Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Opwekking tot eensgezindheid en ootmoed |
1 Εἴ τις οὖν παράκλησις ἐν Χριστῷ, εἴ τι παραμύθιον ἀγάπης, εἴ τις κοινωνία Πνεύματος, εἴ τινα σπλάγχνα καὶ οἰκτιρμοί, | | 1 INDIEN er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn, |
2 πληρώσατέ μου τὴν χαράν, ἵνα τὸ αὐτὸ φρονῆτε, τὴν αὐτὴν ἀγάπην ἔχοντες, σύμψυχοι, τὸ ἓν φρονοῦντες· | | 2 Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt aeensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. a Rom. 12:16; 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 3:16. 1 Petr. 3:8.  a Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. Rom. 15:5 Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, 1 Kor. 1:10 Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in één zelfden zin en in één zelfde gevoelen. Filipp. 3:16 Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen. 1 Petr. 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
3 μηδὲν κατὰ ἐριθείαν ἢ κενοδοξίαν, ἀλλὰ τῇ ταπεινοφροσύνῃ ἀλλήλους ἡγούμενοι ὑπερέχοντας ἑαυτῶν· | | 3 Doet geen ding door twisting of ijdele eer, bmaar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven. b Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5.  b Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
4 μὴ τὰ ἑαυτῶν ἕκαστος σκοπεῖτε, ἀλλὰ καὶ τὰ ἑτέρων ἕκαστος. | | 4 cEen iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen dat der anderen is. c 1 Kor. 10:24; 13:5.  c 1 Kor. 10:24 Niemand zoeke wat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke
wat des anderen is. 1 Kor. 13:5 Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; |
5 τοῦτο γὰρ φρονείσθω ἐν ὑμῖν ὃ καὶ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ· | | 5 dWant dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, d Matth. 11:29. Joh. 13:15. 1 Petr. 2:21. 1 Joh. 2:6.  d Matth. 11:29 Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Joh. 13:15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. 1 Petr. 2:21 Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; 1 Joh. 2:6 Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen gelijk Hij gewandeld heeft. |
6 ὃς ἐν μορφῇ Θεοῦ ὑπάρχων, οὐχ ἁρπαγμὸν ἡγήσατο τὸ εἶναι ἶσα Θεῷ, | | 6 eDie in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, e 2 Kor. 4:4. Kol. 1:15. Hebr. 1:3.  e 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
7 ἀλλ’ ἑαυτὸν ἐκένωσε, μορφὴν δούλου λαβών, ἐν ὁμοιώματι ἀνθρώπων γενόμενος· | | 7 fMaar heeft Zichzelven vernietigd, gde gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; f Ps. 8:6. g Matth. 20:28. Joh. 13:14.  f Ps. 8:6 En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? g Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Joh. 13:14 Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, zo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wassen. |
8 καὶ σχήματι εὑρεθεὶς ὡς ἄνθρωπος, ἐταπείνωσεν ἑαυτόν, γενόμενος ὑπήκοος μέχρι θανάτου, θανάτου δὲ σταυροῦ. | | 8 hEn in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven ivernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. h Hebr. 2:14, 17; 4:15. i Hebr. 2:9; 12:2.  h Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Hebr. 2:17 Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. i Hebr. 2:9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Hebr. 12:2 Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand
van den troon Gods. |
9 διὸ καὶ ὁ Θεὸς αὐτὸν ὑπερύψωσε, καὶ ἐχαρίσατο αὐτῷ ὄνομα τὸ ὑπὲρ πᾶν ὄνομα· | | 9 kDaarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem leen Naam gegeven, welke boven allen naam is, k Hand. 2:33. l Hebr. 1:4.  k Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. l Hebr. 1:4 Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. |
10 ἵνα ἐν τῷ ὀνόματι Ἰησοῦ πᾶν γόνυ κάμψῃ ἐπουρανίων καὶ ἐπιγείων καὶ καταχθονίων, | | 10 mOpdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, m Jes. 45:23. Rom. 14:11.  m Jes. 45:23 Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. Rom. 14:11 Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden. |
11 καὶ πᾶσα γλῶσσα ἐξομολογήσηται ὅτι Κύριος Ἰησοῦς Χριστός, εἰς δόξαν Θεοῦ Πατρός. | | 11 nEn alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders. n Joh. 13:13. 1 Kor. 8:6; 12:3.  n Joh. 13:13 Gij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wel, want Ik ben het. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. 1 Kor. 12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. |
| | Opwekking tot heiligen wandel |
12 Ὥστε, ἀγαπητοί μου, καθὼς πάντοτε ὑπηκούσατε, μὴ ὡς ἐν τῇ παρουσίᾳ μου μόνον, ἀλλὰ νῦν πολλῷ μᾶλλον ἐν τῇ ἀπουσίᾳ μου, μετὰ φόβου καὶ τρόμου τὴν ἑαυτῶν σωτηρίαν κατεργάζεσθε· | | 12 Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; |
13 ὁ Θεὸς γάρ ἐστιν ὁ ἐνεργῶν ἐν ὑμῖν καὶ τὸ θέλειν καὶ τὸ ἐνεργεῖν ὑπὲρ τῆς εὐδοκίας. | | 13 oWant het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. o 2 Kor. 3:5.  o 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; |
14 πάντα ποιεῖτε χωρὶς γογγυσμῶν καὶ διαλογισμῶν, | | 14 pDoet alle dingen qzonder murmureren en tegenspreken, p Rom. 12:17. 1 Petr. 2:12. q 1 Petr. 4:9.  p Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Petr. 2:12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. q 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. |
15 ἵνα γένησθε ἄμεμπτοι καὶ ἀκέραιοι, τέκνα Θεοῦ ἀμώμητα ἐν μέσῳ γενεᾶς σκολιᾶς καὶ διεστραμμένης, ἐν οἷς φαίνεσθε ὡς φωστῆρες ἐν κόσμῳ, | | 15 Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, ronder welke gij schijnt als lichten in de wereld; r Spr. 4:18. Matth. 5:14.  r Spr. 4:18 Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. Matth. 5:14 Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. |
16 λόγον ζωῆς ἐπέχοντες, εἰς καύχημα ἐμοὶ εἰς ἡμέραν Χριστοῦ, ὅτι οὐκ εἰς κενὸν ἔδραμον, οὐδὲ εἰς κενὸν ἐκοπίασα. | | 16 Voorhoudende het woord des levens, smij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid. s 2 Kor. 1:14. 1 Thess. 2:19.  s 2 Kor. 1:14 Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt in den dag van den Heere Jezus. 1 Thess. 2:19 Want welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? |
17 ἀλλ’ εἰ καὶ σπένδομαι ἐπὶ τῇ θυσίᾳ καὶ λειτουργίᾳ τῆς πίστεως ὑμῶν, χαίρω καὶ συγχαίρω πᾶσιν ὑμῖν· | | 17 Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, tzo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; t 2 Kor. 7:4.  t 2 Kor. 7:4 Ik heb veel vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting, ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. |
18 τὸ δ’ αὐτὸ καὶ ὑμεῖς χαίρετε καὶ συγχαίρετέ μοι. | | 18 En om datzelve verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij. |
| | Timótheüs en Epafrodítus |
19 Ἐλπίζω δὲ ἐν Κυρίῳ Ἰησοῦ, Τιμόθεον ταχέως πέμψαι ὑμῖν, ἵνα κἀγὼ εὐψυχῶ, γνοὺς τὰ περὶ ὑμῶν. | | 19 En ik hoop in den Heere Jezus, vTimótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben. v Hand. 16:1. Rom. 16:21. 1 Thess. 3:2.  v Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Rom. 16:21 U groeten Timótheüs, mijn medearbeider, en Lucius en Jason en Sosípater, mijn bloedverwanten. 1 Thess. 3:2 En hebben gezonden Timótheüs, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken en u te vermanen van uw geloof, |
20 οὐδένα γὰρ ἔχω ἰσόψυχον, ὅστις γνησίως τὰ περὶ ὑμῶν μεριμνήσει. | | 20 Want ik heb niemand die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uw zaken zal bezorgen. |
21 οἱ πάντες γὰρ τὰ ἑαυτῶν ζητοῦσιν, οὐ τὰ τοῦ Χριστοῦ Ἰησοῦ. | | 21 xWant zij zoeken allen het hunne, niet hetgeen van Christus Jezus is. x 1 Kor. 10:24; 13:5.  x 1 Kor. 10:24 Niemand zoeke wat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke
wat des anderen is. 1 Kor. 13:5 Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; |
22 τὴν δὲ δοκιμὴν αὐτοῦ γινώσκετε, ὅτι ὡς πατρὶ τέκνον, σὺν ἐμοὶ ἐδούλευσεν εἰς τὸ εὐαγγέλιον. | | 22 En gij weet zijn beproeving, dat hij als een kind zijn vader, met mij gediend heeft in het Evangelie. |
23 τοῦτον μὲν οὖν ἐλπίζω πέμψαι, ὡς ἂν ἀπίδω τὰ περὶ ἐμέ, ἐξαυτῆς· | | 23 Ik hoop dan wel dezen van stonden aan te zenden, zo haast als ik in mijn zaken zal voorzien hebben; |
24 πέποιθα δὲ ἐν Κυρίῳ, ὅτι καὶ αὐτὸς ταχέως *ἐλεύσομαι. * ἐλεύσομαι St, B-edd, Elz, Sc, M | ἐλεύσομαι πρὸς ὑμᾶς B-edd | | 24 Doch ik vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal. |
25 ἀναγκαῖον δὲ ἡγησάμην Ἐπαφρόδιτον τὸν ἀδελφὸν καὶ συνεργὸν καὶ συστρατιώτην μου, ὑμῶν δὲ ἀπόστολον, καὶ λειτουργὸν τῆς χρείας μου, πέμψαι πρὸς ὑμᾶς· | | 25 Maar ik heb nodig geacht tot u te zenden Epafrodítus, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene en bedienaar mijner nooddruft; |
26 ἐπειδὴ ἐπιποθῶν ἦν πάντας ὑμᾶς, καὶ ἀδημονῶν, διότι ἠκούσατε ὅτι ἠσθένησε· | | 26 Dewijl hij zeer begerig was naar u allen, en zeer beangst was, omdat gij gehoord hadt dat hij krank was. |
27 καὶ γὰρ ἠσθένησε παραπλήσιον θανάτῳ· ἀλλ’ ὁ Θεὸς αὐτὸν ἠλέησεν, οὐκ αὐτὸν δὲ μόνον, ἀλλὰ καὶ ἐμέ, ἵνα μὴ λύπην ἐπὶ λύπῃ σχῶ. | | 27 En hij is ook krank geweest tot nabij den dood; maar God heeft Zich zijner ontfermd, en niet alleen zijner, maar ook mijner, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. |
28 σπουδαιοτέρως οὖν ἔπεμψα αὐτόν, ἵνα, ἰδόντες αὐτὸν πάλιν, χαρῆτε, κἀγὼ ἀλυπότερος ὦ. | | 28 Zo heb ik dan hem te spoediger gezonden, opdat gij hem ziende, wederom u zoudt verblijden, en ik te min zou droevig zijn. |
29 προσδέχεσθε οὖν αὐτὸν ἐν Κυρίῳ μετὰ πάσης χαρᾶς, καὶ τοὺς τοιούτους ἐντίμους ἔχετε· | | 29 Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap, yen houdt dezulken in waarde. y 1 Kor. 9:14. Gal. 6:6. 1 Thess. 5:12. 1 Tim. 5:17. Hebr. 13:17.  y 1 Kor. 9:14 Alzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven. Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. 1 Thess. 5:12 En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in den Heere en u vermanen, 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. Hebr. 13:17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
30 ὅτι διὰ τὸ ἔργον τοῦ Χριστοῦ μέχρι θανάτου ἤγγισε, παραβουλευσάμενος τῇ ψυχῇ, ἵνα ἀναπληρώσῃ τὸ ὑμῶν ὑστέρημα τῆς πρός με λειτουργίας. | | 30 Want om het werk van Christus was hij tot nabij den dood gekomen, zijn leven niet achtende, opdat hij het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou. |