Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Διό, ἀφέντες τὸν τῆς ἀρχῆς τοῦ Χριστοῦ λόγον, ἐπὶ τὴν τελειότητα φερώμεθα, μὴ πάλιν θεμέλιον καταβαλλόμενοι μετανοίας ἀπὸ νεκρῶν ἔργων, καὶ πίστεως ἐπὶ Θεόν, | | 1 DAAROM, nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende het fundament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God, |
2 βαπτισμῶν διδαχῆς, ἐπιθέσεώς τε χειρῶν, ἀναστάσεώς τε νεκρῶν, καὶ κρίματος αἰωνίου. | | 2 Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwige oordeel. |
3 καὶ τοῦτο ποιήσομεν, ἐάνπερ ἐπιτρέπῃ ὁ Θεός. | | 3 En dit zullen wij ook doen, aindien het God toelaat. a Hand. 18:21. 1 Kor. 4:19. Jak. 4:15. a Hand. 18:21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, zo God wil. En hij voer weg van Éfeze. 1 Kor. 4:19 Maar ik zal haast tot u komen, zo de Heere wil, en ik zal dan verstaan niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, maar de kracht. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
| | Waarschuwing tegen afval |
4 ἀδύνατον γὰρ τοὺς ἅπαξ φωτισθέντας, γευσαμένους τε τῆς δωρεᾶς τῆς ἐπουρανίου, καὶ μετόχους γενηθέντας Πνεύματος Ἁγίου, | | 4 bWant het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, b Matth. 12:31. Hebr. 10:26. 1 Joh. 5:16. b Matth. 12:31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden. Hebr. 10:26 Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden, 1 Joh. 5:16 Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God
bidden, en Hij zal hem het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood; voor dezelve zonde zeg ik niet dat hij zal bidden. |
5 καὶ καλὸν γευσαμένους Θεοῦ ῥῆμα, δυνάμεις τε μέλλοντος αἰῶνος, | | 5 En gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw, |
6 καὶ παραπεσόντας, πάλιν ἀνακαινίζειν εἰς μετάνοιαν, ἀνασταυροῦντας ἑαυτοῖς τὸν Υἱὸν τοῦ Θεοῦ καὶ παραδειγματίζοντας. | | 6 En afvallig worden, die, zeg ik,
wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zone Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken. |
7 γῆ γὰρ ἡ πιοῦσα τὸν ἐπ’ αὐτῆς πολλάκις ἐρχόμενον ὑετόν, καὶ τίκτουσα βοτάνην εὔθετον ἐκείνοις δι’ οὓς καὶ γεωργεῖται, μεταλαμβάνει εὐλογίας ἀπὸ τοῦ Θεοῦ· | | 7 Want de aarde die den regen menigmaal op haar komende, indrinkt en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God; |
8 ἐκφέρουσα δὲ ἀκάνθας καὶ τριβόλους, ἀδόκιμος καὶ κατάρας ἐγγύς, ἧς τὸ τέλος εἰς καῦσιν. | | 8 Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding. |
| | Opwekking tot standvastigheid |
9 Πεπείσμεθα δὲ περὶ ὑμῶν, ἀγαπητοί, τὰ κρείττονα καὶ ἐχόμενα σωτηρίας, εἰ καὶ οὕτω λαλοῦμεν· | | 9 Maar, geliefden, wij verzekeren ons van u betere dingen, en met de zaligheid gevoegd, hoewel wij alzo spreken. |
10 οὐ γὰρ ἄδικος ὁ Θεὸς ἐπιλαθέσθαι τοῦ ἔργου ὑμῶν, καὶ τοῦ κόπου τῆς ἀγάπης ἧς *ἐνεδείξασθε εἰς τὸ ὄνομα αὐτοῦ, διακονήσαντες τοῖς ἁγίοις καὶ διακονοῦντες. * ἐνεδείξασθε St, B, Elz | ἐνδείξασθε Sc, M | | 10 cWant God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en nog dient. c Spr. 14:31. Matth. 10:42; 25:40. Mark. 9:41. Joh. 13:20. c Spr. 14:31 Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, die eert Hem. Matth. 10:42 En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen. Matth. 25:40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan. Mark. 9:41 Want zo wie ulieden een beker water zal geven te drinken in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen. Joh. 13:20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. |
11 ἐπιθυμοῦμεν δὲ ἕκαστον ὑμῶν τὴν αὐτὴν ἐνδείκνυσθαι σπουδὴν πρὸς τὴν πληροφορίαν τῆς ἐλπίδος ἄχρι τέλους· | | 11 Maar wij begeren dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; |
12 ἵνα μὴ νωθροὶ γένησθε, μιμηταὶ δὲ τῶν διὰ πίστεως καὶ μακροθυμίας κληρονομούντων τὰς ἐπαγγελίας. | | 12 Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven. |
| | Gods belofte met een eed bevestigd |
13 Τῷ γὰρ Ἀβραὰμ ἐπαγγειλάμενος ὁ Θεός, ἐπεὶ κατ’ οὐδενὸς εἶχε μείζονος ὀμόσαι, ὤμοσε καθ’ ἑαυτοῦ, | | 13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, |
14 λέγων, Ἦ μὴν εὐλογῶν εὐλογήσω σε, καὶ πληθύνων πληθυνῶ σε. | | 14 Zeggende: dWaarlijk, zegenende zal Ik u zegenen en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen. d Gen. 12:3; 17:4; 22:16. Ps. 105:9. Luk. 1:73. d Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 17:4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden. Gen. 22:16 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Ps. 105:9 Het verbond dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijn eed aan Izak; Luk. 1:73 En
aan den eed dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven, |
15 καὶ οὕτω μακροθυμήσας ἐπέτυχε τῆς ἐπαγγελίας. | | 15 En alzo lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen. |
16 ἄνθρωποι μὲν γὰρ κατὰ τοῦ μείζονος ὀμνύουσι, καὶ πάσης αὐτοῖς ἀντιλογίας πέρας εἰς βεβαίωσιν ὁ ὅρκος. | | 16 Want de mensen zweren wel bij den Meerdere dan zij zijn, en ede eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreking; e Ex. 22:11. e Ex. 22:11 Zo zal des HEEREN eed tussen hen beiden zijn, of hij niet zijn hand aan zijns naasten have geslagen heeft; en derzelver heer zal dien aannemen; en hij zal het niet wedergeven. |
17 ἐν ᾧ περισσότερον βουλόμενος ὁ Θεὸς ἐπιδεῖξαι τοῖς κληρονόμοις τῆς ἐπαγγελίας τὸ ἀμετάθετον τῆς βουλῆς αὐτοῦ, ἐμεσίτευσεν ὅρκῳ, | | 17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; |
18 ἵνα διὰ δύο πραγμάτων ἀμεταθέτων, ἐν οἷς ἀδύνατον ψεύσασθαι Θεόν, ἰσχυρὰν παράκλησιν ἔχωμεν οἱ καταφυγόντες κρατῆσαι τῆς προκειμένης ἐλπίδος· | | 18 Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden; |
19 ἣν ὡς ἄγκυραν ἔχομεν τῆς ψυχῆς ἀσφαλῆ τε καὶ βεβαίαν, καὶ εἰσερχομένην εἰς τὸ ἐσώτερον τοῦ καταπετάσματος· | | 19 Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste des voorhangsels; |
20 ὅπου πρόδρομος ὑπὲρ ἡμῶν εἰσῆλθεν Ἰησοῦς, κατὰ τὴν τάξιν Μελχισεδὲκ ἀρχιερεὺς γενόμενος εἰς τὸν αἰῶνα. | | 20 Waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek feen Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. f Hebr. 3:1; 4:14; 8:1; 9:11. f Hebr. 3:1 HIEROM, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt den Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus, Hebr. 4:14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen, Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, |