Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Plichten jegens overheid en naasten |
1 Ὑπομίμνησκε αὐτοὺς ἀρχαῖς καὶ ἐξουσίαις ὑποτάσσεσθαι, πειθαρχεῖν, πρὸς πᾶν ἔργον ἀγαθὸν ἑτοίμους εἶναι, | | 1 VERMAANa
hen dat zij den overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn; a Rom. 13:1, enz. 1 Petr. 2:13. a Rom. 13:1 ALLE
ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. 1 Petr. 2:13 Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; |
2 μηδένα βλασφημεῖν, ἀμάχους εἶναι, ἐπιεικεῖς, πᾶσαν ἐνδεικνυμένους πρᾳότητα πρὸς πάντας ἀνθρώπους. | | 2 Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn, maar
bbescheiden zijn, calle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen. b Filipp. 4:5. c 2 Tim. 2:24, 25. b Filipp. 4:5 Uw bescheidenheid zij allen mensen bekend. De Heere is nabij. c 2 Tim. 2:24 En een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leren, en
die de kwaden kan verdragen; 2 Tim. 2:25 Met zachtmoedigheid onderwijzende degenen die tegenstaan; of God hun te eniger tijd bekering gave tot erkentenis der waarheid, |
3 ἦμεν γάρ ποτε καὶ ἡμεῖς ἀνόητοι, ἀπειθεῖς, πλανώμενοι, δουλεύοντες ἐπιθυμίαις καὶ ἡδοναῖς ποικίλαις, ἐν κακίᾳ καὶ φθόνῳ διάγοντες, στυγητοί, μισοῦντες ἀλλήλους. | | 3 dWant ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende. d 1 Kor. 6:11. Ef. 2:1. Kol. 3:7. 1 Petr. 4:3. d 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Kol. 3:7 In dewelke ook gij eertijds hebt gewandeld, toen gij in dezelve leefdet. 1 Petr. 4:3 Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen; |
4 ὅτε δὲ ἡ χρηστότης καὶ ἡ φιλανθρωπία ἐπεφάνη τοῦ σωτῆρος ἡμῶν Θεοῦ, | | 4 Maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, |
5 οὐκ ἐξ ἔργων τῶν ἐν δικαιοσύνῃ ὧν ἐποιήσαμεν ἡμεῖς, ἀλλὰ κατὰ τὸν αὐτοῦ ἔλεον ἔσωσεν ἡμᾶς, διὰ λουτροῦ παλιγγενεσίας καὶ ἀνακαινώσεως Πνεύματος Ἁγίου, | | 5 eHeeft Hij ons zalig gemaakt, fniet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, gmaar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; e Ef. 1:4. 2 Tim. 1:9. f Rom. 3:20, 28; 4:2, 6; 9:11; 11:6. Gal. 2:16. Ef. 2:9. g Hand. 15:11. Ef. 2:4. e Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, f Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Rom. 3:28 Wij besluiten dan dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. Rom. 4:2 Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij roem, maar niet bij God. Rom. 4:6 Gelijk ook David den mens zalig spreekt welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken, Rom. 9:11 Want als de kinderen
nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende, Rom. 11:6 En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer. En indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer. Gal. 2:16 Doch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. Ef. 2:9 Niet uit de werken, opdat niemand roeme. g Hand. 15:11 Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. Ef. 2:4 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft, |
6 οὗ ἐξέχεεν ἐφ’ ἡμᾶς πλουσίως, διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ τοῦ σωτῆρος ἡμῶν, | | 6 hDenwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; h Ez. 36:25. h Ez. 36:25 Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. |
7 ἵνα δικαιωθέντες τῇ ἐκείνου χάριτι, κληρονόμοι γενώμεθα κατ’ ἐλπίδα ζωῆς αἰωνίου. | | 7 Opdat wij gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens. |
8 πιστὸς ὁ λόγος, καὶ περὶ τούτων βούλομαί σε διαβεβαιοῦσθαι, ἵνα φροντίζωσι καλῶν ἔργων προΐστασθαι οἱ πεπιστευκότες τῷ Θεῷ. ταῦτά ἐστι τὰ καλὰ καὶ ὠφέλιμα τοῖς ἀνθρώποις· | | 8 Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik dat gij ernstiglijk bevestigt, opdat degenen die aan God geloven, zorg dragen om goede werken voor te staan. Deze dingen zijn het die goed en nuttig zijn den mensen. |
9 μωρὰς δὲ ζητήσεις καὶ γενεαλογίας καὶ ἔρεις καὶ μάχας νομικὰς περιΐστασο· εἰσὶ γὰρ ἀνωφελεῖς καὶ μάταιοι. | | 9 iMaar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. i 1 Tim. 1:4; 4:7; 6:20. Tit. 1:14. i 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 4:7 Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. |
10 αἱρετικὸν ἄνθρωπον μετὰ μίαν καὶ δευτέραν νουθεσίαν παραιτοῦ, | | 10 kVerwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning, k Matth. 18:17. Rom. 16:17. 2 Thess. 3:6. 2 Tim. 3:5. 2 Joh. vs. 10. k Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. Rom. 16:17 En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve. 2 Thess. 3:6 En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij u onttrekt van een iegelijken broeder die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting die hij van ons ontvangen heeft. 2 Tim. 3:5 Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van dezen. 2 Joh. vs. 10 Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet. |
11 εἰδὼς ὅτι ἐξέστραπται ὁ τοιοῦτος, καὶ ἁμαρτάνει, ὢν αὐτοκατάκριτος. | | 11 Wetende dat de zodanige verkeerd is en zondigt, zijnde bij zichzelven veroordeeld. |
| | Opdrachten, groet en zegenbede |
12 Ὅταν πέμψω Ἀρτεμᾶν πρός σε ἢ Τυχικόν, σπούδασον ἐλθεῖν πρός με εἰς Νικόπολιν· ἐκεῖ γὰρ κέκρικα παραχειμάσαι. | | 12 Als ik Ártemas tot u zal zenden of lTýchikus, zo benaarstig u tot mij te komen te Nikópolis, want aldaar heb ik voorgenomen te overwinteren. l Hand. 20:4. Ef. 6:21. 2 Tim. 4:12. l Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Ef. 6:21 En opdat ook gij moogt weten hetgeen mij aangaat, en wat ik doe, dat alles zal u Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere, bekendmaken; 2 Tim. 4:12 Maar Týchikus heb ik naar Éfeze gezonden. |
13 Ζηνᾶν τὸν νομικὸν καὶ Ἀπολλὼ σπουδαίως πρόπεμψον, ἵνα μηδὲν αὐτοῖς λείπῃ. | | 13 Geleid Zenas, den wetgeleerde, en mApollos zorgvuldiglijk, opdat hun niets ontbreke. m Hand. 18:24. 1 Kor. 1:12. m Hand. 18:24 En een zekere Jood, met name Apollos, van geboorte een Alexandrijn, een welsprekend man, kwam te Éfeze, machtig zijnde in de Schriften. 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. |
14 μανθανέτωσαν δὲ καὶ οἱ ἡμέτεροι καλῶν ἔργων προΐστασθαι εἰς τὰς ἀναγκαίας χρείας, ἵνα μὴ ὦσιν ἄκαρποι. | | 14 En dat ook de onzen leren goede werken voor te staan tot nodig gebruik, opdat zij niet onvruchtbaar zijn. |
15 Ἀσπάζονταί σε οἱ μετ’ ἐμοῦ πάντες. ἄσπασαι τοὺς φιλοῦντας ἡμᾶς ἐν πίστει. Ἡ χάρις μετὰ πάντων ὑμῶν. ἀμήν. | | 15 Die met mij zijn, groeten u allen. Groet hen die ons liefhebben in het geloof. De genade zij met u allen. Amen. |