Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Na het opschrift, 2 Vermaant de apostel de verstrooide gelovige Joden lijdzamelijk te verdragen de beproevingen door het kruis. 3 Om de vruchten die daaruit voortkomen. 5 En die deze wijsheid niet hebben om zulks te doen, leert hij dezelve van God te bidden. 6 Doch met geloof, alzo zij anders die niet zullen verkrijgen. 9 Troost de vernederden. 10 Vermaant de rijken tot nederigheid, om de ongestadigheid der rijkdommen en des levens. 13 Leert dat als iemand verzocht wordt tot zonde, zulks niet komt van God, maar van zijn eigen begeerlijkheid, die de zonde ontvangt en baart. 17 Dat van God alle goed komt, en inzonderheid de wedergeboorte. 20 Vermaant tot lankmoedigheid. 21 En zachtmoedigheid. 22 En Gods Woord niet alleen te horen, maar ook te doen, alzo het anderszins tevergeefs gehoord wordt. 23 Hetwelk hij verklaart met de gelijkenis van een die zich spiegelt. 26 Eindelijk leert hij dat de oefening der rechte religie meest bestaat in het bedwingen van zijn tong, 27 In liefde te oefenen, voornamelijk jegens weduwen en wezen, en in heiliglijk te leven. |
| | Opschrift |
1 Ἰάκωβος, Θεοῦ καὶ Κυρίου Ἰησοῦ Χριστοῦ δοῦλος, ταῖς δώδεκα φυλαῖς ταῖς ἐν τῇ διασπορᾷ, χαίρειν. | | 1 JAKOBUS,1
2een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan 3de twaalf stammen adie in 4de verstrooiing zijn: 5Zaligheid. |
| 1 Zie de aantt. op den titel. |
| 2 Namelijk in den dienst des apostelschaps. Zie Rom. 1:1. Filipp. 1:1. 2 Petr. 1:1. Jud. vs. 1. Openb. 1:1. |
| Rom. 1:1 PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods Filipp. 1:1 PAULUS en Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen: 2 Petr. 1:1 SIMEON
PETRUS, een dienstknecht en apostel van JEZUS CHRISTUS, aan degenen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker Jezus Christus: Jud. vs. 1 JUDAS,
een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die door God den Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus bewaard: Openb. 1:1 DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; |
| 3 Namelijk der Israëlieten of Joden, die in twaalf stammen of geslachten waren verdeeld; namelijk die onder dezelve het Evangelie hadden aangenomen. Zie Gen. 49:28. Ex. 24:4. Joz. 3:12. Hand. 26:7. |
| Gen. 49:28 Al deze stammen Israëls zijn twaalf; en dit is hetgeen dat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. Ex. 24:4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen Israëls. Joz. 3:12 Nu dan, neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen Israëls, uit iederen stam één man; Hand. 26:7 Tot dewelke onze twaalf geslachten, geduriglijk nacht en dag God dienende, verhopen te komen; over welke hoop ik, o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd. |
| a Hand. 8:1. 1 Petr. 1:1. |
| Hand. 8:1 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, |
| 4 De Israëlieten of Joden zijn dikmaals buiten hun vaderland in andere landen verstrooid, de tien stammen door de Assyriërs, en de twee door de Babyloniërs, die daarna wel wedergebracht zijn, doch enigen zijn in de verstrooiing gebleven, waarvan zie nader Hand. 2:5, en eindelijk zijn zij ten enenmale verstrooid door den oorlog der Romeinen onder Vespasianus en Titus; in welke verstrooiing zij gebleven zijn tot dezen tijd toe. Deze laatste verstrooiing schijnt toen nog niet geschied geweest te zijn, als deze brief geschreven is; zodat hier verstaan worden degenen die door de eerste verstrooiingen zijn gebleven in de landen van Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië, enz., gelijk dezelve worden uitgedrukt 1 Petr. 1:1, en ook blijkt dat in die en andere verre landen de Joden verstrooid waren, en enigen derzelve tot de christelijke religie bekeerd, Hand. 2:9, 10, 11, 41. |
| Hand. 2:5 En er waren Joden te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen, van allen volke dergenen die onder den hemel zijn. 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, Hand. 2:9 Parthers en Meders en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en Azië, Hand. 2:10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte en de delen van Libië, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beide Joden en Jodengenoten, Hand. 2:11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken. Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. |
| 5 Gr. Chairein, dat is, blijde zijn; welke was een wijze van groeten bij de Grieken gebruikelijk. Zie Matth. 26:49; 27:29. Joh. 19:3. Hand. 15:23. |
| Matth. 26:49 En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi; en hij kuste Hem. Matth. 27:29 En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechterhand; en vallende op hun knieën voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden. Joh. 19:3 En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Joden. En zij gaven Hem kinnebakslagen. Hand. 15:23 En zij schreven door hen dit navolgende: De apostelen en de ouderlingen en de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in Antiochíë en Syrië en Cilícië zijn, zaligheid. |
| | De zegen van de geloofsbeproeving |
2 Πᾶσαν χαρὰν ἡγήσασθε, ἀδελφοί μου, ὅταν πειρασμοῖς περιπέσητε ποικίλοις, | | 2 bAcht het voor 6grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei 7verzoekingen 8valt; |
| b Matth. 5:11. Rom. 5:3. 1 Petr. 1:6. |
| Matth. 5:11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, 1 Petr. 1:6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; |
| 6 Gr. alle, dat is, enkel vreugde, anders niet dan vreugde. Deze vreugd ontstaat niet uit het gevoelen van de verdrukkingen, maar uit het gevoelen van Gods genade in het midden van de verdrukkingen, en uit het aanmerken van de nuttigheden en vruchten derzelve, die in de volgende verzen worden uitgedrukt. |
| 7 Dat is, verdrukkingen, die alzo worden genaamd omdat God daarmede onze standvastigheid in het geloof beproeft en bekendmaakt, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. Zo wordt ook gezegd dat God Abraham verzocht, Gen. 22:1, dat is, zijn geloof beproefde. Zie ook 2 Petr. 2:9. Openb. 3:10. |
| Gen. 22:1 EN het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham. En hij zeide: Zie, hier ben ik. 2 Petr. 2:9 Zo weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen, en de onrechtvaardigen te bewaren tot den dag des oordeels, om gestraft te worden; Openb. 3:10 Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen. |
| 8 Het Griekse woord betekent midden daarin vallen, als van alle zijden om en om daarmede bevangen zijnde. |
| | |
3 γινώσκοντες ὅτι τὸ δοκίμιον ὑμῶν τῆς πίστεως κατεργάζεται ὑπομονήν· | | 3 c9Wetende dat 10de beproeving uws geloofs 11lijdzaamheid werkt. |
| c Rom. 5:3. 1 Petr. 1:7. |
| Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
| 9 Dat is, dewijl gij weet, namelijk tot wat einde u God deze verdrukkingen laat overkomen, en wat nuttigheden dezelve den gelovigen toebrengen. Deze wetenschap dan is oorzaak van de vreugde waartoe hij vermaant. |
| 10 Dat is, de verdrukkingen, waardoor uw geloof, gelijk het goud door het vuur, beproefd wordt, 1 Petr. 1:7. |
| 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
| 11 Namelijk niet uit zichzelve, alzo zij in den ongelovige voortbrengt ongeduldigheid en murmureren tegen God, maar omdat God door Zijn Geest het verstand der gelovigen alzo verlicht, dat zij verstaan dat Hij door dezelve hun geloof wil beproeven en bekendmaken, en hen daardoor tot de eeuwige vreugd bereiden. En dit strijdt niet tegen hetgeen Paulus zegt Rom. 5:4: De lijdzaamheid werkt beproeving, want door het woord beproeving verstaat Paulus niet de verdrukkingen door welke het geloof beproefd wordt, gelijk hier Jakobus, maar bevinding en ervaring, namelijk van Gods hulp, bijstand, troost en getrouwheid in Zijn beloften. |
| Rom. 5:4 En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop; |
| | |
4 ἡ δὲ ὑπομονὴ ἔργον τέλειον ἐχέτω, ἵνα ἦτε τέλειοι καὶ ὁλόκληροι, ἐν μηδενὶ λειπόμενοι. | | 4 Doch de lijdzaamheid hebbe 12een volmaakt werk, opdat gij moogt 13volmaakt zijn en 14geheel oprecht, 15in geen ding 16gebrekkelijk. |
| 12 Dat is, een oprecht, ongeveinsd en tot het einde toe durend werk, Matth. 10:22. |
| Matth. 10:22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden. |
| 13 Gelijk tevoren. Want dat de apostel dit niet verstaat van een gans volkomen volmaaktheid naar den eis der wet, blijkt hierna Jak. 3:2. |
| Jak. 3:2 Want wij struikelen allen in vele. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, machtig om ook het gehele lichaam in den toom te houden. |
| 14 Dat is, dat gij niet alleen lijdt om een goede zaak, 1 Petr. 4:15, 16, maar ook in uw ganse leven alle oprechtheid betoont, opdat een iegelijk daaruit mag zien dat gij ten onrechte lijdt. |
| 1 Petr. 4:15 Doch dat niemand van u lijde als een doodslager, of dief, of kwaaddoener, of als een die zich met eens anders doen bemoeit; 1 Petr. 4:16 Maar indien iemand lijdt als een Christen, die schame zich niet, maar verheerlijke God in dezen dele. |
| 15 Namelijk dat de christelijke beroeping van ons eist. Of: in geen verzoeking, namelijk hoe zwaar dezelve ook zou zijn. |
| 16 Dat is, nalatende wat gij schuldig zijt en behoort te doen, als goede Christenen. |
| | |
5 Εἰ δέ τις ὑμῶν λείπεται σοφίας, αἰτείτω παρὰ τοῦ διδόντος Θεοῦ πᾶσιν ἁπλῶς, καὶ μὴ ὀνειδίζοντος, καὶ δοθήσεται αὐτῷ. | | 5 dEn 17indien iemand van u 18wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die 19een iegelijk 20mildelijk geeft, en 21niet verwijt; en 22ezij zal hem gegeven worden. |
| d Spr. 2:3. |
| Spr. 2:3 Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid, |
| 17 Namelijk gelijk zij ons allen van nature ontbreekt. |
| 18 Dit kan wel verstaan worden van alle wijsheid, doch de apostel verstaat hier voornamelijk de wijsheid van geestelijke en hemelse zaken, welker begin de vreze Gods is, en bijzonderlijk die wijsheid die gebruikt moet worden in de verdrukkingen, om te verstaan de rechte oorzaken derzelve, en de wijze hoe men zich in dezelve moet gedragen en troosten; waarin grote wijsheid gelegen is. |
| 19 Namelijk die om deze wijsheid Hem recht bidt. |
| 20 Gr. eenvoudiglijk; dat is, zonder zwarigheid of karigheid. |
| 21 Namelijk dat Hij ons zo dikmaals en zo veel gegeven heeft; gelijk de mensen gemeenlijk doen, die niet gaarne geven. |
| 22 Namelijk de wijsheid; welke belofte ook kan uitgestrekt worden tot andere dingen ons ter zaligheid nodig. Zie Matth. 7:7, enz. Luk. 11:9. Joh. 16:23. |
| Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 16:23 En in dien dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven. |
| e Jer. 29:12. Matth. 7:7; 21:22. Mark. 11:24. Joh. 16:24. 1 Joh. 3:22; 5:14. |
| Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Matth. 21:22 En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen. Mark. 11:24 Daarom zeg Ik u: Alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
| | |
6 αἰτείτω δὲ ἐν πίστει, μηδὲν διακρινόμενος· ὁ γὰρ διακρινόμενος ἔοικε κλύδωνι θαλάσσης ἀνεμιζομένῳ καὶ ῥιπιζομένῳ. | | 6 Maar dat hij ze begere 23in geloof, 24niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt. |
| 23 Dat is, met een vast vertrouwen van verhoord te zullen worden, Mark. 11:22, 23, 24. |
| Mark. 11:22 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Hebt geloof op God. Mark. 11:23 Want voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. Mark. 11:24 Daarom zeg Ik u: Alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. |
| 24 Namelijk of hij zal verhoord worden of niet. Of: of God in Zijn beloften getrouw is of niet. Van dit woord zie Hand. 10:20; 11:12. Rom. 4:20. |
| Hand. 10:20 Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden. Hand. 11:12 En de Geest zeide tot mij dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des mans huis ingegaan. Rom. 4:20 En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer, |
| | |
7 μὴ γὰρ οἰέσθω ὁ ἄνθρωπος ἐκεῖνος ὅτι λήψεταί τι παρὰ τοῦ Κυρίου. | | 7 Want 25die mens mene niet dat hij iets ontvangen zal van den Heere. |
| 25 Namelijk die zo bidt, zonder vertrouwen, en twijfelende. |
| | |
8 ἀνὴρ δίψυχος ἀκατάστατος ἐν πάσαις ταῖς ὁδοῖς αὐτοῦ. | | 8 26Een dubbelhartig man 27is
28ongestadig 29in al zijn wegen. |
| 26 Gr. Een tweezielig man, dat is, die zijn ziel of hart gelijk als in tweeën gedeeld heeft tussen God en zijn begeerlijkheden, en alzo beide wil dienen, gelijk de Israëlieten hun hart gedeeld hadden tussen den Heere en Baäl, 1 Kon. 18:21. Hos. 10:2. |
| 1 Kon. 18:21 Toen naderde Elía tot het ganse volk en zeide: Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord. Hos. 10:2 Hij heeft hun hart verdeeld, nu zullen zij verwoest worden; Hij zal hun altaren doorhouwen, Hij zal hun opgerichte beelden verstoren. |
| 27 Dit woordje is staat in den Grieksen tekst niet; waarom sommigen deze woorden hechten aan de voorgaande woorden van het zevende vers aldus: Als zijnde een dubbelhartig man, enz. |
| 28 Dat is, niet alleen veranderlijk van zinnen, maar ook ongerust in zijn gemoed. |
| 29 Dat is, in al zijn gedachten, raadslagen en handelingen. Hebr. |
| | |
9 Καυχάσθω δὲ ὁ ἀδελφὸς ὁ ταπεινὸς ἐν τῷ ὕψει αὐτοῦ· | | 9 Maar de broeder 30die nederig is, 31roeme in zijn 32hoogheid; |
| 30 Dat is, die door kruis, armoede en verdrukkingen in een nederigen en ellendigen staat is. Want alzo wordt vernedering voor verdrukking dikmaals genomen. Zie Ps. 116:6; 119:71. |
| Ps. 116:6 De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost. Ps. 119:71 Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. |
| 31 Dat is, verheuge zich, gelijk vers 2. 1 Petr. 1:6. |
| vers 2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; 1 Petr. 1:6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; |
| 32 Dat is, in dien heerlijken staat, waartoe hem God beroepen heeft, dat hij door het geloof een kind en een erfgenaam Gods is geworden, Joh. 1:12. Rom. 8:17. |
| Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. |
| | |
10 ὁ δὲ πλούσιος ἐν τῇ ταπεινώσει αὐτοῦ· ὅτι ὡς ἄνθος χόρτου παρελεύσεται. | | 10 En 33de rijke 34in zijn vernedering; want 35hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. |
| 33 Namelijk die zodanige verdrukkingen niet is onderworpen, maar rijkdom, eer en alle ander gemak dezes levens overvloedig heeft. |
| 34 Namelijk roeme, dat is, hoewel hij in geen nederigen, maar in een verheven staat is naar de wereld, dat hij hierin zozeer niet roeme, maar daarin voornamelijk, dat hij een nederig hart heeft, dat zich daarom boven anderen niet verheft, maar gedachtig zijnde aan de veranderlijkheid van de zaken dezer wereld, zich in nederigheid gedraagt voor God en de mensen. |
| 35 Namelijk zodanige rijke, gelijk in het volgende vers uitgedrukt wordt. |
| | |
11 ἀνέτειλε γὰρ ὁ ἥλιος σὺν τῷ καύσωνι, καὶ ἐξήρανε τὸν χόρτον, καὶ τὸ ἄνθος αὐτοῦ ἐξέπεσε, καὶ ἡ εὐπρέπεια τοῦ προσώπου αὐτοῦ ἀπώλετο· οὕτω καὶ ὁ πλούσιος ἐν ταῖς πορείαις αὐτοῦ μαρανθήσεται. | | 11 fWant 36de zon is opgegaan met de hitte, en heeft het gras dor gemaakt, en zijn bloem is afgevallen, en de schone gedaante haars aanschijns is vergaan; alzo zal ook 37de rijke 38in zijn wegen 39verwelken. |
| f Jes. 40:6. 1 Kor. 7:31. Jak. 4:14. 1 Petr. 1:24. 1 Joh. 2:17. |
| Jes. 40:6 Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. 1 Kor. 7:31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Jak. 4:14 Gij die niet weet wat morgen geschieden zal. Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds
gezien wordt en daarna verdwijnt. 1 Petr. 1:24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen; 1 Joh. 2:17 En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. |
| 36 Dat is, gelijk als de zon, enz. |
| 37 Dit is wel waar van alle mensen, maar wordt van de rijken voornamelijk gezegd, omdat dezelve zeer kwalijk van het vertrouwen op hun rijkdommen kunnen afgetrokken worden. Zie 1 Tim. 6:17. |
| 1 Tim. 6:17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; |
| 38 Zie de aant. op vers 8. Gr. poreiais, dat is, wandelingen. |
| vers 8 (kt.) Een dubbelhartig man is
ongestadig in al zijn wegen. |
| 39 Dat is, zijn hoogheid en heerlijkheid verliezen, gelijk een bloem die verwelkt. |
| | |
12 Μακάριος ἀνὴρ ὃς ὑπομένει πειρασμόν· ὅτι δόκιμος γενόμενος λήψεται τὸν στέφανον τῆς ζωῆς, ὃν ἐπηγγείλατο ὁ Κύριος τοῖς ἀγαπῶσιν αὐτόν. | | 12 gZalig is de man die 40verzoeking 41verdraagt; want als hij 42beproefd zal geweest zijn, zal hij h43de kroon des levens 44ontvangen, welke de Heere ibeloofd heeft dengenen 45die Hem liefhebben. |
| g Job 5:17. |
| Job 5:17 Zie, gelukzalig is de mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des Almachtigen niet. |
| 40 Dat is, verdrukking. Zie vers 2. |
| vers 2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; |
| 41 Namelijk lijdzamelijk en standvastelijk. |
| 42 Namelijk door de verdrukkingen, en bevonden dat hij evenwel standvastig blijft in het geloof. |
| h 2 Tim. 4:8. 1 Petr. 5:4. Openb. 2:10. |
| 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. Openb. 2:10 Vrees geen der dingen die gij lijden zult. Zie, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. |
| 43 Dat is, het eeuwige leven, waarmede hij na den strijd en overwinning als met een kroon zal verheerlijkt worden. |
| 44 Dat is, verkrijgen, niet als een verdiend loon; want het lijden des tegenwoordigen tijds is niet te wegen tegen de toekomende heerlijkheid, Rom. 8:18, maar als een genadig geschenk, Rom. 6:23. |
| Rom. 8:18 Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
| i Matth. 10:22; 19:28, 29. |
| Matth. 10:22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden. Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Matth. 19:29 En zo wie zal verlaten hebben huizen of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven beërven. |
| 45 Dat is, die in Christus geloven, Joh. 3:36; 5:24, en hun geloof betonen met een standvastige liefde tot God en hun naaste. Zie 2 Tim. 4:8. |
| Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Joh. 5:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. |
| | |
13 μηδεὶς πειραζόμενος λεγέτω ὅτι Ἀπὸ τοῦ Θεοῦ πειράζομαι· ὁ γὰρ Θεὸς ἀπείραστός ἐστι κακῶν, πειράζει δὲ αὐτὸς οὐδένα· | | 13 Niemand, 46als hij verzocht wordt, 47zegge: Ik word van God verzocht. Want God 48kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf 49verzoekt niemand. |
| 46 Hier wordt het woord verzoeken in een andere betekenis genomen dan in het voorgaande, namelijk voor aanlokken of verwekken tot kwaad of zonde. Dewijl de satan dit altijd doet, wordt hij daarom ook genaamd de verzoeker, Matth. 4:3. 1 Thess. 3:5. |
| Matth. 4:3 En de verzoeker tot Hem gekomen zijnde, zeide: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dat deze stenen broden worden. 1 Thess. 3:5 Daarom ook, deze begeerte niet langer kunnende verdragen, heb ik hem gezonden om uw geloof te verstaan, of niet misschien de verzoeker u zou verzocht hebben en onze arbeid ijdel zou wezen. |
| 47 Namelijk gelijk schijnt dat sommigen deden, die, omdat de verdrukkingen (waardoor men tot afval en andere zonden aangelokt of verwekt wordt om die te ontvlieden) door de voorzienigheid Gods ons toegezonden worden, Gen. 45:7. 2 Sam. 16:10, daaruit besloten dat dan God ook een auteur moest zijn van de verwekking tot kwaad, die door de verdrukkingen geschiedt; hetwelk de apostel hier krachtiglijk wederlegt. |
| Gen. 45:7 Doch God heeft mij voor ulieder aangezicht heen gezonden om u een overblijfsel te stellen op de aarde, en om u bij het leven te behouden door een grote verlossing. 2 Sam. 16:10 Maar de koning zeide: Wat heb ik met u te doen, gij zonen van Zerúja? Ja, laat hem vloeken; want de HEERE toch heeft tot hem gezegd: Vloek David. Wie zou dan zeggen: Waarom hebt Gij alzo gedaan? |
| 48 Gr. is onverzoekelijk der kwaden, dat is, kan vanwege Zijn volmaakte goedheid, noch Zelf tot kwaad verwekt worden, noch iemand ook daartoe verwekken, dewijl Hij niet doen kan hetgeen tegen Zijn natuur strijdt, en waarvan Zijn natuur een afkeer heeft. |
| 49 Dat is, verwekt niemand tot kwaad. |
| | |
14 ἕκαστος δὲ πειράζεται, ὑπὸ τῆς ἰδίας ἐπιθυμίας ἐξελκόμενος καὶ δελεαζόμενος. | | 14 Maar een iegelijk 50wordt verzocht 51als hij van zijn eigen begeerlijkheid 52afgetrokken en 53verlokt wordt. |
| 50 Dat is, tot het kwaad aangelokt; als tevoren. |
| 51 Dat is, van de kwade lusten zijns vleses, die alle mensen van nature hebben, en hun na den val der eerste ouders aangeboren zijn. Want hoewel de satan en de wereld ons ook tot kwaad aanlokken, zo zouden zij nochtans niets uitrichten, indien deze kwade lusten, als inwendige en voornaamste oorzaken, daar niet bij kwamen. |
| 52 Namelijk van het goed. |
| 53 Namelijk tot het kwaad, door de zoetigheid van hetzelve als door een aas daartoe aangelokt zijnde. Dit is de eerste kwade beweging in het hart des mensen, als hij tot het kwaad verzocht of verwekt wordt; welke beweging ook zonde is, overmits zij afwijkt van die oprechtheid die de wet eist, 1 Joh. 3:4, en de apostel Paulus haar dikmaals zonde noemt, Rom. 7:7, 8, 9, 11, enz., en zij tegen het tiende gebod strijdt: Gij zult niet begeren. |
| 1 Joh. 3:4 Een iegelijk die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid; want de zonde is de ongerechtigheid. Rom. 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. Rom. 7:8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. Rom. 7:9 En zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven. Rom. 7:11 Want de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft mij verleid en door hetzelve gedood. |
| | |
15 εἶτα ἡ ἐπιθυμία συλλαβοῦσα τίκτει ἁμαρτίαν· ἡ δὲ ἁμαρτία ἀποτελεσθεῖσα ἀποκύει θάνατον. | | 15 Daarna de begeerlijkheid, 54ontvangen hebbende, 55baart zonde; en de zonde 56voleindigd zijnde, 57baart 58den dood. |
| 54 Hij verklaart dit nader met een gelijkenis van een vrouw die haar vrucht eerst ontvangt en daarna baart. Door het ontvangen der begeerlijkheid wordt verstaan een tweede beweging in het hart, waardoor nu ook de wil zulks toestemt, gelijk als David door het aanschouwen van de vrouw van Uria eerst verlokt werd om die te begeren, en daarna besloot in zijn hart dat hij haar wilde gebruiken. Waarmede de zonde nu gelijk als ontvangen was, 2 Sam. 11:2, enz. |
| 2 Sam. 11:2 Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat David van zijn leger opstond en wandelde op het dak van het koningshuis, en zag van het dak een vrouw zich wassende; deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien. |
| 55 Dat is, brengt voort, en volbrengt met de daad de uiterlijke zonde, die daarom gemeenlijk dadelijke zonde genaamd wordt, en hier voleindigde zonde. Waaruit dan niet besloten kan worden, dat de begeerlijkheid geen zonde zou zijn; maar wel het tegendeel, omdat zij zulke kwade vrucht voortbrengt, dat zij een kwade boom moet zijn, Matth. 7:17, 18. |
| Matth. 7:17 Alzo een iedere goede boom brengt voort goede vruchten, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten. Matth. 7:18 Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen. |
| 56 Dat is, uiterlijk begaan zijnde. Dit is een beschrijving van de dadelijke zonde. |
| 57 De apostel gebruikt hier een Grieks woord, hetwelk eigenlijk gezegd wordt van een vrouw die van haar vrucht scheidt, en dezelve uit haar lichaam voortbrengt, om te blijven bij de vorige gelijkenis. |
| 58 Namelijk den tijdelijken en eeuwigen. Zie Deut. 27:26. Ez. 18:4. Rom. 1:32; 6:23. Waaruit niet kan besloten worden dat alleen de dadelijke zonden den dood verdienen, en niet de inwendige kwade begeerlijkheden. Want dat deze ook den dood verdienen, getuigen uitdrukkelijk Mozes, Deut. 27:26, Christus, Matth. 5:22, 28, Paulus, Rom. 5:14; 7:7, Johannes, 1 Joh. 3:15. Maar de apostel leert alleenlijk hoe de zonde ons allengskens meer en meer tot den dood brengt. |
| Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. Ez. 18:4 Zie, alle zielen zijn Mijne; gelijk de ziel des vaders, alzo ook de ziel des zoons zijn Mijne; de ziel die zondigt, die zal sterven. Rom. 1:32 Dewelke, daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn), niet alleen dezelve doen, maar ook mede een welgevallen hebben in degenen die ze doen. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. Matth. 5:28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aanziet om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan. Rom. 5:14 Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen Die komen zou. Rom. 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. 1 Joh. 3:15 Een iegelijk die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende. |
| | |
16 μὴ πλανᾶσθε, ἀδελφοί μου ἀγαπητοί. | | 16 59Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. |
| 59 Namelijk in dit stuk voornamelijk; dat gij God zoudt houden voor een auteur van de verzoekingen of aanlokkingen tot het kwaad. Want dat is godslasterlijk. |
| | |
17 πᾶσα δόσις ἀγαθὴ καὶ πᾶν δώρημα τέλειον ἄνωθέν ἐστι, καταβαῖνον ἀπὸ τοῦ Πατρὸς τῶν φώτων, παρ’ ᾧ οὐκ ἔνι παραλλαγή, ἢ τροπῆς ἀποσκίασμα. | | 17 kAlle goede gave en alle 60volmaakte gift is 61van boven, van den 62Vader der lichten afkomende, lbij Welken 63geen verandering is of 64schaduw van 65omkering. |
| k Spr. 2:6. 1 Kor. 4:7. |
| Spr. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. 1 Kor. 4:7 Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt? |
| 60 Dat is, die nodig en dienstig is om den mens meer en meer te volmaken en tot zaligheid te brengen. |
| 61 Dat is, van God, Die daarboven in den hemel Zijn troon heeft, en vandaar Zijn gaven tot ons afzendt. Zie Joh. 3:31. |
| Joh. 3:31 Die van boven komt, is boven allen. Die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen. |
| 62 Dat is, Die niet alleen het Licht Zelf is, 1 Joh. 1:5, 7, en een ontoegankelijk licht bewoont, 1 Tim. 6:16, maar ook verlicht een iegelijk mens die in de wereld komt, Joh. 1:9. |
| 1 Joh. 1:5 En dit is de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hem is. 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 1 Tim. 6:16 Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. Joh. 1:9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. |
| l Jes. 14:27; 46:10. Mal. 3:6. Rom. 11:29. |
| Jes. 14:27 Want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten; wie zal het dan breken? En Zijn hand is uitgestrekt; wie zal ze dan keren? Jes. 46:10 Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af die dingen die nog niet geschied zijn; Die zeg: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen; Mal. 3:6 Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd. Rom. 11:29 Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk. |
| 63 Gr. geen verandering in is, namelijk in Zijn Wezen, natuur en eigenschappen. |
| 64 Gr. afschaduwing; een gelijkenis genomen van de zon, wier schijn dikwijls door enige wolken als schaduwen verduisterd wordt. |
| 65 Namelijk van Zijn wil, van goed tot kwaad. |
| | |
18 βουληθεὶς ἀπεκύησεν ἡμᾶς λόγῳ ἀληθείας, εἰς τὸ εἶναι ἡμᾶς ἀπαρχήν τινα τῶν αὐτοῦ κτισμάτων. | | 18 m66Naar Zijn wil heeft Hij ons 67gebaard door 68het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
69eerstelingen 70Zijner schepselen. |
| m 1 Kor. 4:15. Gal. 4:19. 1 Petr. 1:23. |
| 1 Kor. 4:15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. Gal. 4:19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. |
| 66 Gr. Willende of gewild hebbende, dat is, naar Zijn welbehagen, hetwelk de oorsprong is van onze wedergeboorte en zaligheid, Filipp. 2:13. |
| Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
| 67 Het Griekse woord betekent eigenlijk: gelijk als een moeder haar kind ter wereld brengt; gelijk vers 15. |
| vers 15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. |
| 68 Dat is, door de predicatie des Evangelies, als het uiterlijk middel daartoe nodig. Zie Rom. 10:14, 17. 1 Petr. 1:23. |
| Rom. 10:14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder die hun predikt? Rom. 10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. |
| 69 Gr. een zekere eersteling, dat is, gelijk de eerstelingen der vruchten Gode eerst geheiligd waren, dat alzo ook de gelovige Joden Gode geheiligd waren vóór andere volken. |
| 70 Dat is, der andere mensen, zo heidenen als Joden, die in Christus nog zouden geloven. |
| | Horen en doen |
19 Ὥστε, ἀδελφοί μου ἀγαπητοί, ἔστω πᾶς ἄνθρωπος ταχὺς εἰς τὸ ἀκοῦσαι, βραδὺς εἰς τὸ λαλῆσαι, βραδὺς εἰς ὀργήν· | | 19 Zo dan, mijn geliefde broeders, neen iegelijk mens zij ras 71om te horen, traag om 72te spreken, traag tot toorn; |
| n Spr. 17:27. Pred. 5:1. |
| Spr. 17:27 Wie wetenschap weet, houdt zijn woorden in; en een man van verstand is kostelijk van geest. Pred. 5:1 WEES niet te snel met uw mond en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel en gij zijt op de aarde; daarom, laat uw woorden weinig zijn. |
| 71 Namelijk het Woord der waarheid, om hetzelve te leren. Of ook in het gemeen: om wat goeds te leren. |
| 72 Dat is, uit te spreken uw oordeel van enige zaken of personen. |
| | |
20 ὀργὴ γὰρ ἀνδρὸς δικαιοσύνην Θεοῦ οὐ κατεργάζεται. | | 20 Want de toorn des mans 73werkt Gods gerechtigheid niet. |
| 73 Dat is, als zij te heftig is, verwekt den mens niet om te doen wat recht is voor God, maar tot wraak, schelden, slaan en dergelijke boze werken. Zie Ps. 4:5. Matth. 5:22. |
| Ps. 4:5 Zijt beroerd en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela. Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. |
| | |
21 διὸ ἀποθέμενοι πᾶσαν ῥυπαρίαν καὶ περισσείαν κακίας, ἐν πρᾳΰτητι δέξασθε τὸν ἔμφυτον λόγον, τὸν δυνάμενον σῶσαι τὰς ψυχὰς ὑμῶν. | | 21 oDaarom, 74afgelegd hebbende alle 75vuiligheid en 76overvloed van boosheid, 77ontvangt met zachtmoedigheid 78het Woord 79dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen 80kan zalig maken. |
| o Rom. 13:12. Kol. 3:8. |
| Rom. 13:12 De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts. Kol. 3:8 Maar nu, legt ook gij dit alles af, namelijk
gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uw mond. |
| 74 Dit is het eerste deel der ware bekering, het kwaad te laten, Ps. 34:15. Jes. 1:16. |
| Ps. 34:15 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede; zoek den vrede en jaag hem na. Jes. 1:16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. |
| 75 Dat is, zonde, die vuil en stinkende voor God is, en voornamelijk die vuile en lelijke zonden die verhaald worden van den apostel Petrus, 1 Petr. 4:3. |
| 1 Petr. 4:3 Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen; |
| 76 Dat is, alle overvloeiende en uitstekende boosheid. De Christenen moeten alle boosheid, hoedanig die zij, afleggen, 1 Kor. 5:7. 1 Petr. 2:1, maar inzonderheid die uitsteekt en overvloeit. |
| 1 Kor. 5:7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. 1 Petr. 2:1 ZO
legt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; |
| 77 Namelijk door geloof en gehoorzaamheid. |
| 78 Dat is, de leer des Evangelies. |
| 79 Gr. ingeplant, namelijk door den dienst der leraren, die planten en natmaken, 1 Kor. 3:6, en het Woord, als een onvergankelijk zaad, in de harten der mensen zaaien, waardoor zij wedergeboren worden en opwassen. Zie Luk. 8:11. 1 Petr. 1:23; 2:2. |
| 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. Luk. 8:11 Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het Woord Gods. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
| 80 Namelijk vergezelschapt zijnde met de kracht en werking des Heiligen Geestes, en door het geloof aangenomen, Joh. 3:5. |
| Joh. 3:5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. |
| | |
22 γίνεσθε δὲ ποιηταὶ λόγου, καὶ μὴ μόνον ἀκροαταί, παραλογιζόμενοι ἑαυτούς. | | 22 pEn zijt 81daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven 82met valse overlegging bedriegende. |
| p Matth. 7:21. Luk. 11:28. Rom. 2:13. 1 Joh. 3:7. |
| Matth. 7:21 Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is. Luk. 11:28 Maar Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen die het Woord Gods horen en hetzelve bewaren. Rom. 2:13 (Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. 1 Joh. 3:7 Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is. |
| 81 Of: doeners; waardoor de apostel niet verstaat degenen waarvan Paulus spreekt Rom. 2:13, die door het doen van de wet wilden gerechtvaardigd worden; maar degenen die met het hart gelovende ter rechtvaardigheid, hun leven naar de leer van Christus schikken, en hun geloof met de vruchten der bekering betonen. |
| Rom. 2:13 (Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. |
| 82 Gr. paralogizomenoi, dat is, valse besluitredenen makende, waarmede zij zichzelven bedriegen, besluitende dat zij zalig zullen zijn, omdat zij hoorders zijn van het Woord. Want Christus zegt Luk. 11:28, dat zij zalig zijn die Gods Woord niet alleen horen, maar ook bewaren. |
| Luk. 11:28 Maar Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen die het Woord Gods horen en hetzelve bewaren. |
| | |
23 ὅτι εἴ τις ἀκροατὴς λόγου ἐστὶ καὶ οὐ ποιητής, οὗτος ἔοικεν ἀνδρὶ κατανοοῦντι τὸ πρόσωπον τῆς γενέσεως αὐτοῦ ἐν ἐσόπτρῳ· | | 23 qWant zo iemand een hoorder is des Woords en niet een dader, die is een man gelijk, welke 83zijn aangeboren aangezicht bemerkt in 84een spiegel; |
| q Luk. 6:47. |
| Luk. 6:47 Een iegelijk die tot Mij komt en Mijn woorden hoort en dezelve doet, Ik zal u tonen wien hij gelijk is. |
| 83 Gr. aangezicht zijner geboorte. |
| 84 Want Gods Woord is gelijk als een spiegel: de wet, om daarin te zien onze smetten en zonden; en het Evangelie, om daarin te aanschouwen de genade Gods in Christus. Die nu de wet alleen aanziet, en zijn zonden daarin aangewezen niet betert en nalaat, en die de genade in het Evangelie voorgesteld, met waar geloof niet aanneemt, die is zulken man gelijk, en zulk aanschouwen zal hem niet nut zijn, als het andere niet volgt. |
| | |
24 κατενόησε γὰρ ἑαυτὸν καὶ ἀπελήλυθε, καὶ εὐθέως ἐπελάθετο ὁποῖος ἦν. | | 24 Want hij heeft zichzelven bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten hoedanig hij was. |
25 ὁ δὲ παρακύψας εἰς νόμον τέλειον τὸν τῆς ἐλευθερίας καὶ παραμείνας, οὗτος οὐκ ἀκροατὴς ἐπιλησμονῆς γενόμενος ἀλλὰ ποιητὴς ἔργου, οὗτος μακάριος ἐν τῇ ποιήσει αὐτοῦ ἔσται. | | 25 rMaar 85die inziet 86in de volmaakte wet, 87die der vrijheid is, en 88daarbij blijft, deze geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, zeg ik, zal gelukzalig zijn 89in dit zijn doen. |
| r Matth. 5:19. |
| Matth. 5:19 Zo wie dan één van deze minste geboden zal ontbonden en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen. |
| 85 Gr. die nederbukt, dat is, die nederbukkende ziet, gelijk men pleegt te doen als men iets naarstiglijk wil inzien. Zie Luk. 24:12. Joh. 20:5. 1 Petr. 1:12. |
| Luk. 24:12 Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven over hetgeen geschied was. Joh. 20:5 En als hij nederbukte, zag hij de doeken liggen; nochtans ging hij daar niet in. 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
| 86 Dat is, het ingeplante Woord, namelijk des Evangelies, gelijk vers 21 gezegd wordt. Want het woord wet wordt hier genomen in het gemeen voor een leer, gelijk Paulus ook de leer des Evangelies noemt de wet des geloofs, Rom. 3:27. |
| vers 21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zalig maken. Rom. 3:27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. |
| 87 Dat is, die ons leert dat wij door den Zoon waarlijk van de zonde zijn vrijgemaakt, en door welke wij den Geest der vrijheid, en niet der dienstbaarheid ontvangen. Zie Joh. 8:36. Rom. 8:2, 15. |
| Joh. 8:36 Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn. Rom. 8:2 Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
| 88 Dat is, in die wet of leer. |
| 89 Dat is, wanneer hij bij deze leer blijft, en die in het werk stelt. Hetwelk wel niet een verdienende oorzaak is der gelukzaligheid, die door het geloof alleen verkregen wordt, Hab. 2:4. Rom. 3:22, enz. Gal. 2:16; 3:8, enz., maar een weg is om tot dezelve te komen, Ps. 1:1, 2. Ef. 2:10. |
| Hab. 2:4 Zie, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Rom. 3:22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Gal. 2:16 Doch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. Gal. 3:8 En de Schrift, tevoren ziende dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken gezegend worden. Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. Ps. 1:2 Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. |
| | |
26 εἴ τις δοκεῖ θρῆσκος εἶναι ἐν ὑμῖν, μὴ χαλιναγωγῶν γλῶσσαν αὐτοῦ, ἀλλ’ ἀπατῶν καρδίαν αὐτοῦ, τούτου μάταιος ἡ θρησκεία. | | 26 sIndien iemand onder u 90dunkt dat hij godsdienstig is, en 91zijn tong niet in toom houdt, maar 92zijn hart verleidt, dezes 93godsdienst is ijdel. |
| s Ps. 34:14. Jak. 3:6. 1 Petr. 3:10. |
| Ps. 34:14 Nun. Bewaar uw tong van het kwade, en uw lippen van bedrog te spreken. Jak. 3:6 De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid; alzo is de tong onder onze leden gesteld, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel. 1 Petr. 3:10 Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen dat zij geen bedrog spreken; |
| 90 Dat is, zichzelven inbeeldt, zich laat voorstaan. |
| 91 Namelijk van lasteren, liegen, vuil spreken, enz., want uit overvloed des harten spreekt de mond, Matth. 12:34. Eén soort van zonde wordt genoemd, waaronder alle andere dergelijke ook verstaan worden. |
| Matth. 12:34 Gij adderengebroedsels, hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. |
| 92 Namelijk door deze ijdele inbeelding. |
| 93 Namelijk die hij uiterlijk betoont, en waarvan hij roemt. |
| | |
27 θρησκεία καθαρὰ καὶ ἀμίαντος παρὰ τῷ Θεῷ καὶ Πατρὶ αὕτη ἐστίν, ἐπισκέπτεσθαι ὀρφανοὺς καὶ χήρας ἐν τῇ θλίψει αὐτῶν, ἄσπιλον ἑαυτὸν τηρεῖν ἀπὸ τοῦ κόσμου. | | 27 De zuivere en onbevlekte godsdienst 94voor God en den Vader is deze: 95wezen en weduwen 96bezoeken in hun verdrukking, en zichzelven 97onbesmet bewaren 98van de wereld. |
| 94 Dat is, die God de Vader van ons eist en Hem aangenaam is. |
| 95 Onder deze ene soort van liefde jegens den naaste worden verstaan alle andere, door welke het geloof moet werkzaam wezen, Gal. 5:6. |
| Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. |
| 96 Of: opzicht hebben over wezen en weduwen. |
| 97 Namelijk van de vuiligheden, waarvan hij gesproken heeft vers 21. Zie ook 2 Tim. 2:21. |
| vers 21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zalig maken. 2 Tim. 2:21 Indien dan iemand zichzelven van deze reinigt, die zal een vat zijn ter ere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid. |
| 98 Dat is, van de goddeloze mensen, waar de wereld vol van is, 1 Joh. 5:19, en van de wereldse begeerlijkheden, die in de wereldse mensen heersen. Zie 1 Joh. 2:15, 16. |
| 1 Joh. 5:19 Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze. 1 Joh. 2:15 Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. 1 Joh. 2:16 Want al wat in de wereld is, namelijk
de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. |