθη εἰς κεφαλὴν γωνίας, καί, Λίθος προσκόμματος καὶ πέτρα σκανδάλου· 7 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: hDe Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en ieen Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; h Ps. 118:22. Matth. 21:42. Hand. 4:11. i Jes. 8:14. Rom. 9:33. verwijsteksten
8 οἳ προσκόπτουσι τῷ λόγῳ ἀπειθοῦντες· εἰς ὃ καὶ ἐτέθησαν. 8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn.
9 ὑμεῖς δὲ γένος ἐκλεκτόν, βασίλειον ἱεράτευμα, ἔθνος ἅγιον, λαὸς εἰς περιποίησιν, ὅπως τὰς ἀρετὰς ἐξαγγείλητε τοῦ ἐκ σκότους ὑμᾶς καλέσαντος εἰς τὸ θαυμαστὸν αὐτοῦ φῶς· 9 kMaar gij zijt een uitverkoren geslacht, leen koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; k Ex. 19:5. Deut. 7:6; 14:2; 26:18. Ef. 1:14. l Openb. 1:6; 5:10. verwijsteksten
10 οἱ ποτὲ οὐ λαός, νῦν δὲ λαὸς Θεοῦ· οἱ οὐκ ἠλεημένοι, νῦν δὲ ἐλεηθέντες. 10 mGij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden. m Hos. 1:10; 2:22. Rom. 9:26. verwijsteksten
  
Alle gezag onderdanig
11 Ἀγαπητοί, παρακαλῶ ὡς παροίκους καὶ παρεπιδήμους, ἀπέχεσθαι τῶν σαρκικῶν ἐπιθυμιῶν, αἵτινες στρατεύονται κατὰ τῆς ψυχῆς· 11 Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, ndat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; n Rom. 13:14. Gal. 5:16. verwijsteksten
12 τὴν ἀναστροφὴν ὑμῶν ἐν τοῖς ἔθνεσιν ἔχοντες καλήν, ἵνα, ἐν ᾧ καταλαλοῦσιν ὑμῶν ὡς κακοποιῶν, ἐκ τῶν καλῶν ἔργων, ἐποπτεύσαντες, δοξάσωσι τὸν Θεὸν ἐν ἡμέρᾳ ἐπισκοπῆς. 12 oEn houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; popdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, qzij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen rin den dag der bezoeking. o Rom. 12:17. 2 Kor. 8:21. Filipp. 2:15. p Tit. 2:8. 1 Petr. 3:16. q Matth. 5:16. r Luk. 1:68; 19:44. verwijsteksten
13 Ὑποτάγητε οὖν πάσῃ ἀνθρωπίνῃ κτίσει διὰ τὸν Κύριον· εἴτε βασιλεῖ, ὡς ὑπερέχοντι· 13 sZijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; s Rom. 13:1. Tit. 3:1. verwijsteksten
14 εἴτε ἡγεμόσιν, ὡς δι’ αὐτοῦ πεμπομένοις εἰς ἐκδίκησιν μὲν κακοποιῶν, ἔπαινον δὲ ἀγαθοποιῶν. 14 Hetzij den stadhouders, als die van hem gezonden worden tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen.
15 ὅτι οὕτως ἐστὶ τὸ θέλημα τοῦ Θεοῦ, ἀγαθοποιοῦντας φιμοῦν τὴν τῶν ἀφρόνων ἀνθρώπων ἀγνωσίαν· 15 Want alzo is het de wil van God, tdat gij wel doende den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; t Tit. 2:8. verwijsteksten
16 ὡς ἐλεύθεροι, καὶ μὴ ὡς ἐπικάλυμμα ἔχοντες τῆς κακίας τὴν ἐλευθερίαν, ἀλλ’ ὡς δοῦλοι Θεοῦ. 16 vAls vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. v Joh. 8:32. Rom. 6:18. Gal. 5:1. verwijsteksten
17 πάντας τιμήσατε. τὴν ἀδελφότητα ἀγαπᾶτε. τὸν Θεὸν φοβεῖσθε. τὸν βασιλέα τιμᾶτε. 17 xEert een iegelijk; yhebt de broederschap lief; vreest God; zeert den koning. x Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5. y Rom. 12:10. Ef. 4:3. Hebr. 13:1. 1 Petr. 1:22. z Matth. 22:21. verwijsteksten
18 Οἱ οἰκέται, ὑποτασσόμενοι ἐν παντὶ φόβῳ τοῖς δεσπόταις, οὐ μόνον τοῖς ἀγαθοῖς καὶ ἐπιεικέσιν, ἀλλὰ καὶ τοῖς σκολιοῖς. 18 aGij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. a Ef. 6:5. Kol. 3:22. 1 Tim. 6:1. Tit. 2:9. verwijsteksten
  
Lijden om het goede
19 τοῦτο γὰρ χάρις, εἰ διὰ συνείδησιν Θεοῦ ὑποφέρει τις λύπας, πάσχων ἀδίκως. 19 bWant dat is genade, indien iemand om de consciëntie voor God zwarigheid verdraagt, lijdende ten onrechte. b Matth. 5:10. verwijsteksten
20 ποῖον γὰρ κλέος, εἰ ἁμαρτάνοντες καὶ κολαφιζόμενοι ὑπομενεῖτε; ἀλλ’ εἰ ἀγαθοποιοῦντες καὶ πάσχοντες ὑπομενεῖτε, τοῦτο χάρις παρὰ Θεῷ. 20 Want wat lof is het, indien gij verdraagt als gij zondigt en daarover geslagen wordt? cMaar indien gij verdraagt als gij wel doet en daarover lijdt, dat is genade bij God. c 1 Petr. 3:14; 4:14. verwijsteksten
21 εἰς τοῦτο γὰρ ἐκλήθητε, ὅτι καὶ Χριστὸς ἔπαθεν ὑπὲρ *ἡμῶν, ἡμῖν ὑπολιμπάνων ὑπογραμμόν, ἵνα ἐπακολουθήσητε τοῖς ἴχνεσιν αὐτοῦ·
* ἡμῶν, ἡμῖν St, B-edd, Sc | ὑμῶν, ὑμῖν B-edd, Elz | ἡμῶν, ὑμῖν M
21 Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, dons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; d Joh. 13:15. Filipp. 2:5. 1 Joh. 2:6. verwijsteksten
22 ὃς ἁμαρτίαν οὐκ ἐποίησεν, οὐδὲ εὑρέθη δόλος ἐν τῷ στόματι αὐτοῦ· 22 eDie geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; e Jes. 53:9. 2 Kor. 5:21. 1 Joh. 3:5. verwijsteksten
23 ὃς λοιδορούμενος οὐκ ἀντελοιδόρει, πάσχων οὐκ ἠπείλει, παρεδίδου δὲ τῷ κρίνοντι δικαίως· 23 fDie, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien Die rechtvaardiglijk oordeelt; f Matth. 27:39. Joh. 8:48, 49. verwijsteksten
24 ὃς τὰς ἁμαρτίας ἡμῶν αὐτὸς ἀνήνεγκεν ἐν τῷ σώματι αὐτοῦ ἐπὶ τὸ ξύλον, ἵνα, ταῖς ἁμαρτίαις ἀπογενόμενοι, τῇ δικαιοσύνῃ ζήσωμεν· οὗ τῷ μώλωπι αὐτοῦ ἰάθητε. 24 gDie Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, hopdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. g Jes. 53:4. Matth. 8:17. h Rom. 6:11. verwijsteksten
25 ἦτε γὰρ ὡς πρόβατα πλανώμενα· ἀλλ’ ἐπεστράφητε νῦν ἐπὶ τὸν ποιμένα καὶ ἐπίσκοπον τῶν ψυχῶν ὑμῶν. 25 Want gij waart ials dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. i Jes. 53:6. Ez. 34:6. Luk. 15:4. verwijsteksten

Einde 1 Petrus 2