Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Paulus’ prediking |
1 Αὐτοὶ γὰρ οἴδατε, ἀδελφοί, τὴν εἴσοδον ἡμῶν τὴν πρὸς ὑμᾶς, ὅτι οὐ κενὴ γέγονεν· | | 1 WANTa gij weet zelven, broeders, onzen ingang tot u, dat die niet ijdel is geweest; a 1 Thess. 1:5, 9. a 1 Thess. 1:5 Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in veel verzekerdheid; gelijk gij weet hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil. 1 Thess. 1:9 Want zij zelven verkondigen van ons, hoedanigen ingang wij tot u hebben, en hoe gij tot God bekeerd zijt van de afgoden, om den levenden en waarachtigen God te dienen, |
2 ἀλλὰ καὶ προπαθόντες καὶ ὑβρισθέντες, καθὼς οἴδατε, ἐν Φιλίπποις, ἐπαρρησιασάμεθα ἐν τῷ Θεῷ ἡμῶν λαλῆσαι πρὸς ὑμᾶς τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Θεοῦ ἐν πολλῷ ἀγῶνι. | | 2 Maar hoewel wij tevoren geleden hadden, en ook ons smaadheid aangedaan was, gelijk gij weet, bte Filippi, zo hebben wij nochtans vrijmoedigheid gebruikt in onzen God, om het Evangelie Gods ctot u te spreken in veel strijd. b Hand. 16:22. c Hand. 17:2. b Hand. 16:22 En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen hun de klederen afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen. c Hand. 17:2 En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften, |
3 ἡ γὰρ παράκλησις ἡμῶν οὐκ ἐκ πλάνης, οὐδὲ ἐξ ἀκαθαρσίας, οὔτε ἐν δόλῳ· | | 3 Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinheid, noch met bedrog; |
4 ἀλλὰ καθὼς δεδοκιμάσμεθα ὑπὸ τοῦ Θεοῦ πιστευθῆναι τὸ εὐαγγέλιον, οὕτω λαλοῦμεν, οὐχ ὡς ἀνθρώποις ἀρέσκοντες, ἀλλὰ τῷ Θεῷ τῷ δοκιμάζοντι τὰς καρδίας ἡμῶν. | | 4 Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, dniet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft. d Gal. 1:10. d Gal. 1:10 Want predik ik nu de mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus. |
5 οὔτε γάρ ποτε ἐν λόγῳ κολακείας ἐγενήθημεν, καθὼς οἴδατε, οὔτε ἐν προφάσει πλεονεξίας (Θεὸς μάρτυς)· | | 5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (eGod is Getuige), e Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Tim. 5:21. 2 Tim. 4:1. e Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. 2 Tim. 4:1 IK
betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: |
6 οὔτε ζητοῦντες ἐξ ἀνθρώπων δόξαν, οὔτε ἀφ’ ὑμῶν οὔτε ἀπ’ ἄλλων, δυνάμενοι ἐν βάρει εἶναι, ὡς Χριστοῦ ἀπόστολοι, | | 6 Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen; fhoewel wij u
tot last konden zijn als apostelen van Christus; f 1 Kor. 9:3. 2 Thess. 3:9. f 1 Kor. 9:3 Mijn verantwoording aan degenen die onderzoek over mij doen, is deze. 2 Thess. 3:9 Niet dat wij de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot
een voorbeeld om ons na te volgen. |
7 ἀλλ’ ἐγενήθημεν ἤπιοι ἐν μέσῳ ὑμῶν, ὡς ἂν τροφὸς θάλπῃ τὰ ἑαυτῆς τέκνα· | | 7 Maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u, gelijk als een voedster haar kinderen koestert; |
8 οὕτως, ἱμειρόμενοι ὑμῶν, εὐδοκοῦμεν μεταδοῦναι ὑμῖν οὐ μόνον τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Θεοῦ, ἀλλὰ καὶ τὰς ἑαυτῶν ψυχάς, διότι ἀγαπητοὶ ἡμῖν γεγένησθε. | | 8 Alzo wij, tot u zeer genegen zijnde, hebben u gaarne willen mededelen niet alleen het Evangelie Gods, maar ook onze eigen zielen, daarom dat gij ons lief geworden waart. |
9 μνημονεύετε γάρ, ἀδελφοί, τὸν κόπον ἡμῶν καὶ τὸν μόχθον· νυκτὸς γὰρ καὶ ἡμέρας ἐργαζόμενοι, πρὸς τὸ μὴ ἐπιβαρῆσαί τινα ὑμῶν, ἐκηρύξαμεν εἰς ὑμᾶς τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Θεοῦ. | | 9 gWant gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie Gods onder u gepredikt. g Hand. 18:3; 20:34. 1 Kor. 4:12. 2 Kor. 11:9; 12:13. 2 Thess. 3:8. g Hand. 18:3 En omdat hij van hetzelfde handwerk was, bleef hij bij hen en wrocht; want zij waren tentenmakers van handwerk. Hand. 20:34 En gij zelven weet dat deze handen tot mijn nooddruft, en dengenen die met mij waren, gediend hebben. 1 Kor. 4:12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; 2 Kor. 11:9 Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld die van Macedónië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden. 2 Kor. 12:13 Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan de andere gemeenten, anders dan dat ik zelf u niet lastig ben geweest? Vergeeft mij dit ongelijk. 2 Thess. 3:8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn; |
10 ὑμεῖς μάρτυρες καὶ ὁ Θεός, ὡς ὁσίως καὶ δικαίως καὶ ἀμέμπτως ὑμῖν τοῖς πιστεύουσιν ἐγενήθημεν· | | 10 Gij zijt getuigen, en God, hoe heiliglijk en rechtvaardiglijk en onberispelijk wij u, die gelooft, geweest zijn. |
11 καθάπερ οἴδατε ὡς ἕνα ἕκαστον ὑμῶν, ὡς πατὴρ τέκνα ἑαυτοῦ, παρακαλοῦντες ὑμᾶς καὶ παραμυθούμενοι | | 11 Gelijk gij weet hoe wij een iegelijk van u, als een vader zijn kinderen, vermaanden en vertroostten, |
12 καὶ μαρτυρούμενοι, εἰς τὸ περιπατῆσαι ὑμᾶς ἀξίως τοῦ Θεοῦ τοῦ καλοῦντος ὑμᾶς εἰς τὴν ἑαυτοῦ βασιλείαν καὶ δόξαν. | | 12 En betuigden hdat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. h Gen. 17:1. 1 Kor. 7:20. Ef. 4:1. Filipp. 1:27. Kol. 1:10. h Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. 1 Kor. 7:20 Een iegelijk blijve in die beroeping waar hij in geroepen is. Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Filipp. 1:27 Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; Kol. 1:10 Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken vruchtdragende, en wassende in de kennis Gods; |
13 Διὰ τοῦτο καὶ ἡμεῖς εὐχαριστοῦμεν τῷ Θεῷ ἀδιαλείπτως, ὅτι παραλαβόντες λόγον ἀκοῆς παρ’ ἡμῶν τοῦ Θεοῦ, ἐδέξασθε οὐ λόγον ἀνθρώπων, ἀλλά (καθώς ἐστιν ἀληθῶς) λόγον Θεοῦ, ὃς καὶ ἐνεργεῖται ἐν ὑμῖν τοῖς πιστεύουσιν. | | 13 Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het woord der prediking Gods van ons ontvangen hebt, gij het aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft. |
14 ὑμεῖς γὰρ μιμηταὶ ἐγενήθητε, ἀδελφοί, τῶν ἐκκλησιῶν τοῦ Θεοῦ τῶν οὐσῶν ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ· ὅτι ταυτὰ ἐπάθετε καὶ ὑμεῖς ὑπὸ τῶν ἰδίων συμφυλετῶν, καθὼς καὶ αὐτοὶ ὑπὸ τῶν Ἰουδαίων, | | 14 Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der gemeenten Gods die in Judéa zijn in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uw ieigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden; i Hand. 17:5, 13. i Hand. 17:5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen, uit de marktboeven, en maakten dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. Hand. 17:13 Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen. |
15 τῶν καὶ τὸν Κύριον ἀποκτεινάντων Ἰησοῦν καὶ τοὺς ἰδίους προφήτας, καὶ *ἡμᾶς ἐκδιωξάντων, καὶ Θεῷ μὴ ἀρεσκόντων, καὶ πᾶσιν ἀνθρώποις ἐναντίων, * ἡμᾶς St-1551, B, Elz, Sc, M | ὑμᾶς St-1550 | | 15 kWelke ook gedood hebben den Heere Jezus len hun eigen profeten, en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen mensen tegen zijn, k Hand. 7:52. l Matth. 23:37. Luk. 13:34. k Hand. 7:52 Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen die tevoren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welken gijlieden nu verraders en moorders geworden zijt; l Matth. 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild. Luk. 13:34 Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens onder de vleugelen vergadert, en gijlieden hebt niet gewild. |
16 κωλυόντων ἡμᾶς τοῖς ἔθνεσι λαλῆσαι ἵνα σωθῶσιν, εἰς τὸ ἀναπληρῶσαι αὐτῶν τὰς ἁμαρτίας πάντοτε· ἔφθασε δὲ ἐπ’ αὐτοὺς ἡ ὀργὴ εἰς τέλος. | | 16 mEn verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde. m Hand. 17:13. m Hand. 17:13 Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen. |
| | Goede tijding door Timótheüs |
17 Ἡμεῖς δέ, ἀδελφοί, ἀπορφανισθέντες ἀφ’ ὑμῶν πρὸς καιρὸν ὥρας, προσώπῳ οὐ καρδίᾳ, περισσοτέρως ἐσπουδάσαμεν τὸ πρόσωπον ὑμῶν ἰδεῖν ἐν πολλῇ ἐπιθυμίᾳ· | | 17 Maar wij, broeders, van u beroofd geweest zijnde voor een kleine wijle tijds, naar het aangezicht, niet naar het hart, hebben ons te overvloediger benaarstigd om uw aangezicht te zien, met grote begeerte. |
18 διὸ ἠθελήσαμεν ἐλθεῖν πρὸς ὑμᾶς (ἐγὼ μὲν Παῦλος) καὶ ἅπαξ καὶ δίς, καὶ ἐνέκοψεν ἡμᾶς ὁ Σατανᾶς. | | 18 nDaarom hebben wij tot u willen komen (immers ik, Paulus) eenmaal en andermaal, maar de satan heeft ons belet. n Rom. 1:13; 15:22. n Rom. 1:13 Doch ik wil niet dat u onbekend zij, broeders, dat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en ben tot nog toe verhinderd geweest), opdat ik ook onder u enige vrucht zou hebben, gelijk als ook onder de andere heidenen. Rom. 15:22 Waarom ik ook menigmaal verhinderd geweest ben tot u te komen. |
19 τίς γὰρ ἡμῶν ἐλπὶς ἢ χαρὰ ἢ στέφανος καυχήσεως; ἢ οὐχὶ καὶ ὑμεῖς, ἔμπροσθεν τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐν τῇ αὐτοῦ παρουσίᾳ; | | 19 oWant welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? o 2 Kor. 1:14. Filipp. 2:16; 4:1. o 2 Kor. 1:14 Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt in den dag van den Heere Jezus. Filipp. 2:16 Voorhoudende het woord des levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid. Filipp. 4:1 ZO dan, mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon, staat alzo in den Heere, geliefden. |
20 ὑμεῖς γάρ ἐστε ἡ δόξα ἡμῶν καὶ ἡ χαρά. | | 20 Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap. |