Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel verhaalt, uit hetgeen nu bewezen is, wat wij voor een uitnemenden Hogepriester hebben. 3 En wat Hij ook voor een offerande hebben moest. 4 Bewijst dat Zijn bediening niet moest zijn als der andere priesters, die het voorbeeld dienden hier op aarde, maar dat dezelve moest zijn in den hemel, naar de hemelse afbeelding. 6 Komt daarna tot de beschrijving van de uitnemendheid des nieuwen verbonds, waarvan Hij Middelaar is. 8 En verhaalt uit Jeremia 31 de instelling en beloften van hetzelve. 13 En besluit hieruit dat het oude is tenietgedaan. |
| | Christus Hogepriester van een beter verbond |
1 Κεφάλαιον δὲ ἐπὶ τοῖς λεγομένοις· τοιοῦτον ἔχομεν ἀρχιερέα, ὃς ἐκάθισεν ἐν δεξιᾷ τοῦ θρόνου τῆς μεγαλωσύνης ἐν τοῖς οὐρανοῖς, | | 1 DE1 hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, adat wij hebben zodanigen Hogepriester, bDie gezeten is 2aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen, |
| 1 Of: Het hoofdstuk onder of in de dingen, dat is, het voornaamste; want beide betekent het Griekse woord kephalaion. |
| a Hebr. 3:1; 4:14; 6:20; 9:11. |
| Hebr. 3:1 HIEROM, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt den Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus, Hebr. 4:14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hebr. 6:20 Waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, |
| b Ef. 1:20. Kol. 3:1. Hebr. 12:2. |
| Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Hebr. 12:2 Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand
van den troon Gods. |
| 2 Dat is, aan de rechterhand Gods, Die gezeten is op den troon Zijner majesteit of heerlijkheid, in den derden of hoogsten hemel. Zie Hebr. 1:3. Hand. 3:21. |
| Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hand. 3:21 Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. |
| | |
2 τῶν ἁγίων λειτουργός, καὶ τῆς σκηνῆς τῆς ἀληθινῆς, ἣν ἔπηξεν ὁ Κύριος, καὶ οὐκ ἄνθρωπος. | | 2 Een Bedienaar 3des heiligdoms, en 4des waren 5tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens. |
| 3 Gr. der heiligen; waardoor de hemel, van welken het heilige der heiligen een voorbeeld is geweest, gelijk Hebr. 9:8, 12, verstaan wordt; hetwelk van het eerste deel des tabernakels hier wordt onderscheiden, waar de priesters allen dag ingingen, maar de hogepriester ging maar eenmaal des jaars in het heiligdom, of heilige der heiligen, gelijk in het begin van het volgende hoofdstuk nader verklaard wordt. |
| Hebr. 9:8 Waarmede
de Heilige Geest dit beduidde, dat de weg des heiligdoms nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had; Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. |
| 4 Het woord waren wordt hier gesteld tegen de schaduwen, gelijk Joh. 1:17. |
| Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. |
| 5 Gelijk door het heilige der heiligen de hemel wordt afgebeeld, alzo wordt door dezen tabernakel verstaan de menselijke natuur van Christus, die daarbij ook wordt vergeleken Joh. 1:14; 2:19. Hebr. 9:11, en in welke de volheid der Godheid lichamelijk woont, als in Zijn tempel of tabernakel, Kol. 2:9, die door kracht des Heiligen Geestes is ontvangen, en door geen mens is opgericht, en door welks opoffering en bloed Christus in het heilige der heiligen is ingegaan; hetwelk met het volgende vers wel overeenkomt. Waarvan Christus ook een Bedienaar kan gezegd worden, omdat Hij deze Zijn menselijke natuur heeft geheiligd tot een bekwame offerande, om daarin de zonden Zijns volks te verzoenen, en het werk onzer zaligheid te volbrengen. Zie Joh. 17:19. Hebr. 9:11, waar dit alzo in den brede wordt verklaard. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 2:19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, Kol. 2:9 Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk; Joh. 17:19 En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, |
| | |
3 πᾶς γὰρ ἀρχιερεὺς εἰς τὸ προσφέρειν δῶρά τε καὶ θυσίας καθίσταται· ὅθεν ἀναγκαῖον ἔχειν τι καὶ τοῦτον ὃ προσενέγκῃ. | | 3 6Want een iegelijk hogepriester wordt gesteld om gaven en slachtoffers te offeren; cwaarom het noodzakelijk was dat ook Deze 7wat had dat Hij zou offeren. |
| 6 Dit woordje Want geeft reden waarom hij in het voorgaande vers gezegd heeft, dat Christus is een Bedienaar van den waren tabernakel Zijns lichaams, namelijk omdat Hij als een Hogepriester ook wat moest hebben dat Hij zou offeren. |
| c Ef. 5:2. |
| Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. |
| 7 Namelijk Zichzelven, of Zijn eigen lichaam, gelijk Hebr. 7:27; 9:14 wordt uitgedrukt. |
| Hebr. 7:27 Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
| | |
4 εἰ μὲν γὰρ ἦν ἐπὶ γῆς, οὐδ’ ἂν ἦν ἱερεύς, ὄντων τῶν ἱερέων τῶν προσφερόντων κατὰ τὸν νόμον τὰ δῶρα, | | 4 Want indien Hij op aarde ware, 8zo zou Hij zelfs geen priester zijn, dewijl er priesters zijn die 9naar de wet gaven offeren; |
| 8 Namelijk omdat Hij nu alles op aarde volbracht had wat van Hem, als Priester, op aarde moest geschieden. Derhalve zo zou Hij uitgediend hebben; maar Hij moest nog het overige deel van Zijn Priesterambt in den hemel in het ware heilige der heiligen volbrengen. |
| 9 Dat is, behoorlijk en wettelijk. In deze woorden is ook een reden begrepen waarom Christus nu geen priester op aarde zou zijn, namelijk die wettelijk en volgens de ordinantie Gods het priesterdom hier bedienen zou, omdat de wet geen priester stelt dan uit den stam van Levi, en geen offeranden dan van ceremoniële gaven, waarvan Christus geen bedienaar was gesteld, maar een Bedienaar van hetgeen hierdoor was afgebeeld, gelijk het volgende vers ook medebrengt. |
| | |
5 οἵτινες ὑποδείγματι καὶ σκιᾷ λατρεύουσι τῶν ἐπουρανίων, καθὼς κεχρημάτισται Μωσῆς μέλλων ἐπιτελεῖν τὴν σκηνήν, Ὅρα, γάρ φησι, ποιήσῃς πάντα κατὰ τὸν τύπον τὸν δειχθέντα σοι ἐν τῷ ὄρει. | | 5 dWelke het voorbeeld en de schaduw 10der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, eals hij den tabernakel volmaken zou. Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar 11de afbeelding 12die u 13op den berg getoond is. |
| d Kol. 2:17. Hebr. 10:1. |
| Kol. 2:17 Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. Hebr. 10:1 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. |
| 10 Dat is, der dingen die van Christus ook in den hemel moesten bediend en volbracht worden, en die ons tot den ingang in den hemel nodig zijn. |
| e Ex. 25:40. Hand. 7:44. |
| Ex. 25:40 Zie dan toe dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is. Hand. 7:44 De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij Die tot Mozes zeide, dat hij denzelven maken zou naar de afbeelding die hij gezien had; |
| 11 Of: voorschrift, voordruk, patroon, voorbeeld waarnaar men iets doet of bouwt. |
| 12 Namelijk in een gezicht, of op den berg, of veeleer in den geopenden hemel, gelijk Hebr. 9:23 verklaard wordt, want Mozes heeft op den berg zijnde, dit voorbeeld in den hemel zelven gezien. |
| Hebr. 9:23 Zo was het dan noodzaak dat wel de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door deze dingen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelve door betere offeranden dan deze. |
| 13 Gr. in den berg, dat is, op den berg, namelijk Horeb. |
| | |
6 νυνὶ δὲ διαφορωτέρας τέτευχε λειτουργίας, ὅσῳ καὶ κρείττονός ἐστι διαθήκης μεσίτης, ἥτις ἐπὶ κρείττοσιν ἐπαγγελίαις νενομοθέτηται. | | 6 fEn nu heeft 14Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook 15eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in 16betere beloftenissen 17bevestigd is. |
| f 2 Kor. 3:6. |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
| 14 Namelijk de Heere Jezus Christus. |
| 15 Namelijk dan het verbond der wet en der ceremoniën was. |
| 16 Namelijk die vss. 10, 11, 12 worden uitgedrukt. |
| vers 10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. vers 11 En zij zullen niet leren een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen, van den kleine onder hen tot den grote onder hen. vers 12 Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken. |
| 17 Gr. gewettelijkt is. |
| | |
7 εἰ γὰρ ἡ πρώτη ἐκείνη ἦν ἄμεμπτος, οὐκ ἂν δευτέρας ἐζητεῖτο τόπος. | | 7 Want indien dat eerste verbond
18onberispelijk geweest ware, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht geweest zijn. |
| 18 Dat is, waar niets aan had ontbroken, of: waar men niets meer in had kunnen vereisen. Want wat volmaakt is, heeft geen plaats te geven aan iets anders van gelijke hoedanigheid. Want de wet van Mozes, waarvan de ceremoniën hier als een aanhangsel worden aangemerkt, was wel in zichzelve volmaakt, zo iemand die volmaaktelijk had onderhouden, maar vanwege de onmacht der verdorven natuur des mensen, die de wet niet kon wegnemen, kon zij niemand tot de zaligheid brengen, Rom. 8:3. Gal. 3:21. Daarom heeft God dit nieuwe verbond door Christus, in de plaats van het eerste, met den mens willen maken, opdat het gebrek van het eerste hierdoor zou worden gebeterd; van welk nieuw verbond de ceremoniën ook schaduwen en voorbeelden waren, Kol. 2:17, gelijk in het volgende hoofdstuk zal worden aangewezen, en van hetwelk de oude vaders ook de beloften wel hadden ontvangen, Gal. 3:17, enz., maar de volheid van dien is ons door Christus geopenbaard, gelijk de apostel in het vervolg uit Jeremia 31 bewijst. |
| Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Gal. 3:21 Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven was die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn. Kol. 2:17 Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. Gal. 3:17 En dit zeg ik: Het verbond dat tevoren van God bevestigd is op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet krachteloos gemaakt, om de beloftenis teniet te doen. Jeremia 31 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| | |
8 μεμφόμενος γὰρ αὐτοῖς λέγει, Ἰδού, ἡμέραι ἔρχονται, λέγει Κύριος, καὶ συντελέσω ἐπὶ τὸν οἶκον Ἰσραὴλ καὶ ἐπὶ τὸν οἶκον Ἰούδα διαθήκην καινήν· | | 8 Want 19hen
20berispende, zegt Hij tot hen: gZie, 21de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal 22over het huis Israëls en over het huis van Juda een nieuw 23verbond 24oprichten; |
| 19 Namelijk de Israëlieten; of: hetzelve, namelijk verbond. |
| 20 Of: het gebrek hun aanwijzende; of: over hen klagende. Dat is, de zwakheid, die door hun verdorvenheid in hetzelve verbond was, aanwijzende en daarover klagende. |
| g Jer. 31:31, 32, 33, 34. |
| Jer. 31:31 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Jer. 31:32 Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren; welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 31:34 En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken. |
| 21 Namelijk ten tijde van den Messias. |
| 22 Hieronder worden ook alle uitverkorenen uit de heidenen verstaan, gelijk doorgaans bij de profeten is te zien, die door het geloof dezen olijfboom zouden worden ingelijfd. Zie Rom. 11:17, 25, 26. Gal. 4:26, enz. |
| Rom. 11:17 En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats
zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mededeelachtig zijt geworden, Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. Rom. 11:26 En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. |
| 23 Of: testament. |
| 24 Gr. voleindigen. Zie de aant. op vers 10. |
| vers 10 (kt.) Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| | |
9 οὐ κατὰ τὴν διαθήκην ἣν ἐποίησα τοῖς πατράσιν αὐτῶν ἐν ἡμέρᾳ *ἐπιλαβομένου μου τῆς χειρὸς αὐτῶν ἐξαγαγεῖν αὐτοὺς ἐκ γῆς Αἰγύπτου· ὅτι αὐτοὶ οὐκ ἐνέμειναν ἐν τῇ διαθήκῃ μου, κἀγὼ ἠμέλησα αὐτῶν, λέγει Κύριος. * ἐπιλαβομένου μου St, B, Sc, M | ἐπιλαβομένου Elz | | 9 Niet naar het verbond dat Ik 25met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dat Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb 26op hen niet geacht, zegt de Heere. |
| 25 Namelijk door Mozes in de woestijn. |
| 26 Of: Ik heb hen niet geacht. Bij den profeet staat: zou Ik met hen in huwelijk, of: als een heer, gebleven zijn? hetwelk één zin met deze woorden heeft. Doch de apostel heeft de Griekse overzetting willen behouden, omdat in de zaak geen verschil was. |
| | |
10 ὅτι αὕτη ἡ διαθήκη ἣν διαθήσομαι τῷ οἴκῳ Ἰσραὴλ μετὰ τὰς ἡμέρας ἐκείνας, λέγει Κύριος, διδοὺς νόμους μου εἰς τὴν διάνοιαν αὐτῶν, καὶ ἐπὶ καρδίας αὐτῶν ἐπιγράψω αὐτούς· καὶ ἔσομαι αὐτοῖς εἰς Θεόν, καὶ αὐτοὶ ἔσονταί μοι εἰς λαόν. | | 10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls 27maken zal na die dagen, zegt de Heere: hIk zal Mijn wetten 28in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; ien Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| 27 Dat is, ten volle openbaren en door de gehele wereld verbreiden. Want de belofte van dit verbond was door de wet van Mozes niet tenietgedaan, Gal. 3:17, maar is eerst door Christus vervuld, ten volle geopenbaard, en in zijn volkomenheid opgericht. |
| Gal. 3:17 En dit zeg ik: Het verbond dat tevoren van God bevestigd is op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet krachteloos gemaakt, om de beloftenis teniet te doen. |
| h Jer. 31:33. |
| Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| 28 Dat is, niet alleen in stenen tafelen of perkamenten. Zie 2 Kor. 3:3, enz. |
| 2 Kor. 3:3 Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. |
| i Zach. 8:8. |
| Zach. 8:8 En Ik zal hen herwaarts brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid. |
| | |
11 καὶ οὐ μὴ διδάξωσιν ἕκαστος τὸν πλησίον αὐτοῦ, καὶ ἕκαστος τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, λέγων, Γνῶθι τὸν Κύριον· ὅτι πάντες εἰδήσουσί με, ἀπὸ μικροῦ αὐτῶν ἕως μεγάλου αὐτῶν. | | 11 kEn zij zullen 29niet leren een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij 30allen kennen, van den kleine onder hen tot den grote onder hen. |
| k Joh. 6:45, 65. 1 Joh. 2:27. |
| Joh. 6:45 Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. Joh. 6:65 En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. 1 Joh. 2:27 En de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node dat iemand u lere; maar gelijk dezelve zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven. |
| 29 Namelijk met woorden of met geschriften alleen, gelijk in het verbond der wet geschiedde, maar zij zullen voornamelijk van God (namelijk door Zijn Geest) geleerd zijn, gelijk Christus spreekt Joh. 6:45, 65, Die nochtans met Zijn eigen mond hun ook het Evangelie predikte en tot de kennis Gods vermaande. Dit wordt dan niet volkomenlijk of ganselijk ontkend, maar bij vergelijking van de manier van onderwijzing die in het Oude Testament geschiedde, gelijk zulke wijzen van spreken meermalen voorkomen. Zie voorbeelden daarvan Joh. 5:30, 45. 1 Thess. 4:9. |
| Joh. 6:45 Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. Joh. 6:65 En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. Joh. 5:30 Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft. Joh. 5:45 Meent niet dat Ik u verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt is Mozes, op welken gij gehoopt hebt. 1 Thess. 4:9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node dat ik u schrijf; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. |
| 30 Namelijk die het van God zullen geleerd hebben, gelijk Christus getuigt in de voorgemelde plaats, Joh. 6:45. Want dat hier alleen gesproken wordt van de zaligmakende kennis en van het waarachtig geloof, blijkt uit het volgende vers, dewijl de zonden in het nieuwe verbond niemand worden vergeven dan door het waarachtig geloof, Rom. 3:30. Sommigen nemen dit van den stand des toekomenden levens, waar geen uitwendige onderwijzing meer van node zal wezen, wanneer wij Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht, 1 Kor. 13:12. 1 Joh. 3:2. Doch uit het gehele oogmerk des apostels blijkt dat deze beloften alle uitverkoren gelovigen des Nieuwen Testaments ook in dit leven aangaan. |
| Joh. 6:45 Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. Rom. 3:30 Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof. 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| | |
12 ὅτι ἵλεως ἔσομαι ταῖς ἀδικίαις αὐτῶν, καὶ τῶν ἁμαρτιῶν αὐτῶν καὶ τῶν ἀνομιῶν αὐτῶν οὐ μὴ μνησθῶ ἔτι. | | 12 Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik 31geenszins meer gedenken. |
| 31 Namelijk om die te straffen. Zo behoudt dan God in het nieuwe verbond geen straf meer, wanneer Hij de zonde eens heeft vergeven, gelijk enigen drijven. Hoewel Hij de Zijnen nog somwijlen uit Vaderlijke liefde kastijdt tot hun best. Zie Hebr. 12:6, 7. |
| Hebr. 12:6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. Hebr. 12:7 Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt?) |
| | |
13 ἐν τῷ λέγειν, Καινήν, πεπαλαίωκε τὴν πρώτην. τὸ δὲ παλαιούμενον καὶ γηράσκον, ἐγγὺς ἀφανισμοῦ. | | 13 32Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste 33oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij 34de verdwijning. |
| 32 Dusverre zijn verhaald de woorden van den profeet; nu spreekt wederom de apostel. Gr. In het zeggen. |
| 33 Of: doen verouden, dat is, verklaard oud te zijn. |
| 34 Dat is, wegneming, zodat het uit het midden is geweerd, en niet meer gebruikt wordt. |