Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Efeze 5 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Efeze 5

 Wandelen als kinderen des lichts
1 Γίνεσθε οὖν μιμηταὶ τοῦ Θεοῦ, ὡς τέκνα ἀγαπητά· 1 ZIJT dan navolgers Gods, als geliefde kinderen;
2 καὶ περιπατεῖτε ἐν ἀγάπῃ, καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς ἠγάπησεν ἡμᾶς, καὶ παρέδωκεν ἑαυτὸν ὑπὲρ ἡμῶν προσφορὰν καὶ θυσίαν τῷ Θεῷ εἰς ὀσμὴν εὐωδίας. 2 aEn wandelt in de liefde, bgelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft cen Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. a Joh. 13:34; 15:12. 1 Thess. 4:9. 1 Joh. 3:23; 4:21. b Gal. 2:20. Tit. 2:14. 1 Petr. 3:18. c Hebr. 8:3; 9:14. verwijsteksten
3 πορνεία δὲ καὶ πᾶσα ἀκαθαρσία ἢ πλεονεξία μηδὲ ὀνομαζέσθω ἐν ὑμῖν, καθὼς πρέπει ἁγίοις· 3 dMaar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, d Mark. 7:21. Ef. 4:29. Kol. 3:5. verwijsteksten
4 καὶ αἰσχρότης, καὶ μωρολογία ἢ εὐτραπελία, τὰ οὐκ ἀνήκοντα· ἀλλὰ μᾶλλον εὐχαριστία. 4 Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij, welke niet betamen, maar veelmeer dankzegging.
5 τοῦτο γάρ ἐστε γινώσκοντες, ὅτι πᾶς πόρνος, ἢ ἀκάθαρτος, ἢ πλεονέκτης, ὅς ἐστιν εἰδωλολάτρης, οὐκ ἔχει κληρονομίαν ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Χριστοῦ καὶ Θεοῦ. 5 eWant dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. e 1 Kor. 6:10. Gal. 5:19. Kol. 3:5. Openb. 22:15. verwijsteksten
6 μηδεὶς ὑμᾶς ἀπατάτω κενοῖς λόγοις· διὰ ταῦτα γὰρ ἔρχεται ἡ ὀργὴ τοῦ Θεοῦ ἐπὶ τοὺς υἱοὺς τῆς ἀπειθείας. 6 fDat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. f Jer. 29:8. Matth. 24:4. Mark. 13:5. Luk. 21:8. Kol. 2:4, 18. 2 Thess. 2:3. 1 Joh. 4:1. verwijsteksten
7 μὴ οὖν γίνεσθε συμμέτοχοι αὐτῶν· 7 Zo zijt dan hun medegenoten niet.
8 ἦτε γάρ ποτε σκότος, νῦν δὲ φῶς ἐν Κυρίῳ· ὡς τέκνα φωτὸς περιπατεῖτε 8 gWant gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts g 1 Thess. 5:4. verwijsteksten
9 (ὁ γὰρ καρπὸς τοῦ Πνεύματος ἐν πάσῃ ἀγαθωσύνῃ καὶ δικαιοσύνῃ καὶ ἀληθείᾳ), 9 (hWant de vrucht des Geestes is in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid), h Gal. 5:22. verwijsteksten
10 δοκιμάζοντες τί ἐστιν εὐάρεστον τῷ Κυρίῳ· 10 Beproevende wat den Heere welbehaaglijk is.
11 καὶ μὴ συγκοινωνεῖτε τοῖς ἔργοις τοῖς ἀκάρποις τοῦ σκότους, μᾶλλον δὲ καὶ ἐλέγχετε· 11 iEn hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. i Matth. 18:17. 1 Kor. 5:8; 10:20. 2 Kor. 6:14. 2 Thess. 3:14. verwijsteksten
12 τὰ γὰρ κρυφῆ γινόμενα ὑπ’ αὐτῶν αἰσχρόν ἐστι καὶ λέγειν. 12 Want hetgeen heimelijk van hen geschiedt, is schandelijk ook te zeggen.
13 τὰ δὲ πάντα ἐλεγχόμενα ὑπὸ τοῦ φωτὸς φανεροῦται· πᾶν γὰρ τὸ φανερούμενον φῶς ἐστί. 13 kMaar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht. k Joh. 3:20, 21. verwijsteksten
14 διὸ λέγει, Ἔγειραι ὁ καθεύδων καὶ ἀνάστα ἐκ τῶν νεκρῶν, καὶ ἐπιφαύσει σοι ὁ Χριστός. 14 Daarom zegt Hij: lOntwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. l Rom. 13:11. 1 Thess. 5:6. verwijsteksten
15 Βλέπετε οὖν πῶς ἀκριβῶς περιπατεῖτε, μὴ ὡς ἄσοφοι, ἀλλ’ ὡς σοφοί, 15 mZiet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, m Kol. 4:5. verwijsteksten
16 ἐξαγοραζόμενοι τὸν καιρόν, ὅτι αἱ ἡμέραι πονηραί εἰσι. 16 nDen tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn. n Rom. 13:11. verwijsteksten
17 διὰ τοῦτο μὴ γίνεσθε ἄφρονες, ἀλλὰ συνιέντες τί τὸ θέλημα τοῦ Κυρίου. 17 Daarom, zijt niet onverstandig, omaar verstaat welke de wil des Heeren is. o Rom. 12:2. 1 Thess. 4:3. verwijsteksten
18 καὶ μὴ μεθύσκεσθε οἴνῳ, ἐν ᾧ ἐστὶν ἀσωτία, ἀλλὰ πληροῦσθε ἐν Πνεύματι, 18 pEn wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; p Spr. 23:29. Jes. 5:11, 22. Luk. 21:34. verwijsteksten
19 λαλοῦντες ἑαυτοῖς ψαλμοῖς καὶ ὕμνοις καὶ ᾠδαῖς πνευματικαῖς, ᾄδοντες καὶ ψάλλοντες ἐν τῇ καρδίᾳ ὑμῶν τῷ Κυρίῳ, 19 qSprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart; q Kol. 3:16. verwijsteksten
20 εὐχαριστοῦντες πάντοτε ὑπὲρ πάντων ἐν ὀνόματι τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ τῷ Θεῷ καὶ Πατρί, 20 rDankende allen tijd over alle dingen God en den Vader in den Naam van onzen Heere Jezus Christus; r Kol. 3:17. 1 Thess. 5:18. verwijsteksten
21 ὑποτασσόμενοι ἀλλήλοις ἐν φόβῳ Θεοῦ. 21 Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods.
  
Het huwelijksleven
22 Αἱ γυναῖκες, τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν ὑποτάσσεσθε, ὡς τῷ Κυρίῳ. 22 sGij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere; s Gen. 3:16. 1 Kor. 14:34. Kol. 3:18. Tit. 2:5. 1 Petr. 3:1. verwijsteksten
23 ὅτι ὁ ἀνήρ ἐστι κεφαλὴ τῆς γυναικός, ὡς καὶ ὁ Χριστὸς κεφαλὴ τῆς ἐκκλησίας, καὶ αὐτός ἐστι σωτὴρ τοῦ σώματος. 23 tWant de man is het hoofd der vrouw, vgelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder xdes lichaams. t 1 Kor. 11:3. v Ef. 1:22; 4:15. Kol. 1:18. x Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 1:23; 4:12. Kol. 1:24. verwijsteksten
24 ἀλλ’ ὥσπερ ἡ ἐκκλησία ὑποτάσσεται τῷ Χριστῷ, οὕτω καὶ αἱ γυναῖκες τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν ἐν παντί. 24 Daarom, gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen haar eigen mannen in alles.
25 οἱ ἄνδρες, ἀγαπᾶτε τὰς γυναῖκας ἑαυτῶν, καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς ἠγάπησε τὴν ἐκκλησίαν, καὶ ἑαυτὸν παρέδωκεν ὑπὲρ αὐτῆς· 25 yGij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft zen Zichzelven voor haar heeft overgegeven; y Kol. 3:19. z vers 2. Gal. 1:4. verwijsteksten
26 ἵνα αὐτὴν ἁγιάσῃ, καθαρίσας τῷ λουτρῷ τοῦ ὕδατος ἐν ῥήματι, 26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar agereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; a Tit. 3:5. 1 Petr. 3:21. verwijsteksten
27 ἵνα παραστήσῃ αὐτὴν ἑαυτῷ ἔνδοξον τὴν ἐκκλησίαν, μὴ ἔχουσαν σπῖλον ἢ ῥυτίδα ἤ τι τῶν τοιούτων, ἀλλ’ ἵνα ᾖ ἁγία καὶ ἄμωμος. 27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, bmaar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. b Kol. 1:22. verwijsteksten
28 οὕτως ὀφείλουσιν οἱ ἄνδρες ἀγαπᾷν τὰς ἑαυτῶν γυναῖκας ὡς τὰ ἑαυτῶν σώματα. ὁ ἀγαπῶν τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα ἑαυτὸν ἀγαπᾷ· 28 Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben gelijk hun eigen lichamen. Die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief.
29 οὐδεὶς γάρ ποτε τὴν ἑαυτοῦ σάρκα ἐμίσησεν, ἀλλ’ ἐκτρέφει καὶ θάλπει αὐτήν, καθὼς καὶ ὁ Κύριος τὴν ἐκκλησίαν· 29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente.
30 ὅτι μέλη ἐσμὲν τοῦ σώματος αὐτοῦ, ἐκ τῆς σαρκὸς αὐτοῦ καὶ ἐκ τῶν ὀστέων αὐτοῦ. 30 cWant wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen. c Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. verwijsteksten
31 Ἀντὶ τούτου καταλείψει ἄνθρωπος τὸν πατέρα αὐτοῦ καὶ τὴν μητέρα, καὶ προσκολληθήσεται πρὸς τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, καὶ ἔσονται οἱ δύο εἰς σάρκα μίαν. 31 dDaarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen etot één vlees wezen. d Gen. 2:24. Matth. 19:5. Mark. 10:7. e 1 Kor. 6:16. verwijsteksten
32 τὸ μυστήριον τοῦτο μέγα ἐστίν· ἐγὼ δὲ λέγω εἰς Χριστόν, καὶ εἰς τὴν ἐκκλησίαν. 32 Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit ziende op Christus en op de gemeente.
33 πλὴν καὶ ὑμεῖς οἱ καθ’ ἕνα, ἕκαστος τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα οὕτως ἀγαπάτω ὡς ἑαυτόν· ἡ δὲ γυνὴ ἵνα φοβῆται τὸν ἄνδρα. 33 Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw alzo lief als zichzelven; en de vrouw zie dat zij den man vreze.

Einde Efeze 5