Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Thessalonicenzen 2 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Thessalonicenzen 2

 Paulus’ prediking
1 Αὐτοὶ γὰρ οἴδατε, ἀδελφοί, τὴν εἴσοδον ἡμῶν τὴν πρὸς ὑμᾶς, ὅτι οὐ κενὴ γέγονεν· 1 WANTa gij weet zelven, broeders, onzen ingang tot u, dat die niet ijdel is geweest; a 1 Thess. 1:5, 9. verwijsteksten
2 ἀλλὰ καὶ προπαθόντες καὶ ὑβρισθέντες, καθὼς οἴδατε, ἐν Φιλίπποις, ἐπαρρησιασάμεθα ἐν τῷ Θεῷ ἡμῶν λαλῆσαι πρὸς ὑμᾶς τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Θεοῦ ἐν πολλῷ ἀγῶνι. 2 Maar hoewel wij tevoren geleden hadden, en ook ons smaadheid aangedaan was, gelijk gij weet, bte Filippi, zo hebben wij nochtans vrijmoedigheid gebruikt in onzen God, om het Evangelie Gods ctot u te spreken in veel strijd. b Hand. 16:22. c Hand. 17:2. verwijsteksten
3 ἡ γὰρ παράκλησις ἡμῶν οὐκ ἐκ πλάνης, οὐδὲ ἐξ ἀκαθαρσίας, οὔτε ἐν δόλῳ· 3 Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinheid, noch met bedrog;
4 ἀλλὰ καθὼς δεδοκιμάσμεθα ὑπὸ τοῦ Θεοῦ πιστευθῆναι τὸ εὐαγγέλιον, οὕτω λαλοῦμεν, οὐχ ὡς ἀνθρώποις ἀρέσκοντες, ἀλλὰ τῷ Θεῷ τῷ δοκιμάζοντι τὰς καρδίας ἡμῶν. 4 Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, dniet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft. d Gal. 1:10. verwijsteksten
5 οὔτε γάρ ποτε ἐν λόγῳ κολακείας ἐγενήθημεν, καθὼς οἴδατε, οὔτε ἐν προφάσει πλεονεξίας (Θεὸς μάρτυς)· 5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig bedeksel van gierigheid (eGod is Getuige), e Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Tim. 5:21. 2 Tim. 4:1. verwijsteksten
6 οὔτε ζητοῦντες ἐξ ἀνθρώπων δόξαν, οὔτε ἀφ’ ὑμῶν οὔτε ἀπ’ ἄλλων, δυνάμενοι ἐν βάρει εἶναι, ὡς Χριστοῦ ἀπόστολοι, 6 Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen; fhoewel wij u tot last konden zijn als apostelen van Christus; f 1 Kor. 9:3. 2 Thess. 3:9. verwijsteksten
7 ἀλλ’ ἐγενήθημεν ἤπιοι ἐν μέσῳ ὑμῶν, ὡς ἂν τροφὸς θάλπῃ τὰ ἑαυτῆς τέκνα· 7 Maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u, gelijk als een voedster haar kinderen koestert;
8 οὕτως, ἱμειρόμενοι ὑμῶν, εὐδοκοῦμεν μεταδοῦναι ὑμῖν οὐ μόνον τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Θεοῦ, ἀλλὰ καὶ τὰς ἑαυτῶν ψυχάς, διότι ἀγαπητοὶ ἡμῖν γεγένησθε. 8 Alzo wij, tot u zeer genegen zijnde, hebben u gaarne willen mededelen niet alleen het Evangelie Gods, maar ook onze eigen zielen, daarom dat gij ons lief geworden waart.
9 μνημονεύετε γάρ, ἀδελφοί, τὸν κόπον ἡμῶν καὶ τὸν μόχθον· νυκτὸς γὰρ καὶ ἡμέρας ἐργαζόμενοι, πρὸς τὸ μὴ ἐπιβαρῆσαί τινα ὑμῶν, ἐκηρύξαμεν εἰς ὑμᾶς τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Θεοῦ. 9 gWant gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie Gods onder u gepredikt. g Hand. 18:3; 20:34. 1 Kor. 4:12. 2 Kor. 11:9; 12:13. 2 Thess. 3:8. verwijsteksten
10 ὑμεῖς μάρτυρες καὶ ὁ Θεός, ὡς ὁσίως καὶ δικαίως καὶ ἀμέμπτως ὑμῖν τοῖς πιστεύουσιν ἐγενήθημεν· 10 Gij zijt getuigen, en God, hoe heiliglijk en rechtvaardiglijk en onberispelijk wij u, die gelooft, geweest zijn.
11 καθάπερ οἴδατε ὡς ἕνα ἕκαστον ὑμῶν, ὡς πατὴρ τέκνα ἑαυτοῦ, παρακαλοῦντες ὑμᾶς καὶ παραμυθούμενοι 11 Gelijk gij weet hoe wij een iegelijk van u, als een vader zijn kinderen, vermaanden en vertroostten,
12 καὶ μαρτυρούμενοι, εἰς τὸ περιπατῆσαι ὑμᾶς ἀξίως τοῦ Θεοῦ τοῦ καλοῦντος ὑμᾶς εἰς τὴν ἑαυτοῦ βασιλείαν καὶ δόξαν. 12 En betuigden hdat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. h Gen. 17:1. 1 Kor. 7:20. Ef. 4:1. Filipp. 1:27. Kol. 1:10. verwijsteksten
13 Διὰ τοῦτο καὶ ἡμεῖς εὐχαριστοῦμεν τῷ Θεῷ ἀδιαλείπτως, ὅτι παραλαβόντες λόγον ἀκοῆς παρ’ ἡμῶν τοῦ Θεοῦ, ἐδέξασθε οὐ λόγον ἀνθρώπων, ἀλλά (καθώς ἐστιν ἀληθῶς) λόγον Θεοῦ, ὃς καὶ ἐνεργεῖται ἐν ὑμῖν τοῖς πιστεύουσιν. 13 Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het woord der prediking Gods van ons ontvangen hebt, gij het aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft.
14 ὑμεῖς γὰρ μιμηταὶ ἐγενήθητε, ἀδελφοί, τῶν ἐκκλησιῶν τοῦ Θεοῦ τῶν οὐσῶν ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ· ὅτι ταυτὰ ἐπάθετε καὶ ὑμεῖς ὑπὸ τῶν ἰδίων συμφυλετῶν, καθὼς καὶ αὐτοὶ ὑπὸ τῶν Ἰουδαίων, 14 Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der gemeenten Gods die in Judéa zijn in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uw ieigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden; i Hand. 17:5, 13. verwijsteksten
15 τῶν καὶ τὸν Κύριον ἀποκτεινάντων Ἰησοῦν καὶ τοὺς ἰδίους προφήτας, καὶ *ἡμᾶς ἐκδιωξάντων, καὶ Θεῷ μὴ ἀρεσκόντων, καὶ πᾶσιν ἀνθρώποις ἐναντίων,
* ἡμᾶς St-1551, B, Elz, Sc, M | ὑμᾶς St-1550
15 kWelke ook gedood hebben den Heere Jezus len hun eigen profeten, en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen mensen tegen zijn, k Hand. 7:52. l Matth. 23:37. Luk. 13:34. verwijsteksten
16 κωλυόντων ἡμᾶς τοῖς ἔθνεσι λαλῆσαι ἵνα σωθῶσιν, εἰς τὸ ἀναπληρῶσαι αὐτῶν τὰς ἁμαρτίας πάντοτε· ἔφθασε δὲ ἐπ’ αὐτοὺς ἡ ὀργὴ εἰς τέλος. 16 mEn verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde. m Hand. 17:13. verwijsteksten
  
Goede tijding door Timótheüs
17 Ἡμεῖς δέ, ἀδελφοί, ἀπορφανισθέντες ἀφ’ ὑμῶν πρὸς καιρὸν ὥρας, προσώπῳ οὐ καρδίᾳ, περισσοτέρως ἐσπουδάσαμεν τὸ πρόσωπον ὑμῶν ἰδεῖν ἐν πολλῇ ἐπιθυμίᾳ· 17 Maar wij, broeders, van u beroofd geweest zijnde voor een kleine wijle tijds, naar het aangezicht, niet naar het hart, hebben ons te overvloediger benaarstigd om uw aangezicht te zien, met grote begeerte.
18 διὸ ἠθελήσαμεν ἐλθεῖν πρὸς ὑμᾶς (ἐγὼ μὲν Παῦλος) καὶ ἅπαξ καὶ δίς, καὶ ἐνέκοψεν ἡμᾶς ὁ Σατανᾶς. 18 nDaarom hebben wij tot u willen komen (immers ik, Paulus) eenmaal en andermaal, maar de satan heeft ons belet. n Rom. 1:13; 15:22. verwijsteksten
19 τίς γὰρ ἡμῶν ἐλπὶς ἢ χαρὰ ἢ στέφανος καυχήσεως; ἢ οὐχὶ καὶ ὑμεῖς, ἔμπροσθεν τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐν τῇ αὐτοῦ παρουσίᾳ; 19 oWant welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? o 2 Kor. 1:14. Filipp. 2:16; 4:1. verwijsteksten
20 ὑμεῖς γάρ ἐστε ἡ δόξα ἡμῶν καὶ ἡ χαρά. 20 Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap.

Einde 1 Thessalonicenzen 2