Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Jakobus 2 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Jakobus 2

 Geen aanzien des persoons
1 Ἀδελφοί μου, μὴ ἐν προσωποληψίαις ἔχετε τὴν πίστιν τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ τῆς δόξης. 1 MIJNE broeders, hebt niet het geloof van onzen Heere Jezus Christus, den Heere der heerlijkheid, amet aannemingen des persoons. a Lev. 19:15. Deut. 16:19. Spr. 24:23. Matth. 22:16. verwijsteksten
2 ἐὰν γὰρ εἰσέλθῃ εἰς τὴν συναγωγὴν ὑμῶν ἀνὴρ χρυσοδακτύλιος ἐν ἐσθῆτι λαμπρᾷ, εἰσέλθῃ δὲ καὶ πτωχὸς ἐν ῥυπαρᾷ ἐσθῆτι, 2 Want zo in uw vergadering kwam een man met een gouden ring aan den vinger, in een sierlijke kleding, en er kwam ook een arm man in met een slechte kleding;
3 καὶ ἐπιβλέψητε ἐπὶ τὸν φοροῦντα τὴν ἐσθῆτα τὴν λαμπράν, καὶ εἴπητε αὐτῷ, Σὺ κάθου ὧδε καλῶς, καὶ τῷ πτωχῷ εἴπητε, Σὺ στῆθι ἐκεῖ, ἢ κάθου ὧδε ὑπὸ τὸ ὑποπόδιόν μου· 3 En gij zoudt aanzien dengene die de sierlijke kleding draagt, en tot hem zeggen: Zit gij hier op een eerlijke plaats; en zoudt zeggen tot den arme: Sta gij daar; of: Zit hier onder mijn voetbank;
4 καὶ οὐ διεκρίθητε ἐν ἑαυτοῖς, καὶ ἐγένεσθε κριταὶ διαλογισμῶν πονηρῶν; 4 Hebt gij dan niet in uzelven een onderscheid gemaakt, en zijt rechters geworden van kwade overleggingen?
5 ἀκούσατε, ἀδελφοί μου ἀγαπητοί. οὐχ ὁ Θεὸς ἐξελέξατο τοὺς πτωχοὺς τοῦ κόσμου τούτου, πλουσίους ἐν πίστει, καὶ κληρονόμους τῆς βασιλείας ἧς ἐπηγγείλατο τοῖς ἀγαπῶσιν αὐτόν; 5 bHoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koninkrijks, hetwelk Hij cbelooft dengenen die Hem liefhebben? b Joh. 7:48. 1 Kor. 1:26, enz. c Ex. 20:6. 1 Sam. 2:30. Spr. 8:17. Matth. 5:3. verwijsteksten
6 ὑμεῖς δὲ ἠτιμάσατε τὸν πτωχόν. οὐχ οἱ πλούσιοι καταδυναστεύουσιν ὑμῶν, καὶ αὐτοὶ ἕλκουσιν ὑμᾶς εἰς κριτήρια; 6 Maar gij hebt den arme oneer aangedaan. Overweldigen u niet de rijken, en trekken zij u niet tot de rechterstoelen?
7 οὐκ αὐτοὶ βλασφημοῦσι τὸ καλὸν ὄνομα τὸ ἐπικληθὲν ἐφ’ ὑμᾶς; 7 Lasteren zij niet den goeden Naam, die over u aangeroepen is?
8 εἰ μέντοι νόμον τελεῖτε βασιλικόν, κατὰ τὴν γραφήν, Ἀγαπήσεις τὸν πλησίον σου ὡς σεαυτόν, καλῶς ποιεῖτε· 8 Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: dGij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; d Lev. 19:18. Matth. 22:39. Mark. 12:31. Rom. 13:9. Gal. 5:14. Ef. 5:2. 1 Thess. 4:9. verwijsteksten
9 εἰ δὲ προσωποληπτεῖτε, ἁμαρτίαν ἐργάζεσθε, ἐλεγχόμενοι ὑπὸ τοῦ νόμου ὡς παραβάται. 9 Maar indien gij den persoon aanneemt, zo doet gij zonde en wordt van de wet bestraft als overtreders.
10 ὅστις γὰρ ὅλον τὸν νόμον τηρήσει, πταίσει δὲ ἐν ἑνί, γέγονε πάντων ἔνοχος. 10 eWant wie de gehele wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. e Deut. 27:26. Matth. 5:19. Gal. 3:10. verwijsteksten
11 ὁ γὰρ εἰπών, Μὴ μοιχεύσῃς, εἶπε καί, Μὴ φονεύσῃς· εἰ δὲ οὐ μοιχεύσεις, φονεύσεις δέ, γέγονας παραβάτης νόμου. 11 Want Die gezegd heeft: fGij zult geen overspel doen, Die heeft ook gezegd: Gij zult niet doden. Indien gij nu geen overspel zult doen, maar zult doden, zo zijt gij een overtreder der wet geworden. f Ex. 20:14. Matth. 5:27. verwijsteksten
12 οὕτω λαλεῖτε καὶ οὕτω ποιεῖτε, ὡς διὰ νόμου ἐλευθερίας μέλλοντες κρίνεσθαι. 12 Spreekt alzo en doet alzo, als die door de wet der vrijheid zult geoordeeld worden.
13 ἡ γὰρ κρίσις ἀνίλεως τῷ μὴ ποιήσαντι ἔλεος· καὶ κατακαυχᾶται ἔλεος κρίσεως. 13 gWant een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. g Matth. 6:15; 18:35. Mark. 11:25. Luk. 16:25. verwijsteksten
  
Dood geloof
14 Τί τὸ ὄφελος, ἀδελφοί μου, ἐὰν πίστιν λέγῃ τις ἔχειν, ἔργα δὲ μὴ ἔχῃ; μὴ δύναται ἡ πίστις σῶσαι αὐτόν; 14 hWat nuttigheid is het, mijne broeders, indien iemand zegt dat hij het geloof heeft, en heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zalig maken? h Matth. 7:26. Jak. 1:23. verwijsteksten
15 ἐὰν δὲ ἀδελφὸς ἢ ἀδελφὴ γυμνοὶ ὑπάρχωσι καὶ λειπόμενοι ὦσι τῆς ἐφημέρου τροφῆς, 15 iIndien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben van dagelijks voedsel, i Luk. 3:11. 1 Joh. 3:17. verwijsteksten
16 εἴπῃ δέ τις αὐτοῖς ἐξ ὑμῶν, Ὑπάγετε ἐν εἰρήνῃ, θερμαίνεσθε καὶ χορτάζεσθε, μὴ δῶτε δὲ αὐτοῖς τὰ ἐπιτήδεια τοῦ σώματος, τί τὸ ὄφελος; 16 En iemand van u tot hen zou zeggen: Gaat heen in vrede, wordt warm en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de nooddruftigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat?
17 οὕτω καὶ ἡ πίστις, ἐὰν μὴ ἔργα ἔχῃ, νεκρά ἐστι καθ’ ἑαυτήν. 17 Alzo ook het geloof, indien het de werken niet heeft, is bij zichzelf dood.
18 ἀλλ’ ἐρεῖ τις, Σὺ πίστιν ἔχεις, κἀγὼ ἔργα ἔχω· δεῖξόν μοι τὴν πίστιν σου *ἐκ τῶν ἔργων σου, κἀγὼ δείξω σοι ἐκ τῶν ἔργων μου τὴν πίστιν μου.
* ἐκ St, B-edd, Elz, M | χωρὶς B-edd, Sc (SV-kt)
18 Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt het geloof, en ik heb de werken; toon mij uw geloof uit uw werken, en ik zal u uit mijn werken mijn geloof tonen.
19 σὺ πιστεύεις ὅτι ὁ Θεὸς εἷς ἐστί· καλῶς ποιεῖς· καὶ τὰ δαιμόνια πιστεύουσι, καὶ φρίσσουσι. 19 Gij gelooft dat God een enig God is; gij doet wel; kde duivelen geloven het ook, en zij sidderen. k Mark. 1:24. verwijsteksten
20 θέλεις δὲ γνῶναι, ὦ ἄνθρωπε κενέ, ὅτι ἡ πίστις χωρὶς τῶν ἔργων νεκρά ἐστιν; 20 Maar wilt gij weten, o ijdel mens, dat het geloof zonder de werken dood is?
21 Ἀβραὰμ ὁ πατὴρ ἡμῶν οὐκ ἐξ ἔργων ἐδικαιώθη, ἀνενέγκας Ἰσαὰκ τὸν υἱὸν αὐτοῦ ἐπὶ τὸ θυσιαστήριον; 21 Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken gerechtvaardigd, lals hij Izak, zijn zoon, geofferd heeft op het altaar? l Gen. 22:10. verwijsteksten
22 βλέπεις ὅτι ἡ πίστις συνήργει τοῖς ἔργοις αὐτοῦ, καὶ ἐκ τῶν ἔργων ἡ πίστις ἐτελειώθη; 22 Ziet gij wel dat het geloof medegewrocht heeft met zijn werken, en het geloof volmaakt is geweest uit de werken?
23 καὶ ἐπληρώθη ἡ γραφὴ ἡ λέγουσα, Ἐπίστευσε δὲ Ἀβραὰμ τῷ Θεῷ, καὶ ἐλογίσθη αὐτῷ εἰς δικαιοσύνην, καὶ φίλος Θεοῦ ἐκλήθη. 23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: mEn Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; en hij is een vriend Gods genaamd geweest. m Gen. 15:6. Rom. 4:3. Gal. 3:6. verwijsteksten
24 ὁρᾶτε τοίνυν ὅτι ἐξ ἔργων δικαιοῦται ἄνθρωπος, καὶ οὐκ ἐκ πίστεως *μόνον;
* μόνον; St, B, Elz | μόνον. Sc
24 Ziet gij dan nu dat een mens uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleenlijk uit het geloof?
25 ὁμοίως δὲ καὶ Ῥαὰβ ἡ πόρνη οὐκ ἐξ ἔργων ἐδικαιώθη, ὑποδεξαμένη τοὺς ἀγγέλους, καὶ ἑτέρᾳ ὁδῷ ἐκβαλοῦσα; 25 En desgelijks ook nRachab, de hoer, is zij niet uit de werken gerechtvaardigd geweest, als zij de gezondenen heeft ontvangen en door een anderen weg uitgelaten? n Joz. 2:1; 6:23. Hebr. 11:31. verwijsteksten
26 ὥσπερ γὰρ τὸ σῶμα χωρὶς πνεύματος νεκρόν ἐστιν, οὕτω καὶ ἡ πίστις χωρὶς τῶν ἔργων νεκρά ἐστι. 26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzo is ook het geloof zonder de werken dood.

Einde Jakobus 2