Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel, naar zijn gewoonte, de gronden van de leer tot hiertoe voorgesteld hebbende, komt in de twee volgende hoofdstukken tot de vermaningen van godzaligheid, en vooral vermaant hij hen in het gemeen, dat zij zoeken zouden hetgeen dat in den hemel is. 3 Waarvan zij nu wel enige beginselen hebben, maar de volle bezitting in de openbaring van Christus verwachten. 5 Stelt hun daarna den weg voor ogen die daartoe leidt, namelijk de doding van den ouden mens met zijn leden of ondeugden, die hij verhaalt. 10 En de aantrekking van den nieuwen mens, die naar Gods beeld geschapen is, met zijn geestelijke deugden. 16 Voegt daarbij enige middelen daartoe dienstig, als daar zijn rijke inwoning van Gods Woord onder hen, zingen van psalmen en dergelijke. 17 Vermaant hen dat zij alles richten tot Gods eer. 18 Komt daarna tot de bijzondere plichten, namelijk der vrouwen en mannen jegens elkander. 20 Der kinderen jegens hun ouders, en der vaders jegens hun kinderen. 22 En eindelijk der dienstknechten jegens hun heren. |
| | Het oude en het nieuwe leven |
1 Εἰ οὖν συνηγέρθητε τῷ Χριστῷ, τὰ ἄνω ζητεῖτε, οὗ ὁ Χριστός ἐστιν ἐν δεξιᾷ τοῦ Θεοῦ καθήμενος. | | 1 INDIEN1 gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen 2die boven zijn, awaar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. |
| 1 Dit besluit ziet op het twaalfde en dertiende vers van het voorgaande hoofdstuk, waar Paulus getuigd had dat wij door den doop met Christus begraven en opgewekt zijn, om te bewijzen dat wij noch de ceremoniën der wet, noch de leer der filosofie, noch de menselijke inzettingen van node hebben. Waaruit hij ook nu deze vermaningen trekt. Zie de aantt. op de voorzeide twee verzen. |
| 2 Dat is, de eeuwige gelukzaligheid en heerlijkheid, waarvan Christus in den hemel het bezit ingenomen heeft, mitsgaders de geestelijke gaven tot de zaligheid nodig, die Christus aan de rechterhand Zijns Vaders Zijn gemeente mededeelt, gelijk Hand. 2:33. Ef. 4:8, enz., verklaard wordt. |
| Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. Ef. 4:8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven. |
| a Ef. 1:20. |
| Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, |
| | |
2 τὰ ἄνω φρονεῖτε, μὴ τὰ ἐπὶ τῆς γῆς. | | 2 3Bedenkt de dingen die boven zijn, niet 4die op de aarde zijn. |
| 3 Dat is, bevroedt die en tracht daarnaar, gelijk dit woord ook elders wordt genomen, Rom. 8:5. |
| Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
| 4 Dat is, aardse en vergankelijke dingen, Filipp. 3:19. Of: menselijke en aardse inzettingen, die met het gebruik vergaan, waarvan hij tevoren ook had gesproken. |
| Filipp. 3:19 Welker einde is het verderf, welker god is de buik, en welker
heerlijkheid is in hun schande, dewelke aardse dingen bedenken. |
| | |
3 ἀπεθάνετε γάρ, καὶ ἡ ζωὴ ὑμῶν κέκρυπται σὺν τῷ Χριστῷ ἐν τῷ Θεῷ. | | 3 bWant 5gij zijt gestorven, en 6uw leven is met Christus c7verborgen in God. |
| b Rom. 6:2. |
| Rom. 6:2 Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? |
| 5 Namelijk der zonde en der wereld. Zie Rom. 6:2, enz. |
| Rom. 6:2 Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? |
| 6 Dat is, uw geestelijk en onvergankelijk leven. Want al hebben de gelovigen enige beginselen daarvan, nochtans blijkt dat voor de wereld niet, en zij zelven verwachten de volheid daarvan in Christus en met Christus, uit den hemel, met een hoop die niet bedriegt, Rom. 8:24, 25. |
| Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Rom. 8:25 Maar indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid. |
| c Rom. 8:24. 2 Kor. 5:7. |
| Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? 2 Kor. 5:7 (Want wij wandelen door geloof en
niet door aanschouwen); |
| 7 Dat is, gelijk Christus ter rechterhand Zijns Vaders is in het bezit Zijner heerlijkheid, hoewel zulks voor de ogen der wereld is verborgen, alzo wordt ook het leven dat ons in Christus en met Christus toekomt, aldaar bewaard om te zijner tijd aan ons geopenbaard te worden voor de ogen der gehele wereld, 1 Petr. 1:4, 5, enz. |
| 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, 1 Petr. 1:5 Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. |
| | |
4 ὅταν ὁ Χριστὸς φανερωθῇ, ἡ ζωὴ ἡμῶν, τότε καὶ ὑμεῖς σὺν αὐτῷ φανερωθήσεσθε ἐν δόξῃ. | | 4 dWanneer nu Christus 8zal geopenbaard zijn, 9Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. |
| d Filipp. 3:21. 1 Joh. 3:2. |
| Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 8 Namelijk door Zijn komst ten oordeel, om ons Zichzelven in heerlijkheid gelijkvormig te maken. Zie Filipp. 3:21. 1 Joh. 3:2. |
| Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 9 Dat is, de Fontein en Oorzaak van ons geestelijk en eeuwig leven, Hebr. 2:10. |
| Hebr. 2:10 Want het betaamde Hem om Welken alle dingen zijn en door Welken alle dingen zijn, dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. |
| | |
5 Νεκρώσατε οὖν τὰ μέλη ὑμῶν τὰ ἐπὶ τῆς γῆς, πορνείαν, ἀκαθαρσίαν, πάθος, ἐπιθυμίαν κακήν, καὶ τὴν πλεονεξίαν, ἥτις ἐστὶν εἰδωλολατρεία, | | 5 e10Doodt dan f11uw leden 12die op de aarde zijn, namelijk hoererij, 13onreinheid, g14schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, hwelke is 15afgodendienst; |
| e Ef. 4:22; 5:3. |
| Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Ef. 5:3 Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, |
| 10 Namelijk meer en meer; want hij heeft tevoren gezegd dat zij alrede gestorven waren, vers 3, namelijk ten aanzien van de heersende macht der zonde, hoewel de overblijfselen daarvan allengskens meer en meer moesten tenietgedaan worden, Rom. 6:12, enz. |
| vers 3 Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Rom. 6:12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. |
| f Rom. 7:5, 23. |
| Rom. 7:5 Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen. Rom. 7:23 Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. |
| 11 Dat is, de kwade bewegingen die nog in uw leden zijn, of: die als leden zijn van dit lichaam der zonde, gelijk hij tevoren heeft gesproken, Kol. 2:11. Want gelijk de mens door de leden zijns lichaams zijn werkingen uitvoert, alzo werpt ook deze verdorvenheid in den mens door haar verscheidene begeerten haar lusten uit, tenzij dezelve door Gods Geest van ons wederstaan en gedood worden. Zie Rom. 8:13, 14. |
| Kol. 2:11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Rom. 8:14 Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. |
| 12 Alzo noemt de apostel de kwade begeerten, omdat zij de mensen altijd tot aardse dingen bewegen, namelijk tot begeerlijkheid des vleses, begeerlijkheid der ogen en grootsheid des levens, 1 Joh. 2:16, waarvan wij in den hemel gans vrij zullen zijn, Openb. 21:27. |
| 1 Joh. 2:16 Want al wat in de wereld is, namelijk
de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. |
| 13 Daardoor worden de andere soorten van onkuisheid verstaan, als overspel en dergelijke besmettingen des vleses. |
| g 1 Thess. 4:5. |
| 1 Thess. 4:5 Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen. |
| 14 Het Griekse woord pathos betekent zulke beweging waardoor iemand ontucht lijdt, ook zelfs die tegen de natuur is, gelijk Paulus daarvan breder handelt Rom. 1:26, enz. |
| Rom. 1:26 Daarom heeft hen God overgegeven tot oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature; |
| h Ef. 5:5. |
| Ef. 5:5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. |
| 15 De reden waarom de gierigheid afgodendienst genaamd wordt, zie in de aant. op Ef. 5:5. |
| Ef. 5:5 (kt.) Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. |
| | |
6 δι’ ἃ ἔρχεται ἡ ὀργὴ τοῦ Θεοῦ ἐπὶ τοὺς υἱοὺς τῆς ἀπειθείας· | | 6 iOm welke 16de toorn Gods komt over 17de kinderen der ongehoorzaamheid; |
| i 1 Kor. 6:10. Gal. 5:19. Ef. 5:5. Openb. 22:15. |
| 1 Kor. 6:10 Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, Ef. 5:5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. Openb. 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet. |
| 16 Dat is, Gods rechtvaardige wraak en straf. Zie Rom. 1:18. |
| Rom. 1:18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden; |
| 17 Gr. zonen, dat is, mensen der ongehoorzaamheid overgegeven, gelijk Ef. 2:2; 5:6. Want hoewel God ook de gelovigen, wanneer zij in enige zulke zonden komen te vallen, wel zwaarlijk kastijdt, zo geschiedt zulks nochtans niet om hen te verderven, maar om hen tot bekering te brengen, gelijk in David en anderen te zien is. Zie Ps. 6:2; 103:8, enz. Hebr. 12:5, enz. |
| Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Ef. 5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Ps. 6:2 O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. Ps. 103:8 Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Hebr. 12:5 En gij hebt vergeten de vermaning die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijk niet als gij van Hem bestraft wordt; |
| | |
7 ἐν οἷς καὶ ὑμεῖς περιεπατήσατέ ποτε, ὅτε ἐζῆτε ἐν αὐτοῖς. | | 7 kIn dewelke ook gij 18eertijds hebt gewandeld, toen gij in dezelve leefdet. |
| k 1 Kor. 6:11. Ef. 2:1. Tit. 3:3. |
| 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Tit. 3:3 Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende. |
| 18 Namelijk voor uw bekering tot Christus. Zo waren dan in hen geen werken der voorbereiding, die sommigen verkeerdelijk menen in de mensen voor de bekering te zijn, waardoor God zou bewogen worden om hen tot Christus door het Evangelie te roepen. Zie 1 Kor. 6:11. Ef. 2:2; 4:17. Tit. 3:3, enz. |
| 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Ef. 4:17 Ik zeg dan dit en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds, Tit. 3:3 Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende. |
| | |
8 νυνὶ δὲ ἀπόθεσθε καὶ ὑμεῖς τὰ πάντα, ὀργήν, θυμόν, κακίαν, βλασφημίαν, αἰσχρολογίαν ἐκ τοῦ στόματος ὑμῶν· | | 8 lMaar nu, legt ook gij dit alles af, namelijk
19gramschap, toornigheid, 20kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uw mond. |
| l Ef. 4:22. Hebr. 12:1. Jak. 1:21. 1 Petr. 2:1. |
| Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; Jak. 1:21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zalig maken. 1 Petr. 2:1 ZO
legt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; |
| 19 Hoe dit moet verstaan worden, zie de aant. op Ef. 4:26. |
| Ef. 4:26 (kt.) Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; |
| 20 Hierdoor wordt verstaan het kwade hart dat iemand behoudt tegen een ander, ook wanneer de gramschap en toornigheid schijnt over te zijn, waardoor hij gelegenheid zoekt om zichzelven over een ander te wreken, gelijk Kaïn tegen Abel deed, Gen. 4:5. Zie ook Ef. 4:31. |
| Gen. 4:5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer en zijn aangezicht verviel. Ef. 4:31 Alle bitterheid en toornigheid en gramschap en geroep en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid. |
| | |
9 μὴ ψεύδεσθε εἰς ἀλλήλους, ἀπεκδυσάμενοι τὸν παλαιὸν ἄνθρωπον σὺν ταῖς πράξεσιν αὐτοῦ, | | 9 mLiegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt 21den ouden mens met zijn werken, |
| m Ef. 4:25. |
| Ef. 4:25 Daarom, legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. |
| 21 Zie hiervan, gelijk ook van hetgeen de apostel zegt in het volgende vers van den nieuwen mens, de aantt. op Ef. 4:22, 24. |
| Ef. 4:22 (kt.) Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Ef. 4:24 (kt.) En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. |
| | |
10 καὶ ἐνδυσάμενοι τὸν νέον, τὸν ἀνακαινούμενον εἰς ἐπίγνωσιν κατ’ εἰκόνα τοῦ κτίσαντος αὐτόν· | | 10 nEn aangedaan hebt den nieuwen mens, 22die vernieuwd wordt 23tot kennis, onaar het evenbeeld Desgenen 24Die hem geschapen heeft; |
| n Rom. 6:4. |
| Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. |
| 22 Namelijk van dag tot dag, gelijk Paulus daarbij voegt, 2 Kor. 4:16. Want hoewel de gelovigen den ouden mens alrede hebben afgelegd en den nieuwen aangedaan, ten aanzien van de heersende kracht van beide, zo moeten dezelve nochtans daarin nog dagelijks toenemen, gelijk de apostel hier vermaant, door het gebruik der middelen, daartoe van God ingesteld; waarvan zie de aantt. op Ef. 4:24. |
| 2 Kor. 4:16 Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. Ef. 4:24 (kt.) En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. |
| 23 Of: tot erkentenis. Want daartoe worden wij door den Geest van Christus in ons verstand verlicht, opdat wij God recht zouden kennen, en voor onzen God erkennen, gelijk Hij in de eerste schepping gekend en erkend was. |
| o Gen. 1:26; 5:1; 9:6. 1 Kor. 11:7. |
| Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Gen. 5:1 DIT is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Godes. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. 1 Kor. 11:7 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. |
| 24 Namelijk naar Zijn evenbeeld, Gen. 1:26, 27, waartoe wij nu wederom door den Geest van Christus worden herschapen, 2 Kor. 3:18. |
| Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
| | |
11 ὅπου οὐκ ἔνι Ἕλλην καὶ Ἰουδαῖος, περιτομὴ καὶ ἀκροβυστία, βάρβαρος, Σκύθης, δοῦλος, ἐλεύθερος· ἀλλὰ τὰ πάντα καὶ ἐν πᾶσι Χριστός. | | 11 25Waarin p26niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en
27Scyth, qdienstknecht en vrije, maar 28Christus is alles en in allen. |
| 25 Dat is, in welken stand der wedergeboorte, ten tijde des Nieuwen Testaments. |
| p Gal. 3:28; 5:6; 6:15. |
| Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. Gal. 6:15 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. |
| 26 Dat is, voor God niet aangezien of geacht wordt op Griek en Jood, enz., gelijk Gal. 3:28. |
| Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. |
| 27 Dit woord doet de apostel daarbij, omdat deze onder de volken die van de Grieken barbaars genoemd werden, wel de grofste en wreedste gehouden werden, gelijk nu nog de Tartaren, van hen afkomstig. |
| q 1 Kor. 7:21, 22; 12:13. |
| 1 Kor. 7:21 Zijt gij een dienstknecht zijnde geroepen? Laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever. 1 Kor. 7:22 Want die in den Heere geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is een vrijgelatene des Heeren; desgelijks ook die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht van Christus. 1 Kor. 12:13 Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt. |
| 28 Dat is, Christus door het geloof maakt alleen den mens, wie hij ook zij, aangenaam voor God; en de mens, van wat staat hij ook zij, vindt in Hem alleen alles ter zaligheid nodig. Zie Hand. 4:12. 1 Kor. 1:30. |
| Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; |
| | Onderlinge liefde |
12 Ἐνδύσασθε οὖν, ὡς ἐκλεκτοὶ τοῦ Θεοῦ, ἅγιοι καὶ ἠγαπημένοι, σπλάγχνα οἰκτιρμῶν, χρηστότητα, ταπεινοφροσύνην, πρᾳότητα, μακροθυμίαν· | | 12 rZo doet dan aan, sals uitverkorenen Gods, heiligen en 29beminden, 30de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; |
| r Ef. 4:32; 6:11. |
| Ef. 4:32 Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft. Ef. 6:11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. |
| s 1 Thess. 1:4. |
| 1 Thess. 1:4 Wetende, geliefde broeders, uw verkiezing van God. |
| 29 Namelijk Gods, die derhalve God weder moeten beminnen en gehoorzamen. |
| 30 Gr. de ingewanden der barmhartigheden. Een Hebreeuwse wijze van spreken, waardoor innerlijke of hartelijke beweging tot enige zaak verstaan wordt. Zie Ef. 4:32. Filipp. 1:8; 2:1. |
| Ef. 4:32 Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. Filipp. 2:1 INDIEN er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn, |
| | |
13 ἀνεχόμενοι ἀλλήλων, καὶ χαριζόμενοι ἑαυτοῖς, ἐάν τις πρός τινα ἔχῃ μομφήν· καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς ἐχαρίσατο ὑμῖν, οὕτω καὶ ὑμεῖς· | | 13 Verdragende elkander ten vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand 31enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
| t Matth. 6:14. Mark. 11:25. Ef. 4:32. |
| Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Mark. 11:25 En wanneer gij staat om te bidden, vergeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. Ef. 4:32 Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft. |
| 31 Dat is, enige oorzaak van klacht. |
| | |
14 ἐπὶ πᾶσι δὲ τούτοις τὴν ἀγάπην, ἥτις ἐστὶ σύνδεσμος τῆς τελειότητος. | | 14 vEn boven dit alles doet aan de liefde, dewelke xis 32de band der volmaaktheid. |
| v Joh. 13:34; 15:12. Ef. 5:2. 1 Thess. 4:9. 1 Joh. 3:23; 4:21. |
| Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Joh. 15:12 Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. 1 Thess. 4:9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node dat ik u schrijf; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. 1 Joh. 3:23 En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft. 1 Joh. 4:21 En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe. |
| x Ef. 4:3. Kol. 2:2. |
| Ef. 4:3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. Kol. 2:2 Opdat hun harten vertroost mogen worden, en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader, en van Christus, |
| 32 Namelijk waardoor al de leden der gemeente ten volle met elkander verenigd zijn, en elkander alle behoorlijke diensten en broederlijke toegenegenheid bewijzen. Of: de band der volmaaktheid van al de christelijke deugden, die alle in de liefde zijn begrepen, Rom. 13:8. Gal. 5:14. Naar de mate dan dat de liefde in ons is, zo zijn ook de andere deugden in ons. |
| Rom. 13:8 Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. |
| | |
15 καὶ ἡ εἰρήνη τοῦ Θεοῦ βραβευέτω ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν, εἰς ἣν καὶ ἐκλήθητε ἐν ἑνὶ σώματι· καὶ εὐχάριστοι γίνεσθε. | | 15 En 33de vrede Gods 34heerse in uw harten, tot welken gij ook geroepen zijt 35in één lichaam; en 36weest dankbaar. |
| 33 Namelijk niet alleen die wij met God hebben in onze consciëntie door het geloof, Rom. 5:1. Filipp. 4:7, maar ook die de gelovigen onder elkander moeten hebben, die God hun gebiedt, en waarvan Hij een Auteur is, Mark. 9:50. Ef. 4:3. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Filipp. 4:7 En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus. Mark. 9:50 Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander. Ef. 4:3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. |
| 34 Dat is, hebbe de overhand, het beleid en bestier, om alles in rust tot een goed einde te richten. Het Griekse woord is genomen van degenen die het beleid hadden in de strijd- en schouwspelen, waarvan zie breder hiervoor Kol. 2:18. |
| Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; |
| 35 Dat is, in één gemeente, die het geestelijke lichaam van Christus is, waarvan al de leden aan de andere in vrede moeten verbonden zijn, Ef. 1:22, 23. |
| Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. |
| 36 Namelijk niet alleen jegens uw naaste, om vrede met hem te houden, maar ook jegens God. Want die jegens God dankbaar is, die zal Zijn gemeente niet zoeken te verstoren of te verdelen. |
| | |
16 ὁ λόγος τοῦ Χριστοῦ ἐνοικείτω ἐν ὑμῖν πλουσίως ἐν πάσῃ σοφίᾳ· διδάσκοντες καὶ νουθετοῦντες ἑαυτούς, ψαλμοῖς, καὶ ὕμνοις, καὶ ᾠδαῖς πνευματικαῖς, ἐν χάριτι ᾄδοντες ἐν τῇ καρδίᾳ ὑμῶν τῷ Κυρίῳ. | | 16 37Het woord van Christus 38wone rijkelijk in u, 39in alle wijsheid; yleert en vermaant elkander 40met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende den Heere met 41aangenaamheid 42in uw hart. |
| 37 Dat is, de leer des Evangelies, die ons door Christus is verkondigd, en begrepen wordt niet alleen in het Nieuwe, maar ook in het Oude Testament, 1 Petr. 1:10, 11. |
| 1 Petr. 1:10 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied, 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; |
| 38 Dat is, zijt daarmede veel bezig; want waarmede men woont, daar spreekt men en verkeert men veel mede. |
| 39 Dat is, om met allen eerbied daardoor in wijsheid en kennis gesticht te worden. |
| y Ef. 5:19. |
| Ef. 5:19 Sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart; |
| 40 Van het onderscheid dezer zie de aant. op Ef. 5:19. |
| Ef. 5:19 (kt.) Sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart; |
| 41 Of: dankbaarheid. Want het Griekse woord betekent beide. Zie Ef. 4:29. Kol. 4:6. |
| Ef. 4:29 Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien die ze horen. Kol. 4:6 Uw woord zij allen tijd in aangenaamheid, met zout besprengd, opdat gij moogt weten hoe gij een iegelijk moet antwoorden. |
| 42 Dat is, niet alleen met den mond, maar ook met het hart. |
| | |
17 καὶ πᾶν ὅ τι ἂν ποιῆτε, ἐν λόγῳ ἢ ἐν ἔργῳ, πάντα ἐν ὀνόματι Κυρίου Ἰησοῦ, εὐχαριστοῦντες τῷ Θεῷ καὶ Πατρὶ δι’ αὐτοῦ. | | 17 En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles 43in den Naam van den Heere Jezus, zdankende God en den Vader door Hem. |
| 43 Dat is, naar Zijn bevel en tot Zijn eer, met aanroeping van de hulp van Christus. Want al deze dingen begrijpt deze wijze van spreken. Zie Ps. 31:4. Matth. 18:20. |
| Ps. 31:4 Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht; leid mij dan, en voer mij, om Uws Naams wil. Matth. 18:20 Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen. |
| z Ef. 5:20. 1 Thess. 5:18. |
| Ef. 5:20 Dankende allen tijd over alle dingen God en den Vader in den Naam van onzen Heere Jezus Christus; 1 Thess. 5:18 Dankt God
in alles; want dit is de wil Gods in Christus Jezus over u. |
| | Regels voor het huisgezin |
18 Αἱ γυναῖκες, ὑποτάσσεσθε τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν, ὡς ἀνῆκεν ἐν Κυρίῳ. | | 18 aGij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig, gelijk het betaamt 44in den Heere. |
| a Gen. 3:16. 1 Kor. 14:34. Ef. 5:22. Tit. 2:5. 1 Petr. 3:1. |
| Gen. 3:16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. Ef. 5:22 Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere; Tit. 2:5 Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn, haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde. 1 Petr. 3:1 DESGELIJKS gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden, |
| 44 Dat is, volgens het bevel des Heeren, Die u zulks heeft willen opleggen. Of: alzo dat gij nochtans in deze gehoorzaamheid niet doet tegen het bevel des Heeren. Zie Hand. 5:29. |
| Hand. 5:29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen. |
| | |
19 οἱ ἄνδρες, ἀγαπᾶτε τὰς γυναῖκας, καὶ μὴ πικραίνεσθε πρὸς αὐτάς. | | 19 bGij mannen, hebt uw vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. |
| b Ef. 5:25. |
| Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; |
| | |
20 τὰ τέκνα, ὑπακούετε τοῖς γονεῦσι κατὰ πάντα· τοῦτο γάρ ἐστιν εὐάρεστον τῷ Κυρίῳ. | | 20 cGij kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam 45in alles, want dat is den Heere welbehaaglijk. |
| c Ef. 6:1. |
| Ef. 6:1 GIJ kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. |
| 45 Namelijk in den Heere, gelijk hij uitdrukt Ef. 6:1. |
| Ef. 6:1 GIJ kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. |
| | |
21 οἱ πατέρες, μὴ ἐρεθίζετε τὰ τέκνα ὑμῶν, ἵνα μὴ ἀθυμῶσιν. | | 21 Gij vaders, 46tergt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden. |
| 46 Namelijk door al te grote en gedurige hardigheid. Zie de aant. op Ef. 6:4. |
| Ef. 6:4 (kt.) En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren. |
| | |
22 οἱ δοῦλοι, ὑπακούετε κατὰ πάντα τοῖς κατὰ σάρκα κυρίοις, μὴ ἐν ὀφθαλμοδουλείαις ὡς ἀνθρωπάρεσκοι, ἀλλ’ ἐν ἁπλότητι καρδίας, φοβούμενοι τὸν Θεόν· | | 22 dGij dienstknechten, zijt 47in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met 48ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, 49vrezende God. |
| d Ef. 6:5. 1 Tim. 6:1. Tit. 2:9. 1 Petr. 2:18. |
| Ef. 6:5 Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; 1 Tim. 6:1 DE dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam Gods en de leer niet gelasterd worde. Tit. 2:9 Vermaan de dienstknechten dat zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij in alles welbehaaglijk zijn, niet tegensprekende; 1 Petr. 2:18 Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. |
| 47 Gelijk vers 20. |
| vers 20 Gij kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbehaaglijk. |
| 48 Zie van dit woord en het gehele vers de aantt. op Ef. 6:5, 6, 7. |
| Ef. 6:5 (kt.) Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; Ef. 6:6 (kt.) Niet naar ogendienst als mensenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende den wil Gods van harte; Ef. 6:7 (kt.) Dienende met goedwilligheid den Heere en niet de mensen; |
| 49 Namelijk Die u dezen dienst voor een tijd heeft opgelegd, en Dien gij hierin ook moet gehoorzaam zijn en vrezen. |
| | |
23 καὶ πᾶν ὅ τι ἐὰν ποιῆτε, ἐκ ψυχῆς ἐργάζεσθε, ὡς τῷ Κυρίῳ καὶ οὐκ ἀνθρώποις· | | 23 En al wat gij doet, doet dat van harte als voor den Heere en 50niet voor de mensen, |
| 50 Dat is, niet alleen, of voornamelijk. Want die dient, moet ook de mensen dienen, maar voornamelijk den Heere, Dien hij van al zijn doen moet rekenschap geven, Ef. 6:7. |
| Ef. 6:7 Dienende met goedwilligheid den Heere en niet de mensen; |
| | |
24 εἰδότες ὅτι ἀπὸ Κυρίου ἀπολήψεσθε τὴν ἀνταπόδοσιν τῆς κληρονομίας· τῷ γὰρ Κυρίῳ Χριστῷ δουλεύετε. | | 24 Wetende dat gij van den Heere zult ontvangen 51de vergelding der erfenis; want gij dient den Heere Christus. |
| 51 Dat is, zult tot een vergelding van uw trouwen dienst ontvangen de eeuwige erve der kinderen Gods, wanneer gij van alle slavernij en dienst der mensen zult vrijgesteld zijn, en de aanneming tot kinderen in u zal geopenbaard worden, Rom. 8:23. Zo is dan deze vergelding niet uit verdienste, maar uit genade; alzo de erve onder geen verdienste valt, maar den kinderen vanwege hun geboorte alleen, of aanneming toekomt. Zie Rom. 8:15, 16, 17. |
| Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. |
| | |
25 ὁ δὲ ἀδικῶν κομιεῖται ὃ ἠδίκησε· καὶ οὐκ ἔστι προσωποληψία. | | 25 Maar 52die onrecht doet, die zal 53het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen 54uitneming des persoons. |
| 52 Namelijk hetzij heer of dienstknecht. Dit doet de apostel daarbij om de ontrouwe dienstknechten te waarschuwen en de trouwe te vertroosten, dat God eenmaal wraak zal doen over de hardigheid van enige heren, waaronder zij hier moeten staan. |
| 53 Dat is, de straf van het onrecht, gelijk 2 Kor. 5:10. |
| 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| 54 Of: aanneming. Zie hiervan de aantt. op Matth. 22:16. Hand. 10:34. |
| Matth. 22:16 (kt.) En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de herodianen, zeggende: Meester, wij weten dat Gij waarachtig zijt en den weg Gods in der waarheid leert en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan; Hand. 10:34 (kt.) En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; |