Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Opschrift en zegengroet |
1 Παῦλος, ἀπόστολος Ἰησοῦ Χριστοῦ διὰ θελήματος Θεοῦ, κατ’ ἐπαγγελίαν ζωῆς τῆς ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, | | 1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, door den wil Gods, naar de belofte des levens dat in Christus Jezus is, |
2 Τιμοθέῳ ἀγαπητῷ τέκνῳ· χάρις, ἔλεος, εἰρήνη ἀπὸ Θεοῦ Πατρὸς καὶ Χριστοῦ Ἰησοῦ τοῦ Κυρίου ἡμῶν. | | 2 Aan Timótheüs, mijn geliefden zoon: aGenade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en Christus Jezus, onzen Heere. a Gal. 1:3. 1 Tim. 1:2. 1 Petr. 1:2. a Gal. 1:3 Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
| | Opwekking tot standvastigheid |
3 Χάριν ἔχω τῷ Θεῷ, ᾧ λατρεύω ἀπὸ προγόνων ἐν καθαρᾷ συνειδήσει, ὡς ἀδιάλειπτον ἔχω τὴν περὶ σοῦ μνείαν ἐν ταῖς δεήσεσί μου νυκτὸς καὶ ἡμέρας, | | 3 Ik dank God, bDien ik dien van mijn voorouders aan in een reine consciëntie, cgelijk ik zonder ophouden uwer gedachtig ben in mijn gebeden nacht en dag; b Hand. 22:3. Rom. 1:9. c 1 Thess. 1:2; 3:10. b Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, c 1 Thess. 1:2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; 1 Thess. 3:10 Nacht en dag zeer overvloediglijk biddende om uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken hetgeen aan uw geloof ontbreekt. |
4 ἐπιποθῶν σε ἰδεῖν, μεμνημένος σου τῶν δακρύων, ἵνα χαρᾶς πληρωθῶ, | | 4 Zeer begerig zijnde om u te zien, als ik gedenk aan uw tranen, opdat ik moge met blijdschap vervuld worden; |
5 ὑπόμνησιν λαμβάνων τῆς ἐν σοὶ ἀνυποκρίτου πίστεως, ἥτις ἐνῴκησε πρῶτον ἐν τῇ μάμμῃ σου Λωΐδι καὶ τῇ μητρί σου Εὐνίκῃ, πέπεισμαι δὲ ὅτι καὶ ἐν σοί. | | 5 Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Euníce; en ik ben verzekerd dat het ook in u woont. |
6 δι’ ἣν αἰτίαν ἀναμιμνήσκω σε ἀναζωπυρεῖν τὸ χάρισμα τοῦ Θεοῦ, ὅ ἐστιν ἐν σοὶ διὰ τῆς ἐπιθέσεως τῶν χειρῶν μου. | | 6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, ddie in u is door de oplegging mijner handen. d Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6. 1 Tim. 4:14; 5:22. d Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. |
7 οὐ γὰρ ἔδωκεν ἡμῖν ὁ Θεὸς πνεῦμα δειλίας, ἀλλὰ δυνάμεως καὶ ἀγάπης καὶ σωφρονισμοῦ. | | 7 eWant God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid. e Rom. 8:15. e Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
8 μὴ οὖν ἐπαισχυνθῇς τὸ μαρτύριον τοῦ Κυρίου ἡμῶν, μηδὲ ἐμὲ τὸν δέσμιον αὐτοῦ· ἀλλὰ συγκακοπάθησον τῷ εὐαγγελίῳ κατὰ δύναμιν Θεοῦ, | | 8 fSchaam u dan niet voor de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, gdie Zijn gevangene ben; maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods; f Rom. 1:16. g Hand. 21:33. Ef. 3:1; 4:1. Kol. 4:18. Filem. vss. 1, 9, 13. f Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. g Hand. 21:33 Toen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had. Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Kol. 4:18 De groetenis met mijn hand, van Paulus. Gedenkt mijn banden. De genade zij met u. Amen. Filem. vs. 1 PAULUS, een gevangene van CHRISTUS JEZUS, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, Filem. vs. 9 Zo bid ik nochtans liever door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene van Jezus Christus. Filem. vs. 13 Denwelken ik wel had willen bij mij behouden, opdat hij mij voor u dienen zou in de banden des Evangelies; |
9 τοῦ σώσαντος ἡμᾶς καὶ καλέσαντος κλήσει ἁγίᾳ, οὐ κατὰ τὰ ἔργα ἡμῶν, ἀλλὰ κατ’ ἰδίαν πρόθεσιν καὶ χάριν τὴν δοθεῖσαν ἡμῖν ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ πρὸ χρόνων αἰωνίων, | | 9 hDie ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, h Ef. 1:3. Tit. 3:4, 5, 6. h Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. Tit. 3:4 Maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; Tit. 3:6 Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; |
10 φανερωθεῖσαν δὲ νῦν διὰ τῆς ἐπιφανείας τοῦ σωτῆρος ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, καταργήσαντος μὲν τὸν θάνατον, φωτίσαντος δὲ ζωὴν καὶ ἀφθαρσίαν διὰ τοῦ εὐαγγελίου, | | 10 iDoch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, kDie den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie; i Rom. 16:25. Ef. 1:9; 3:9. Kol. 1:26. Tit. 1:2. 1 Petr. 1:20. k Jes. 25:8. Hebr. 2:14. i Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, k Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
11 εἰς ὃ ἐτέθην ἐγὼ κήρυξ καὶ ἀπόστολος καὶ διδάσκαλος ἐθνῶν. | | 11 lWaartoe ik gesteld ben een prediker en een apostel en een leraar der heidenen; l Hand. 9:15; 13:2; 22:21. Gal. 1:15; 2:8. Ef. 3:8. 1 Tim. 2:7. l Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, Gal. 2:8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, 1 Tim. 2:7 Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen in geloof en waarheid. |
12 δι’ ἣν αἰτίαν καὶ ταῦτα πάσχω, ἀλλ’ οὐκ ἐπαισχύνομαι· οἶδα γὰρ ᾧ πεπίστευκα, καὶ πέπεισμαι ὅτι δυνατός ἐστι τὴν *παραθήκην μου φυλάξαι εἰς ἐκείνην τὴν ἡμέραν. * παραθήκην St, B-edd, Elz-1624, Sc, M | παρακαταθήκην B-edd, Elz-1633 | | 12 Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijd, maar ik word niet beschaamd; want ik weet Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag. |
13 ὑποτύπωσιν ἔχε ὑγιαινόντων λόγων ὧν παρ’ ἐμοῦ ἤκουσας, ἐν πίστει καὶ ἀγάπῃ τῇ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ. | | 13 mHoud het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is. m 2 Tim. 3:14. m 2 Tim. 3:14 Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en waarvan u verzekering gedaan is, wetende van wien gij het geleerd hebt, |
14 τὴν καλὴν παρακαταθήκην φύλαξον διὰ Πνεύματος Ἁγίου τοῦ ἐνοικοῦντος ἐν ἡμῖν. | | 14 Bewaar het goede pand dat u toebetrouwd is, door den Heiligen Geest, Die in ons woont. |
| | De trouw van Onesíforus |
15 Οἶδας τοῦτο, ὅτι ἀπεστράφησάν με πάντες οἱ ἐν τῇ Ἀσίᾳ, ὧν ἐστὶ Φύγελλος καὶ Ἑρμογένης. | | 15 Gij weet dit, ndat allen die in Azië zijn, zich van mij afgewend hebben, onder dewelke is Fygellus en Hermógenes. n Hand. 19:10. n Hand. 19:10 En dit geschiedde twee jaar lang, alzo dat allen die in Azië woonden, het Woord des Heeren Jezus hoorden, beide Joden en Grieken. |
16 δῴη ἔλεος ὁ Κύριος τῷ Ὀνησιφόρου οἴκῳ· ὅτι πολλάκις με ἀνέψυξε, καὶ τὴν ἅλυσίν μου οὐκ ἐπῃσχύνθη, | | 16 De Heere geve het huis van oOnesíforus barmhartigheid; want hij heeft mij dikmaals verkwikt, en heeft zich mijner keten niet geschaamd; o 2 Tim. 4:19. o 2 Tim. 4:19 Groet Prisca en Áquila en het huis van Onesíforus. |
17 ἀλλὰ γενόμενος ἐν Ῥώμῃ, σπουδαιότερον ἐζήτησέ με καὶ εὗρε· | | 17 Maar als hij te Rome gekomen was, heeft hij mij zeer naarstiglijk gezocht, en heeft mij gevonden. |
18 δῴη αὐτῷ ὁ Κύριος εὑρεῖν ἔλεος παρὰ Κυρίου ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ· καὶ ὅσα ἐν Ἐφέσῳ διηκόνησε, βέλτιον σὺ γινώσκεις. | | 18 De Heere geve hem dat hij barmhartigheid vinde bij den Heere in dien dag; en hoeveel hij mij
te Éfeze gediend heeft, weet gij zeer wel. |