Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Na het opschrift des briefs, 3 Dankt de apostel God, dat Hij ons heeft wedergeboren tot een onverderfelijke erve. 5 Mitsgaders dat Hij ons door het geloof tot de zaligheid bewaart. 6 En ons verheugt in het midden van alle beproevingen. 8 Waarover wij Hem ook met vreugde liefhebben, hoewel wij Hem niet zien. 10 Betuigt verder dat de leer van deze genade niet nieuw is, noch gering, maar dat de Geest van Christus in de oude profeten dezelve heeft voorzegd. 12 En de engelen begerig zijn om zulks in te zien. 13 Komt daarna tot verscheidene vermaningen, en vooral tot vaste hoop op deze genade. 14 Tot heiligheid. 17 Tot verdere aflegging van allen ijdelen wandel, waaruit wij door het bloed van Christus verlost zijn. 20 Leert dat God Christus tot dit Middelaarsambt wel uitverkoren heeft van eeuwigheid, maar dat Hij nu geopenbaard is om onzentwil. 22 Trekt daaruit weder een vermaning tot onderlinge broederlijke liefde. 23 Alzo wij door het onvergankelijk zaad des Evangelies daartoe zijn wedergeboren. |
| | Opschrift en zegengroet |
1 Πέτρος, ἀπόστολος Ἰησοῦ Χριστοῦ, ἐκλεκτοῖς παρεπιδήμοις διασπορᾶς Πόντου, Γαλατίας, Καππαδοκίας, Ἀσίας, καὶ Βιθυνίας, | | 1 PETRUS,1 een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan 2de vreemdelingen, averstrooid 3in Pontus, Galátië, Cappadócië, 4Azië en Bithynië, |
| 1 De eigennaam van dezen apostel was Simon of Simeon, Joh. 21:2. 2 Petr. 1:1. Doch de naam Petrus, of in het Syrisch Cefas, Joh. 1:43. 1 Kor. 1:12, heeft hij van Christus ontvangen, toen Hij hem tot het apostelschap heeft beroepen, gelijk te zien is Mark. 3:16. Luk. 6:14. Zie de reden hiervan in de aant. op Matth. 16:18. |
| Joh. 21:2 Er waren tezamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Dídymus, en Nathánaël, die van Kana in Galiléa was, en de zonen van Zebedéüs, en twee anderen van Zijn discipelen. 2 Petr. 1:1 SIMEON
PETRUS, een dienstknecht en apostel van JEZUS CHRISTUS, aan degenen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker Jezus Christus: Joh. 1:43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult genaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: Petrus. 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. Mark. 3:16 En Simon gaf Hij den toenaam Petrus; Luk. 6:14 Namelijk Simon, welken Hij ook Petrus noemde, en Andréas, zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholoméüs; Matth. 16:18 (kt.) En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. |
| 2 Gr. de vreemdelingen der verstrooiing. Sommigen verstaan hierdoor degenen die, omdat zij het geloof in Christus beleden, uit het Joodse land door de ongelovige Joden verdreven waren, gelijk Hand. 8:4; 11:19 te zien is. Doch het schijnt niet dat deze verdreven Christenen in zo korten tijd naar landen zo ver van Judea gelegen vertrokken zijn, maar dat die veeleer in de landen gelegen rondom Judea gebleven zijn. Daarom is het gevoelen dergenen gelofelijker die hierdoor verstaan de Joden die in die landen van Azië lang tevoren verstrooid geweest waren, door de wegvoering der Assyriërs en door de vervolging onder Antiochus tevoren geschied, gelijk het Griekse woord parepidemois medebrengt; die wel vreemdelingen waren, maar onder dezelve volken woonden, gelijk ook het Griekse woord diaspora, dat is, verstrooiing, alzo genomen wordt Joh. 7:35, uit welke ook velen op den pinksterdag te Jeruzalem gekomen zijnde, door de predicatie van Petrus en van andere apostelen bekeerd zijn, Hand. 2:10, die daarna tehuis zijn gekeerd en het geloof hebben verbreid, hoewel niet zonder grote zwarigheid van de andere hardnekkige Joden. Dit gevoelen wordt ook bevestigd met den titel dien Jakobus in zijn zendbrief denzelven Joden geeft, als hij hen noemt de verstrooiden uit de twaalf stammen, aan dewelke hij zijn zendbrief schrijft. Zie Jak. 1:1. Tot dezer versterking heeft dan Petrus, gelijk ook Jakobus, zijn zendbrief geschreven. |
| Hand. 8:4 Zij dan nu die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het Woord. Hand. 11:19 Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. Joh. 7:35 De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal Deze heen gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren? Hand. 2:10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte en de delen van Libië, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beide Joden en Jodengenoten, Jak. 1:1 JAKOBUS,
een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid. |
| a Jak. 1:1. |
| Jak. 1:1 JAKOBUS,
een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid. |
| 3 Deze waren alle provincies in Azië gelegen, in welke vele Joden tevoren hun woning hadden genomen, gelijk Hand. 2:9, 10 en uit de reizen van Paulus ook ten dele te zien is. |
| Hand. 2:9 Parthers en Meders en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en Azië, Hand. 2:10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte en de delen van Libië, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beide Joden en Jodengenoten, |
| 4 Dit was een deel van Azië, genaamd Klein-Azië, waarvan Efeze de hoofdstad was. Zie Hand. 2:9. |
| Hand. 2:9 Parthers en Meders en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en Azië, |
| | |
2 κατὰ πρόγνωσιν Θεοῦ Πατρός, ἐν ἁγιασμῷ Πνεύματος, εἰς ὑπακοὴν καὶ ῥαντισμὸν αἵματος Ἰησοῦ Χριστοῦ· χάρις ὑμῖν καὶ εἰρήνη πληθυνθείη. | | 2 5De uitverkorenen 6naar de voorkennis van God den Vader, 7in de heiligmaking des Geestes, 8tot gehoorzaamheid en b9besprenging des bloeds van Jezus Christus: cGenade en vrede zij u d10vermenigvuldigd. |
| 5 Hierdoor wordt niet eigenlijk de eeuwige verkiezing (die door den volgenden titel verstaan wordt) betekend, maar de verkiezing in den tijd uit den gemenen hoop der mensen en inzonderheid der Joden; welke verkiezing in de Schrift anderszins ook de roeping, of de roeping naar Gods voornemen genoemd wordt. Zie Joh. 15:19. Rom. 8:28. 1 Kor. 1:26. |
| Joh. 15:19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. Rom. 8:28 En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. 1 Kor. 1:26 Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt
naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. |
| 6 Dat is, naar het eeuwig besluit of voornemen. Zie vers 20. Rom. 8:29. |
| vers 20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. |
| 7 Of: door. Want deze verkiezing of roeping bestaat in de heiligmaking des Geestes, en geschiedt door den Heiligen Geest, overmits de werking des Heiligen Geestes alleen ons afzondert van den gemenen hoop der verdorven mensen. |
| 8 Namelijk des geloofs. Want door het geloof gehoorzamen wij het Evangelie van Christus. Zie vers 22. Rom. 1:5. |
| vers 22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; Rom. 1:5 (Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam; |
| b Hebr. 12:24. |
| Hebr. 12:24 En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. |
| 9 Dat is, verzoening met God door het bloed van Christus, die wij met het geloof aannemen, en waarvan de besprenging des bloeds der offeranden in het Oude Testament een voorbeeld was. Zie Hebr. 9:18, enz. Alzo worden hier dan in het kort verhaald al de voornaamste oorzaken onzer zaligheid. |
| Hebr. 9:18 Waarom ook het eerste niet zonder bloed is ingewijd. |
| c Rom. 1:7. 1 Kor. 1:3. Gal. 1:3. Ef. 1:2. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Kor. 1:3 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Gal. 1:3 Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; Ef. 1:2 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| d 2 Petr. 1:2. Jud. vs. 2. |
| 2 Petr. 1:2 Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus onzen Heere; Jud. vs. 2 Barmhartigheid, en vrede, en liefde zij u
vermenigvuldigd. |
| 10 Dit zegt de apostel omdat zij alrede de beginselen dezer genade en vrede hadden ontvangen. |
| | De hoop der zaligheid |
3 Εὐλογητὸς ὁ Θεὸς καὶ Πατὴρ τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, ὁ κατὰ τὸ πολὺ αὐτοῦ ἔλεος ἀναγεννήσας *ἡμᾶς εἰς ἐλπίδα ζῶσαν δι’ ἀναστάσεως Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐκ νεκρῶν, * ἡμᾶς St, B, Sc, M | ὑμᾶς Elz | | 3 e11Geloofd zij 12de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, fDie naar Zijn grote barmhartigheid 13ons heeft wedergeboren tot 14een levende hoop, g15door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |
| e 2 Kor. 1:3. Ef. 1:3. |
| 2 Kor. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. |
| 11 Gr. Gezegend, gelijk Ef. 1:3. |
| Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. |
| 12 Zie hiervan 1 Kor. 15:24. |
| 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. |
| f Rom. 6:23. Jak. 1:18. |
| Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
| 13 Dat is, door Zijn Geest vernieuwd, of van de verdorvenheid onzer eerste geboorte en van de heerschappij der inwonende zonde verlost. Zie Joh. 3:5, 6. Rom. 6:11, enz. |
| Joh. 3:5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. Rom. 6:11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus Jezus, onzen Heere. |
| 14 Dat is, een hoop des eeuwigen levens, of een levendmakende hoop, een hoop die in ons wakker en vast is, en alle zwarigheden overwint; onder welke ook het geloof, waaruit deze hoop ontstaat, wordt begrepen. |
| g 1 Kor. 15:20. |
| 1 Kor. 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en
is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. |
| 15 De apostel schrijft hier onze wedergeboorte de opstanding van Christus toe, niet om Zijn dood uit te sluiten, want daardoor zijn wij met God verzoend, en door de kracht van denzelven dood is onze oude mens ook gedood; maar omdat deze verzoening ons door Christus’ opstanding wordt toegeëigend, en de nieuwe mens in ons wordt verwekt, gelijk Paulus Rom. 6:4 en vervolgens breder verklaart. Zie ook de aant. op Rom. 4:25. |
| Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Rom. 4:25 (kt.) Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. |
| | |
4 εἰς κληρονομίαν ἄφθαρτον καὶ ἀμίαντον καὶ ἀμάραντον, τετηρημένην ἐν οὐρανοῖς εἰς *ὑμᾶς, * ὑμᾶς B-edd, Sc, M | ἡμᾶς St, B-edd, Elz | | 4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, hdie 16in de hemelen bewaard is voor u, |
| h Kol. 1:5. 2 Tim. 1:12. |
| Kol. 1:5 Om de hoop die u weggelegd is in de hemelen, van welke gij tevoren gehoord hebt door het Woord der waarheid, namelijk des Evangelies; 2 Tim. 1:12 Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijd, maar ik word niet beschaamd; want ik weet Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag. |
| 16 Dit zegt de apostel omdat vele Joden een aards koninkrijk onder den Messias verwachtten. |
| | |
5 τοὺς ἐν δυνάμει Θεοῦ φρουρουμένους διὰ πίστεως εἰς σωτηρίαν ἑτοίμην ἀποκαλυφθῆναι ἐν καιρῷ ἐσχάτῳ. | | 5 Die 17in de kracht Gods 18bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om 19geopenbaard te worden 20in den laatsten tijd. |
| 17 Of: door. |
| 18 Het Griekse woord betekent een bewaring die door uitgezette wachten geschiedt. Zo is dan de kracht Gods gelijk een wacht en sterkte, waarmede wij tegen onze geestelijke vijanden rondom bezet zijn. Zie Ps. 34:7, 8; 91:1, 2. Joh. 10:28, 29. |
| Ps. 34:7 Zain. Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. Ps. 91:1 DIE in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten
in de schaduw des Almachtigen. Ps. 91:2 Ik zal tot den HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burcht; mijn God, op Welken ik vertrouw. Joh. 10:28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Joh. 10:29 Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. |
| 19 Dat is, u in het openbaar gegeven en medegedeeld. Zie 1 Joh. 3:2. |
| 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 20 Dat is, in den uitersten dag, als Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden. |
| | |
6 ἐν ᾧ ἀγαλλιᾶσθε, ὀλίγον ἄρτι (εἰ δέον ἐστί) λυπηθέντες ἐν ποικίλοις πειρασμοῖς, | | 6 i21In Welken gij u verheugt, knu een weinig tijds (22zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei 23verzoekingen; |
| i Rom. 5:3. Jak. 1:2. |
| Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; |
| 21 Namelijk God. Of: In welke, namelijk zaak. |
| k Hebr. 10:37. 1 Petr. 5:10. |
| Hebr. 10:37 Want: Nog een zeer weinig tijds, en
Hij Die te komen staat, zal komen en niet vertoeven; 1 Petr. 5:10 De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden. |
| 22 Dat is, zo het Gods wil is, dien wij ons gaarne moeten onderwerpen, gelijk hij hierna spreekt 1 Petr. 3:17, en zo zulks dienstig is tot onze zaligheid, 1 Kor. 11:32. |
| 1 Petr. 3:17 Want het is beter dat gij wel doende (indien het de wil Gods wil) lijdt, dan kwaad doende. 1 Kor. 11:32 Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden. |
| 23 Dat is, verdrukkingen of vervolgingen, gelijk Jak. 1:2. |
| Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; |
| | |
7 ἵνα τὸ δοκίμιον ὑμῶν τῆς πίστεως πολὺ τιμιώτερον χρυσίου τοῦ ἀπολλυμένου, διὰ πυρὸς δὲ δοκιμαζομένου, εὑρεθῇ εἰς ἔπαινον καὶ τιμὴν καὶ δόξαν ἐν ἀποκαλύψει Ἰησοῦ Χριστοῦ· | | 7 lOpdat de beproeving uws geloofs, 24die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, 25bevonden worde te zijn 26tot lof en eer en heerlijkheid, 27in de openbaring van Jezus Christus; |
| l Jes. 48:10. 1 Kor. 3:13. Jak. 1:3. 1 Petr. 4:12. |
| Jes. 48:10 Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb u gekeurd in den smeltkroes der ellende. 1 Kor. 3:13 Eens iegelijks werk zal openbaar worden; want de dag zal het verklaren, dewijl het door vuur ontdekt wordt; en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven. Jak. 1:3 Wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. 1 Petr. 4:12 Geliefden, houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking, alsof u iets vreemds overkwame; |
| 24 Dat is, van meerdere kracht en waarde dan de beproeving des gouds door het vuur. Zie Job 23:10. Jak. 1:3. |
| Job 23:10 Doch Hij kent den weg die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen. Jak. 1:3 Wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. |
| 25 Namelijk als gij daardoor beproefd en standvastig in het geloof gebleven zijt, niettegenstaande alle bezoekingen. Zie Matth. 24:13. |
| Matth. 24:13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. |
| 26 Namelijk in den hemel voor God, gelijk Rom. 2:7. Dit wordt gesteld tegen den smaad en de oneer, die de wereldse mensen menen dat zij den gelovigen door de vervolging aandoen. |
| Rom. 2:7 Dengenen wel, die, met volharding in goed doen, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; |
| 27 Zie hiervoor vers 5. |
| vers 5 Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. |
| | |
8 ὃν οὐκ *ἰδόντες ἀγαπᾶτε, εἰς ὃν ἄρτι μὴ ὁρῶντες, πιστεύοντες δέ, ἀγαλλιᾶσθε χαρᾷ ἀνεκλαλήτῳ καὶ δεδοξασμένῃ, * ἰδόντες B-edd, Sc | εἰδότες St, B-edd, Elz, M (SV-kt) | | 8 mDenwelken gij 28niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, 29u verheugt met een 30onuitsprekelijke en 31heerlijke vreugde; |
| m Joh. 20:29. |
| Joh. 20:29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben. |
| 28 Anderen lezen niet gekend hebt, namelijk naar het vlees. Hetwelk ook voor een teken van de vrucht des waren geloofs gesteld wordt, Joh. 20:29. 1 Joh. 4:20. |
| Joh. 20:29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben. 1 Joh. 4:20 Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft? |
| 29 De gelovigen bedroeven zich ook in de verdrukkingen, gelijk vers 6 gezegd is, omdat zij niet ongevoelig zijn in de kastijdingen, maar verheugen zich in den troost des Geestes, dien zij daardoor gevoelen, Rom. 5:3, 4, en in het overdenken van de blijde uitkomst derzelve. Zie Hebr. 12:11. |
| vers 6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, Rom. 5:4 En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop; Hebr. 12:11 En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn. |
| 30 Dat is, die van de gelovigen door de werking des Heiligen Geestes, zelfs in het midden der verdrukkingen, beter gevoeld dan met den mond voor anderen kan uitgesproken worden. Zie Joh. 14:17. Filipp. 4:4. |
| Joh. 14:17 Namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn. Filipp. 4:4 Verblijdt u in den Heere allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u. |
| 31 Gr. verheerlijkte vreugde, dat is, die in dit leven uit goede en heerlijke oorzaken spruit, en in het toekomende met de eeuwige heerlijkheid zal gevoegd zijn. Deze eigenschap wordt hier gesteld tegen de wereldse vreugde, die dikmaals met oneer gemengd is, en gemeenlijk tot schande leidt, Filipp. 3:19. |
| Filipp. 3:19 Welker einde is het verderf, welker god is de buik, en welker
heerlijkheid is in hun schande, dewelke aardse dingen bedenken. |
| | |
9 κομιζόμενοι τὸ τέλος τῆς πίστεως ὑμῶν, σωτηρίαν ψυχῶν. | | 9 Verkrijgende 32het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid 33der zielen. |
| 32 Of: het loon uws geloofs; alzo genaamd omdat dat op het einde van den arbeid ons uit genade zal worden gegeven. Zie hiervan in de gelijkenis Matth. 20:1, enz. |
| Matth. 20:1 WANT het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging om arbeiders te huren in zijn wijngaard. |
| 33 Hoewel deze zaligheid, die wij door Christus verwerven, den gehelen mens toekomt, zo wordt zij nochtans der zielen genaamd, omdat in dit leven en na dit leven deze zaligheid in de ziel begint, die na de opstanding der doden daarna ook het lichaam zal gemeen gemaakt worden, Filipp. 3:20, 21. |
| Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| | |
10 περὶ ἧς σωτηρίας ἐξεζήτησαν καὶ ἐξηρεύνησαν προφῆται οἱ περὶ τῆς εἰς ὑμᾶς χάριτος προφητεύσαντες· | | 10 34Van welke zaligheid 35ondervraagd en onderzocht hebben nde profeten, die geprofeteerd hebben 36van de genade, aan u geschied, |
| 34 Namelijk ons door Christus verworven, om hier en hiernamaals te genieten. Zie Hand. 3:24; 10:43, enz. |
| Hand. 3:24 En ook al de profeten, van Samuël aan en die daarna gevolgd zijn, zovelen als er hebben gesproken, die hebben ook deze dagen tevoren verkondigd. Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. |
| 35 Want de profeten door Gods Geest daarvan onderricht zijnde, hebben altijd meer en meer daarvan gepoogd te weten. Zie hiervan voorbeelden Jes. 63:1, enz. Dan. 9:24, enz. Luk. 10:24. |
| Jes. 63:1 WIE is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Luk. 10:24 Want Ik zeg u, dat vele profeten en koningen hebben begeerd te zien hetgeen gij ziet, en hebben het niet gezien; en te horen hetgeen gij hoort, en hebben het niet gehoord. |
| n Gen. 49:10. Dan. 2:44. Hagg. 2:8. Zach. 6:12. |
| Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Dan. 2:44 Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan. Hagg. 2:8 Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen. Zach. 6:12 En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Zie, een Man, Wiens Naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen. |
| 36 Alzo noemt de apostel de vervulling der beloften, die in het Evangelie geschied is, gesteld tegen de blote voorbeelden en voorzeggingen van deze genade. Zie Joh. 1:17. |
| Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. |
| | |
11 ἐρευνῶντες εἰς τίνα ἢ ποῖον καιρὸν ἐδήλου τὸ ἐν αὐτοῖς Πνεῦμα Χριστοῦ, προμαρτυρόμενον τὰ εἰς Χριστὸν παθήματα, καὶ τὰς μετὰ ταῦτα δόξας. | | 11 oOnderzoekende op welken of 37hoedanigen tijd 38de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde phet lijden dat op Christus komen zou, en de 39heerlijkheid daarna volgende; |
| o Dan. 9:24. |
| Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. |
| 37 Dat is, niet alleen de genade zelve is van hen onderzocht, maar ook de tijd wanneer die over het huis Israëls zou komen. Zie Gen. 49:10. Jes. 11:1. Dan. 9:24. |
| Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Jes. 11:1 WANT
er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. |
| 38 Dat is, de Heilige Geest, door Welken de heilige mannen Gods gedreven zijn geweest en gesproken hebben, 2 Petr. 1:21, Welke hier Christus’ Geest genaamd wordt, omdat Hij van Christus voortkomt, en Hij Hem van den Vader niet alleen tot de apostelen, maar ook tot de profeten heeft gezonden. Zie Joh. 12:41; 15:26, vergeleken met Hand. 28:25, waarom Hij ook de Geest des Zoons genaamd wordt, Gal. 4:6. |
| 2 Petr. 1:21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze
gesproken. Joh. 12:41 Dit zeide Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak. Joh. 15:26 Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. Hand. 28:25 En tegen elkander oneens zijnde, scheidden zij, als Paulus dit ene woord gezegd had, namelijk: Wel heeft de Heilige Geest gesproken door Jesaja, den profeet, tot onze vaderen, Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
| p Ps. 22:7. Jes. 53:3. |
| Ps. 22:7 Maar Ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht van het volk. Jes. 53:3 Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. |
| 39 Gr. de heerlijkheden. |
| | |
12 οἷς ἀπεκαλύφθη ὅτι οὐχ ἑαυτοῖς, ἡμῖν δὲ διηκόνουν αὐτά, ἃ νῦν ἀνηγγέλη ὑμῖν διὰ τῶν εὐαγγελισαμένων ὑμᾶς ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ ἀποσταλέντι ἀπ’ οὐρανοῦ, εἰς ἃ ἐπιθυμοῦσιν ἄγγελοι παρακύψαι. | | 12 Denwelken geopenbaard is 40dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben qdoor den Heiligen Geest, 41Die van den hemel gezonden is; r42in welke dingen 43de engelen begerig zijn in te zien. |
| 40 De apostel spreekt hier van de zaak zelve, namelijk Christus’ komst in het vlees, Zijn lijden en Zijn heerlijkheid, gelijk in het voorgaande vers is uitgedrukt, niet van de vruchten en werkingen derzelve in ons, die de gelovigen des Ouden Testaments zowel als wij hebben ontvangen, gelijk hiervoor meermaals is aangewezen. |
| q Hand. 2:4. |
| Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
| 41 Namelijk op den pinksterdag, naar de profetie van Joël, Joël 2:28. Hand. 2:4, 16, 17. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 2:16 Maar dit is het wat gesproken is door den profeet Joël: Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| r Ef. 3:10. |
| Ef. 3:10 Opdat nu door de gemeente bekendgemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; |
| 42 Namelijk waarvan hij in dit vers en in de voorgaande heeft gesproken. |
| 43 Namelijk vanwege de verwondering en het vermaak dat zij hebben in het erkennen van Gods veelvoudige wijsheid, die Hij gebruikt in het werk onzer verlossing en in de uitdeling Zijner genade over de gemeente, gelijk Paulus verklaart Ef. 3:10. Hier schijnt de apostel te zien op het voorbeeld van de ark des verbonds, over welke twee cherubijnen met uitgestrekte vleugels en gebogen hoofden naar den genadestoel of het verzoendeksel geduriglijk zagen. Zie Ex. 25:20. Hebr. 9:5. |
| Ef. 3:10 Opdat nu door de gemeente bekendgemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; Ex. 25:20 En de cherubs zullen hun beide vleugelen omhoog uitbreiden, bedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten zullen tegenover elkander zijn; de aangezichten der cherubs zullen naar het verzoendeksel zijn. Hebr. 9:5 En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen. |
| | Opwekking tot een heiligen wandel |
13 Διὸ ἀναζωσάμενοι τὰς ὀσφύας τῆς διανοίας ὑμῶν, νήφοντες, τελείως ἐλπίσατε ἐπὶ τὴν φερομένην ὑμῖν χάριν ἐν ἀποκαλύψει Ἰησοῦ Χριστοῦ· | | 13 s44Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en
45nuchter zijnde, hoopt 46volkomenlijk op de genade die u 47toegebracht wordt 48in de openbaring van Jezus Christus. |
| s Luk. 12:35. Ef. 6:14. |
| Luk. 12:35 Laat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. Ef. 6:14 Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, |
| 44 Dewijl de apostel vers 4 gezegd had dat deze hoop in den hemel wordt bewaard, zo komt hij in dit andere deel van den zendbrief, en vermaant hen dat zij dan zullen pogen daartoe te komen door den voorgestelden weg, en alle verhinderingen of belemmeringen die hun in hun verstand zouden mogen voorkomen, op te schorten en van zich te weren, gelijk de lieden van dien tijd hun lange klederen met gordels aan hun lendenen opschortten, om te vaardiger hun weg te gaan. |
| vers 4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
| 45 Dit doet de apostel daarbij, gelijk ook Christus Luk. 21:34, omdat een mens die met spijze en drank overladen is, alzo onbekwaam is om geestelijke dingen te betrachten als om zijn weg spoediglijk te vervolgen. Zie ook 1 Thess. 5:6. |
| Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
| 46 Dat is, vastelijk en oprechtelijk. |
| 47 Gr. die u gebracht, dat is, toegebracht, of: aangeboden wordt. |
| 48 Namelijk ten uitersten dage, gelijk hiervoor vers 7. Anderen verstaan het van de genade die ons door het Evangelie nu geopenbaard en aangeboden wordt. |
| vers 7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
| | |
14 ὡς τέκνα ὑπακοῆς, μὴ συσχηματιζόμενοι ταῖς πρότερον ἐν τῇ ἀγνοίᾳ ὑμῶν ἐπιθυμίαις, | | 14 49Als gehoorzame kinderen, wordt niet 50gelijkvormig aan de begeerlijkheden die tevoren in uw 51onwetendheid waren; |
| 49 Namelijk Gods. Gr. Als kinderen der gehoorzaamheid. |
| 50 Dat is, wandelt niet gelijk gij tevoren deedt, toen gij u gelijkvormig maaktet aan de begeerlijkheden die in uw onwetendheid waren. Zie dergelijke Rom. 12:2. Ef. 2:3. |
| Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. Ef. 2:3 Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. |
| 51 Dat is, Joodse en wereldse blindheid voor uw bekering tot Christus. |
| | |
15 ἀλλὰ κατὰ τὸν καλέσαντα ὑμᾶς ἅγιον καὶ αὐτοὶ ἅγιοι ἐν πάσῃ ἀναστροφῇ γενήθητε· | | 15 Maar gelijk Hij Die u geroepen heeft, heilig is, tzo wordt ook gij zelven heilig in al uw wandel; |
| t Luk. 1:75. |
| Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. |
| | |
16 διότι γέγραπται, Ἅγιοι γένεσθε, ὅτι ἐγὼ ἅγιός εἰμι. | | 16 Daarom dat er geschreven is: vZijt heilig, want Ik ben heilig. |
| v Lev. 11:44, 45; 19:2; 20:7. |
| Lev. 11:44 Want Ik ben de HEERE uw God; daarom zult gij u heiligen en heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte dat zich op aarde roert. Lev. 11:45 Want Ik ben de HEERE, Die u uit Egypteland doe optrekken, opdat Ik u tot een God zij, en opdat gij heilig zijt, dewijl Ik heilig ben. Lev. 19:2 Spreek tot de ganse vergadering der kinderen Israëls en zeg tot hen: Gij zult heilig zijn, want Ik, de HEERE uw God, ben heilig. Lev. 20:7 Daarom, heiligt u en weest heilig; want Ik ben de HEERE uw God. |
| | |
17 καὶ εἰ Πατέρα ἐπικαλεῖσθε τὸν ἀπροσωπολήπτως κρίνοντα κατὰ τὸ ἑκάστου ἔργον, ἐν φόβῳ τὸν τῆς παροικίας ὑμῶν χρόνον ἀναστράφητε· | | 17 En indien gij 52tot een Vader aanroept 53Dengene xDie zonder 54aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd 55uwer inwoning; |
| 52 Namelijk als oprechte kinderen. Zie Jak. 2:7. |
| Jak. 2:7 Lasteren zij niet den goeden Naam, die over u aangeroepen is? |
| 53 Dat is, God, den oppersten Rechter. |
| x Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Hand. 10:34. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. |
| Deut. 10:17 Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Job 34:19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Rom. 2:11 Want er is geen aanneming des persoons bij God. Gal. 2:6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. Ef. 6:9 En gij heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, en dat geen aanneming des persoons bij Hem is. Kol. 3:25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen uitneming des persoons. |
| 54 Gr. aanneming des aanschijns, waarvan zie de aant. op Hand. 10:34. |
| Hand. 10:34 (kt.) En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; |
| 55 Het Griekse woord paroikia betekent een inwoning voor een tijd in een plaats die ons vaderland niet is, gelijk te zien is Luk. 24:18. Hebr. 11:9. Onze inwoning, die is hier in het lichaam op de aarde, buiten den hemel, die eigenlijk ons vaderland is. Zie 2 Kor. 5:1, 6. |
| Luk. 24:18 En de een, wiens naam was Kléopas, antwoordende zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen die deze dagen daarin geschied zijn? Hebr. 11:9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. 2 Kor. 5:1 WANT wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. 2 Kor. 5:6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere |
| | |
18 εἰδότες ὅτι οὐ φθαρτοῖς, ἀργυρίῳ ἢ χρυσίῳ, ἐλυτρώθητε ἐκ τῆς ματαίας ὑμῶν ἀναστροφῆς πατροπαραδότου, | | 18 yWetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
56van de vaderen overgeleverd is, |
| y 1 Kor. 6:20; 7:23. |
| 1 Kor. 6:20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. 1 Kor. 7:23 Gij zijt duur gekocht; wordt geen dienstknechten der mensen. |
| 56 Hij spreekt ten dele van de kwade voorbeelden van velen hunner voorvaderen, gelijk Ez. 20:18. Hand. 7:51, ten dele van vele ijdele en farizese overleveringen, waarnaar zij zich meer voegden dan naar Gods geboden, gelijk doorgaans in het Evangelie te zien is. |
| Ez. 20:18 Maar Ik zeide tot hun kinderen in de woestijn: Wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hun rechten niet, en verontreinigt u niet met hun drekgoden. Hand. 7:51 Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij. |
| | |
19 ἀλλὰ τιμίῳ αἵματι ὡς ἀμνοῦ ἀμώμου καὶ ἀσπίλου Χριστοῦ, | | 19 Maar zdoor het dierbaar bloed van Christus, 57als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; |
| z Hand. 20:28. Hebr. 9:12. Openb. 1:5. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, |
| 57 Dat is, als Die is een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; een sacramentele wijze van spreken, waardoor hetgeen van het paaslam gezegd was, op Christus wordt geduid, omdat het paaslam een voorbeeld van Christus was, 1 Kor. 5:7, gelijk ook de andere lammeren, die tot dagelijkse verzoenoffers zonder vlek moesten verkoren worden. Zie Num. 28:3. Joh. 1:29. |
| 1 Kor. 5:7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Num. 28:3 En gij zult tot hen zeggen: Dit is het vuuroffer hetwelk gij den HEERE offeren zult: twee volkomen eenjarige lammeren des daags, tot een gedurig brandoffer. Joh. 1:29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. |
| | |
20 προεγνωσμένου μὲν πρὸ καταβολῆς κόσμου, φανερωθέντος δὲ ἐπ’ ἐσχάτων τῶν χρόνων δι’ ὑμᾶς, | | 20 Dewelke wel a58voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar 59geopenbaard is in deze laatste tijden 60om uwentwil, |
| a Rom. 16:25. Ef. 1:9; 3:9. Kol. 1:26. 2 Tim. 1:9. Tit. 1:2. |
| Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; |
| 58 Dat is, tevoren verordineerd, namelijk tot een Middelaar en Verzoening voor onze zonden. Zie ook van dit woord vers 2. Rom. 8:29; 11:2. |
| vers 2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. Rom. 11:2 God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet wat de Schrift zegt van Elía? Hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende: |
| 59 Namelijk in het vlees, 1 Tim. 3:16. |
| 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
| 60 Dat is, om uwer zaligheid wil. Zie hiervan Hebr. 11:40 en de aantt. aldaar. |
| Hebr. 11:40 Alzo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden. |
| | |
21 τοὺς δι’ αὐτοῦ πιστεύοντας εἰς Θεόν, τὸν ἐγείραντα αὐτὸν ἐκ νεκρῶν, καὶ δόξαν αὐτῷ δόντα, ὥστε τὴν πίστιν ὑμῶν καὶ ἐλπίδα εἶναι εἰς Θεόν. | | 21 Die 61door Hem gelooft in God, Welke Hem opgewekt heeft uit de doden, ben Hem heerlijkheid gegeven heeft, opdat uw geloof en hoop op God zijn zou. |
| 61 Namelijk Christus. Want wij kunnen geen vertrouwen op God hebben, dan door het geloof in Christus, Die alleen onze Middelaar en de Weg is tot den Vader, Joh. 14:6. |
| Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. |
| b Hand. 2:33. Filipp. 2:9. |
| Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| | |
22 τὰς ψυχὰς ὑμῶν ἡγνικότες ἐν τῇ ὑπακοῇ τῆς ἀληθείας διὰ Πνεύματος εἰς φιλαδελφίαν ἀνυπόκριτον, ἐκ καθαρᾶς καρδίας ἀλλήλους ἀγαπήσατε ἐκτενῶς· | | 22 Hebbende dan uw zielen gereinigd 62in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, ctot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander 63vuriglijk lief uit een 64rein hart; |
| 62 Dat is, door het geloof, hetwelk door het gehoor des Evangelies en door den Heiligen Geest in u is gewrocht. Zie Hand. 15:9. |
| Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. |
| c Rom. 12:10. Ef. 4:3. Hebr. 13:1. 1 Petr. 2:17. |
| Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Ef. 4:3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. Hebr. 13:1 DAT de broederlijke liefde blijve. 1 Petr. 2:17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. |
| 63 Gr. uitstrekkelijk, dat is, met een uitgestrekte of uitgespannen liefde. |
| 64 Dat is, oprecht, ongeveinsd. |
| | |
23 ἀναγεγεννημένοι οὐκ ἐκ σπορᾶς φθαρτῆς, ἀλλὰ ἀφθάρτου, διὰ λόγου ζῶντος Θεοῦ καὶ μένοντος εἰς τὸν αἰῶνα. | | 23 Gij die dwedergeboren zijt, 65niet uit vergankelijk, maar uit
66onvergankelijk ezaad, 67door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. |
| d Jak. 1:18. |
| Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
| 65 Namelijk gelijk uw eerste geboorte is geweest. Want al wat uit het vlees geboren is, dat is vlees, Joh. 3:6. |
| Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. |
| 66 Alzo wordt het woord des Evangelies genaamd, omdat het met de onberouwelijke werking des Heiligen Geestes gevoegd is, en dat de wedergeboorte, die daardoor in ons teweeg wordt gebracht, onvergankelijk is. Zie Rom. 11:29. Filipp. 1:6. 1 Joh. 5:4, 18, enz. |
| Rom. 11:29 Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk. Filipp. 1:6 Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat
voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus; 1 Joh. 5:4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk
ons geloof. 1 Joh. 5:18 Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet. |
| e 1 Joh. 3:9. |
| 1 Joh. 3:9 Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. |
| 67 Of: door het Woord van God, Die daar leeft, en in der eeuwigheid blijft. |
| | |
24 διότι πᾶσα σὰρξ ὡς χόρτος, καὶ πᾶσα δόξα ἀνθρώπου ὡς ἄνθος χόρτου. ἐξηράνθη ὁ χόρτος, καὶ τὸ ἄνθος αὐτοῦ ἐξέπεσε· | | 24 fWant 68alle vlees 69is als gras, en 70alle heerlijkheid des mensen 71is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen; |
| f Jes. 40:6. 1 Kor. 7:31. Jak. 1:10; 4:14. 1 Joh. 2:17. |
| Jes. 40:6 Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. 1 Kor. 7:31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Jak. 1:10 En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. Jak. 4:14 Gij die niet weet wat morgen geschieden zal. Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds
gezien wordt en daarna verdwijnt. 1 Joh. 2:17 En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. |
| 68 Dat is, alle mensen uit vlees geboren; of: alle natuurlijke mensen. |
| 69 Dat is, verwelkt of vergaat als gras. |
| 70 In Jes. 40:6, waaruit deze plaats aangehaald wordt, staat: al de goedertierenheid des mensen, dat is, al de heerlijkheid waarmede God den natuurlijken mens uit Zijn goedertierenheid nog versiert, namelijk in zaken de wereldse wijsheid en eer aangaande. |
| Jes. 40:6 Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. |
| 71 Namelijk die wel een korten tijd schoon staat, maar haast verdwijnt, gelijk terstond wordt verklaard. |
| | |
25 τὸ δὲ ῥῆμα Κυρίου μένει εἰς τὸν αἰῶνα. τοῦτο δέ ἐστι τὸ ῥῆμα τὸ εὐαγγελισθὲν εἰς ὑμᾶς. | | 25 72Maar het Woord des Heeren 73blijft in der eeuwigheid. En 74dit is het Woord dat onder u verkondigd is. |
| 72 Namelijk des Evangelies, waarvan Jesaja in die plaats profeteert. |
| 73 Namelijk ten aanzien van zijn vernieuwende, wederbarende en zaligmakende kracht, gelijk hiervoor vers 23 is aangetekend. Zie ook Joh. 3:6. Jak. 1:21. |
| vers 23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. Jak. 1:21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zalig maken. |
| 74 Namelijk des Evangelies. Zie 2 Kor. 3:6, enz. |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |