Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Galaten 4 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Galaten 4

1 De apostel verklaart verder hetgeen hij tevoren gezegd had van het tuchtmeesterschap der wet, met een gelijkenis genomen van een onmondig kind, dat nog onder de voogden staat. 4 En betuigt dat wij nu door de komst van den Zone Gods in het vlees van de voogdij en dienstbaarheid der wet verlost zijn. 6 Zodat wij nu kinderen Gods zijn, die mondig zijnde geworden, onze erfenis zelven mogen bezitten. 8 Bestraft de Galaten dat zij uit de heidense afgoderij bekeerd zijnde, zich wederom begaven tot de dienstbaarheid van uiterlijke ceremoniën. 12 Vermaant hen dat zij volharden in den ijver en goede genegenheid tot hem, met welke zij eerst het Evangelie hadden ontvangen. 17 Hen waarschuwende voor den verkeerden ijver der valse leraars. 19 Verzoet daarna deze bestraffing met een lieflijke aanspraak, wensende dat hij bij hen mocht zijn. 21 Bewijst verder uit de wet zelve, dat wij derzelver dienstbaarheid niet meer zijn onderworpen, noch door de wet gerechtvaardigd kunnen worden, door toepassing van de voorbeelden der twee zonen Abrahams, namelijk Izak en Ismaël, en van hun moeder, Sara en Hagar. 24 Alsook van den berg Sinaï en de stad van Jeruzalem; waardoor de twee verbonden betekend worden. 28 Leert dat de erfenis met Izak door de belofte des Evangelies te verkrijgen is, hoewel met vervolging. 30 En dat degenen die door de wet zoeken zalig te worden, met Ismaël van de erfenis zullen verstoten worden.
  
De aanneming tot kinderen
1 Λέγω δέ, ἐφ’ ὅσον χρόνον ὁ κληρονόμος νήπιός ἐστιν, οὐδὲν διαφέρει δούλου, κύριος πάντων ὤν· 1 DOCH 1ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam 2een kind is, zo verschilt hij 3niets van een dienstknecht, hoewel hij 4een heer is van alles;
1 Dat is, hetgeen ik gezegd heb, Gal. 3:24, 25, dat de wet onze tuchtmeester is, verklaar ik nu met een andere gelijkenis, ook van menselijke zaken genomen. Zie dergelijke 1 Kor. 5:6. 2 Kor. 9:6. verwijsteksten
2 Dat is, nog onmondig is en minderjarig.
3 Namelijk wat aangaat het tegenwoordige gebruik van het erfgoed, hetwelk hij alzo weinig mag aantasten en gebruiken als een dienstknecht, alzo hij hierin zijns zelfs nog niet is, maar onder anderen staat.
4 De eigendom van al het goed des erfdeels hem toebehoort.
   
2 ἀλλὰ ὑπὸ ἐπιτρόπους ἐστὶ καὶ οἰκονόμους, ἄχρι τῆς προθεσμίας τοῦ πατρός. 2 Maar hij is 5onder voogden en verzorgers, 6tot den tijd van den vader tevoren gesteld.
5 Dat is, onder de macht en het opzicht dergenen die tot regering en verzorging zijner goederen gesteld zijn. Van deze woorden zie Matth. 20:8. Luk. 12:42; 16:1. 1 Kor. 4:1. verwijsteksten
6 De minderjarigheid heeft zijn tijd in rechte gesteld, welke de vaders ook door hun testament kunnen verkorten of verlengen, naar dat zij zullen goedvinden.
   
3 οὕτω καὶ ἡμεῖς, ὅτε ἦμεν νήπιοι, ὑπὸ τὰ στοιχεῖα τοῦ κόσμου ἦμεν δεδουλωμένοι· 3 Alzo 7wij ook, 8toen wij kinderen waren, zo waren wij 9dienstbaar gemaakt 10onder de eerste beginselen der wereld.
7 Namelijk Joden die nu leden van de gemeente van Christus zijn.
8 Namelijk ten tijde des Ouden Testaments, voor de komst van Christus.
9 Dat is, onderworpen en schuldig te onderhouden.
10 Gr. elementen; dat is, onder de ceremoniën, die in uiterlijke en aardse dingen bestaan, en gelijk als de eerste aanleiding en het begin waren van de zaligmakende kennis. Zie Kol. 2:8. verwijsteksten
   
4 ὅτε δὲ ἦλθε τὸ πλήρωμα τοῦ χρόνου, ἐξαπέστειλεν ὁ Θεὸς τὸν Υἱὸν αὐτοῦ, γενόμενον ἐκ γυναικός, γενόμενον ὑπὸ νόμον, 4 aMaar wanneer 11de volheid des tijds gekomen is, heeft God 12Zijn Zoon uitgezonden, 13geworden 14uit een vrouw, bgeworden 15onder de wet,
a Gen. 49:10. Dan. 9:24. verwijsteksten
11 Dat is, de volwassen ouderdom der gemeente, om uit deze voogdij gesteld te worden. Of: als de tijd vervuld was, dien God bestemd had om Zijn Zoon in de wereld te zenden.
12 Namelijk Jezus Christus, Die Gods Zoon van eeuwigheid is geweest, eer Hij Mens is geworden, Ps. 2:7. Spr. 8:24. Micha 5:1. Hand. 13:33. verwijsteksten
13 Anders: geboren.
14 Dat is, uit het vlees en bloed der maagd Maria, Luk. 1:31; 2:7. verwijsteksten
b Matth. 5:17. verwijsteksten
15 Dat is, Christus heeft Zichzelven niet alleen aan de wet der ceremoniën onderworpen, maar ook aan de wet der zeden, die Hij volmaaktelijk voor ons heeft onderhouden, en den vloek derzelve op Zich genomen, en ons daarvan verlost, 2 Kor. 5:21. verwijsteksten
   
5 ἵνα τοὺς ὑπὸ νόμον ἐξαγοράσῃ, ἵνα τὴν υἱοθεσίαν ἀπολάβωμεν. 5 Opdat Hij 16degenen die onder de wet waren, 17verlossen zou, cen opdat wij 18de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden.
16 Dat is, die onder het juk waren van de wet der ceremoniën, en ook onder den vloek en de scherpe gehoorzaamheid van de wet der zeden, waar hij in dit vierde hoofdstuk ook van spreekt. Zie vers 21. verwijsteksten
17 Gr. uitkopen, namelijk betalende voor hen een volkomen rantsoen voor hun zonden. Zie Gal. 3:13. verwijsteksten
c Joh. 1:12. Gal. 3:26. verwijsteksten
18 Gr. stelling tot zonen. Daarom moest de Zone Gods gezonden worden om ons te verlossen, opdat Hij het recht van Zoonschap, hetwelk Hij van nature had, voor alle gelovigen, niet alleen zonen, maar ook dochteren, 2 Kor. 6:18, zou verkrijgen en uit genade mededelen. verwijsteksten
   
6 ὅτι δέ ἐστε υἱοί, ἐξαπέστειλεν ὁ Θεὸς τὸ Πνεῦμα τοῦ Υἱοῦ αὐτοῦ εἰς τὰς καρδίας ὑμῶν, κρᾶζον, Ἀββᾶ, ὁ Πατήρ. 6 dEn overmits 19gij 20kinderen zijt, zo heeft God 21den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, 22Die roept: 23Abba, Vader.
d Rom. 8:15. verwijsteksten
19 Namelijk gelovige Galaten, die tevoren heidenen waart.
20 Namelijk Gods, door den Zone Gods geworden, en om Zijnentwil van God tot kinderen aangenomen, die tevoren kinderen des toorns en vijanden Gods waart, zie Rom. 5:10. Ef. 2:12, en nu geniet het recht en de vrijheid van Gods kinderen, gesteld buiten de voogdij der wet, en bevrijd van den vloek derzelve. verwijsteksten
21 Dat is, den Heiligen Geest, Die als een onderpand in uw harten u verzekert van deze genadige aanneming tot kinderen, en van de erfenis die den kinderen toekomt, 2 Kor. 1:22; 5:5. Ef. 1:13. verwijsteksten
22 Dat is, door Welken wij roepen, Rom. 8:15. Dat is, Die in ons werkt, dat wij vrijmoediglijk en met verzekering tot God roepen. Zie dergelijke wijze van spreken Rom. 8:26. verwijsteksten
23 Zie de verklaring hiervan op de aant. Rom. 8:15. verwijsteksten
   
7 ὥστε οὐκέτι εἶ δοῦλος, ἀλλ’ υἱός· εἰ δὲ υἱός, καὶ κληρονόμος Θεοῦ διὰ Χριστοῦ. 7 Zo dan, 24gij zijt 25niet meer 26een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij 27een zoon zijt, zo zijt gij ook 28een erfgenaam Gods 29door Christus.
24 Namelijk die nu in Christus gelooft.
25 Namelijk gelijk tevoren.
26 Namelijk staande onder de voogdij en dienstbaarheid der wet.
27 Namelijk Gods, die nu tot uw jaren gekomen zijnde uit de voorzeide voogdij gesteld zijt.
28 Zie van dit besluit Rom. 8:17. verwijsteksten
29 Namelijk Die ons deze erfenis verdiend en verkregen heeft, en Wiens mede-erfgenamen wij zullen zijn, Rom. 8:17. verwijsteksten
  
Herinnering aan de eerste liefde
8 Ἀλλὰ τότε μέν, οὐκ εἰδότες Θεόν, ἐδουλεύσατε τοῖς μὴ φύσει οὖσι θεοῖς· 8 Maar toen, 30als gij God niet kendet, 31diendet gij 32degenen e33die van nature geen goden zijn;
30 Dat is, als gij nog in het heidendom waart, en van den waren God geen kennis hadt.
31 Namelijk als slaven en dienstknechten der afgoden.
32 Dat is, de afgoden.
e 1 Kor. 8:4. verwijsteksten
33 Dat is, waarlijk en wezenlijk, maar alleen naar het goeddunken door versiering der mensen, Jer. 10:11. verwijsteksten
   
9 νῦν δέ, γνόντες Θεόν, μᾶλλον δὲ γνωσθέντες ὑπὸ Θεοῦ, πῶς ἐπιστρέφετε πάλιν ἐπὶ τὰ ἀσθενῆ καὶ πτωχὰ στοιχεῖα, οἷς πάλιν ἄνωθεν δουλεύειν θέλετε; 9 En nu, als gij 34God kent, 35ja, veelmeer van God 36gekend zijt, f37hoe keert gij u 38wederom 39tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij 40wederom 41van voren aan 42wilt dienen?
34 Dat is, den waren God, Die van nature en naar Zijn Wezen God is.
35 Dit doet de apostel daarbij om aan te wijzen dat zij deze kennis niet hebben uit zichzelven, door kloekheid huns verstands, maar door de genade Gods, door welke Hij hun is voorgekomen en hen tot deze kennis gebracht heeft.
36 Namelijk voor de Zijnen. Zie Matth. 7:23. 2 Tim. 2:19. Dat is, die God uit enkel barmhartigheid verwaardigd heeft met Zijn kennis te verlichten. Zie ook 1 Kor. 8:3; 13:12. verwijsteksten
f Kol. 2:20. verwijsteksten
37 Dat is, wilt u niet keren.
38 Namelijk van de ene dienstbaarheid tot de andere; van de dienstbaarheid der afgoden tot de dienstbaarheid der ceremoniën.
39 Dat is, tot de ceremoniën en leer der wet, die geen macht hebben om u daardoor te rechtvaardigen. Zie Hebr. 7:18, 19. verwijsteksten
40 Namelijk gelijk gij tevoren de afgoden diendet.
41 Of: van boven af.
42 Dat is, tot dienstbaarheid aan dezelve u begeven, omdat gij namelijk de leer der valse apostelen wilt volgen.
   
10 ἡμέρας παρατηρεῖσθε, καὶ μῆνας, καὶ καιρούς, καὶ ἐνιαυτούς. 10 g43Gij 44onderhoudt 45dagen, en 46maanden, en 47tijden, en 48jaren.
g Rom. 14:5. Kol. 2:16. verwijsteksten
43 Hier verhaalt de apostel enige soorten van de voorzeide elementen of eerste beginselen, aangaande de onderhouding der Joodse feestdagen. Zie Rom. 14:5. verwijsteksten
44 Namelijk naar de wijze der Joden, om daarmede Gode dienst te doen, en daardoor gerechtvaardigd te worden.
45 Dat is, de sabbatten, alle weken eens omkomende, Ex. 20:8. Kol. 2:16. Namelijk voor zoveel als die ceremonieel en den Joden eigen waren. verwijsteksten
46 Dat is, de feesten der nieuwe maanden, Num. 28:11. verwijsteksten
47 Dat is, de grote jaarlijkse feesten van pascha, pinksteren en loofhutten, Ex. 23:15, 16, enz. verwijsteksten
48 Dat is, het zevende en ook het vijftigste jaar, Ex. 23:10. Lev. 25:4, 6, 10, enz. verwijsteksten
   
11 φοβοῦμαι ὑμᾶς, μή πως εἰκῆ κεκοπίακα εἰς ὑμᾶς. 11 Ik vrees voor u, dat ik niet enigszins 49tevergeefs aan u gearbeid heb.
49 Dat is, zonder vrucht; dat al mijn arbeid en moeite die ik aangewend heb om u tot Christus te bekeren, vruchteloos zou zijn, en niet bekomen haar einde, welk is uw zaligheid, die gij niet zult kunnen verkrijgen, zo gij door de wet zoudt willen gerechtvaardigd worden.
   
12 Γίνεσθε ὡς ἐγώ, ὅτι κἀγὼ ὡς ὑμεῖς, ἀδελφοί, δέομαι ὑμῶν. οὐδέν με ἠδικήσατε· 12 Weest gij 50als ik, want ook 51ik ben als gij; broeders, 52ik bid u; gij hebt 53mij geen ongelijk gedaan.
50 Namelijk die eertijds ook zeer geijverd heb voor de wet, maar daarna Christus recht kennende, al die uiterlijke ceremoniën verworpen en als schade geacht heb, Filipp. 3:7, 8. verwijsteksten
51 Namelijk eertijds geweest, immers zozeer ijverende voor het Jodendom, als gij zoudt mogen doen, Gal. 1:14. Anderen verstaan dit van de goede genegenheid die Paulus hun toedroeg; en dat hij hen hier vermaant dat zij hem gelijke genegenheid willen toedragen. verwijsteksten
52 Dat is, kan ik u met bestraffen niet bewegen, zo wordt dan bewogen door mijn vriendelijk bidden, dat gij bij de waarheid des Evangelies wilt blijven.
53 Dat is, wat mijn persoon aangaat, zo hebt gij mij geen oorzaak gegeven dat ik u uit verstoordheid of weerwraak zo scherpelijk zou bestraffen. En daarmede wil hij stilzwijgende aanwijzen, dat zij in dezen Christus ongelijk deden.
   
13 οἴδατε δὲ ὅτι δι’ ἀσθένειαν τῆς σαρκὸς εὐηγγελισάμην ὑμῖν τὸ πρότερον. 13 En 54gij weet dat ik u 55door zwakheid des vleses het Evangelie 56de eerste maal verkondigd heb;
54 Dat is, het is zover vandaar dat gij mij zoudt ongelijk gedaan hebben, dat, gelijk gij weet, gij mij, als ik het Evangelie bij u predikte, de meeste eer en liefde getoond hebt die men zou kunnen doen.
55 Dat is, in een nederigen en slechten staat, zonder uiterlijken luister. Of: met vele verdrukkingen, smaadheden, moeiten, haat en gevaren, uiterlijk mij overkomen. Zie 1 Kor. 2:3. 2 Kor. 11:30; 12:9. verwijsteksten
56 Dat is, toen u, als gij nog heidenen waart, het Evangelie van mij eerst gepredikt is geweest. Zie Hand. 16:6; 18:23. verwijsteksten
   
14 καὶ τὸν πειρασμόν μου τὸν ἐν τῇ σαρκί μου οὐκ ἐξουθενήσατε οὐδὲ ἐξεπτύσατε, ἀλλ’ ὡς ἄγγελον Θεοῦ ἐδέξασθέ με, ὡς Χριστὸν Ἰησοῦν. 14 En 57mijn verzoeking, 58die in mijn vlees geschiedde, hebt gij 59niet veracht, noch 60verfoeid, maar gij naamt mij aan h61als een engel Gods, i62ja, als Christus Jezus.
57 Of: beproeving, dat is, mijn verdrukkingen, die hij tevoren zwakheid genoemd heeft, waardoor God mijn geloof en trouwheid heeft willen beproeven.
58 Dat is, die mij uiterlijk aangedaan werd.
59 Gr. voor niet geacht.
60 Gr. uitgespogen, dat is, daaraan hebt gij u niet gestoten, of: daardoor zijt gij niet afgewend om het Evangelie niet aan te nemen, mijn leer te verachten of verwerpen.
h Mal. 2:7. verwijsteksten
61 Dat is, alsof ik een van de heilige engelen en dienstbare geesten ware geweest. Of: als een gezant Gods; want dat betekent ook het woord engel.
i Matth. 10:40. Joh. 13:20. verwijsteksten
62 Dat is, niet als een dienaar van Christus, maar alsof ik de Heere Zelf ware geweest. De apostel wil hiermede aanwijzen, dat het grote schande voor de Galaten zou zijn, dat zij hem, dien zij tevoren zulke eer en liefde betoond hadden, zo lichtvaardiglijk zouden verlaten, en tot de valse apostelen vallen; dat zij dan in het vorige behoorden te volharden.
   
15 τίς οὖν ἦν ὁ μακαρισμὸς ὑμῶν; μαρτυρῶ γὰρ ὑμῖν ὅτι, εἰ δυνατόν, τοὺς ὀφθαλμοὺς ὑμῶν ἐξορύξαντες ἂν ἐδώκατέ μοι. 15 63Welke was dan uw gelukachting! Want ik geef u getuigenis dat gij, 64zo het mogelijk ware, 65uw ogen zoudt uitgegraven en mij gegeven hebben.
63 Dat is, hoe gelukkig achttet gij toen uzelven! Zie van dit woord Rom. 4:9. verwijsteksten
64 Namelijk dat men iemand met het uitgraven en geven van zijn ogen dienst zou kunnen doen.
65 Dat is, al wat gij allerliefst en aangenaamst hebt, zoudt gij mij gegeven hebben. Zie Matth. 5:29. verwijsteksten
   
16 ὥστε ἐχθρὸς ὑμῶν γέγονα ἀληθεύων ὑμῖν; 16 Ben ik dan 66uw vijand geworden, 67u de waarheid zeggende?
66 Namelijk gelijk ik gelasterd word van de valse apostelen. Of: gelijk men zou menen dat deze scherpe bestraffing uit haat of vijandschap van mij zou gedaan zijn.
67 Namelijk tot uw best en zaligheid; want dit is een werk niet van vijanden, maar van vrienden. Zie Spr. 27:6. verwijsteksten
   
17 ζηλοῦσιν ὑμᾶς οὐ καλῶς, ἀλλὰ ἐκκλεῖσαι *ἡμᾶς θέλουσιν, ἵνα αὐτοὺς ζηλοῦτε.
* ἡμᾶς B-edd, Elz | ὑμᾶς St, B-edd, Sc, M (SV-kt)
17 k68Zij ijveren 69niet recht over u, maar zij willen 70ons 71uitsluiten, opdat gij 72over hen zoudt ijveren.
k Rom. 10:2. 2 Kor. 11:12. verwijsteksten
68 Dat is, de valse leraars, die u zoeken te verleiden, tonen wel alsof zij groten ijver hadden om u tot de zaligheid te brengen, of grote genegenheid tot u droegen.
69 Dat is, met geen waren, maar met een geveinsden ijver of genegenheid.
70 Namelijk de rechte apostelen en leraars.
71 Namelijk dat gij ons niet meer zoudt horen, volgen of aanhangen. Anderen lezen: u insluiten, dat is, u gelijk als in een gevangenis sluiten, en aan zich onderwerpen.
72 Dat is, hen met een ijver en grote genegenheid volgen en aanhangen.
   
18 καλὸν δὲ τὸ ζηλοῦσθαι ἐν καλῷ πάντοτε, καὶ μὴ μόνον ἐν τῷ παρεῖναί με πρὸς ὑμᾶς. 18 Doch 73in het goede 74allen tijd te ijveren is goed, en niet alleenlijk 75als ik bij u tegenwoordig ben,
73 Dat is, over een goede zaak; want daar is tweeërlei ijver, een goede, die hier beschreven wordt, en een verkeerde, die geschiedt over een kwade zaak die men meent goed te zijn, en die daarom met onverstand gemengd is. Zie Rom. 10:2. verwijsteksten
74 Dat is, met een ijver die altijd standvastig blijft en niet ophoudt.
75 Namelijk toen gij met zulken ijver en genegenheid ontstoken waart jegens mij en mijn leer; daarin behoordet gij gebleven te zijn, hoewel ik nu bij u niet ben.
   
19 τεκνία μου, οὓς πάλιν ὠδίνω, ἄχρις οὗ μορφωθῇ Χριστὸς ἐν ὑμῖν, 19 l76Mijne kinderkens, 77die ik wederom arbeid te baren, totdat 78Christus 79een gestalte in u krijge.
l 1 Kor. 4:15. Filem. vs. 10. Jak. 1:18. verwijsteksten
76 Namelijk die ik door het Evangelie gebaard heb, 1 Kor. 4:15. verwijsteksten
77 Gr. van welke ik wederom in barensnood of -pijn ben, dat is, die u eerst met veel moeite en arbeid bekeerd heb uit het heidendom tot Christus, en over welke ik nu wederom groten arbeid en moeite zal moeten aanwenden, om u opnieuw van deze uw dwalingen te brengen.
78 Dat is, de zaligmakende kennis van Christus.
79 Dat is, gelijk een moeder haar kind zo lang draagt, totdat het een volmaakte gestalte heeft gekregen, en dan hetzelve baart, alzo zal ik niet ophouden te arbeiden totdat gij in de rechte kennis van Christus zult bevestigd zijn.
   
20 ἤθελον δὲ παρεῖναι πρὸς ὑμᾶς ἄρτι, καὶ ἀλλάξαι τὴν φωνήν μου, ὅτι ἀποροῦμαι ἐν ὑμῖν. 20 Doch ik wilde dat ik nu 80tegenwoordig bij u was, en mijn 81stem mocht veranderen; want ik ben 82in twijfel over u.
80 Namelijk om te beter mijn liefde tot u te betonen, en u breder van alles te kunnen onderrichten, dan wel door schrijven kan geschieden.
81 Dat is, mijn woorden en redenen voegen naar de gelegenheid van een iegelijk, of van de zaken nu zoeter, dan scherper u aansprekende.
82 Dat is, ik weet niet hoe ik het met u heb, of ik wel of kwalijk van u zal hopen; of hoe deze uw afwijking zal uitvallen, of hoe ik u van dezelve het best weder terecht zal brengen.
  
Hagar en Sara, voorbeelden van de twee verbonden
21 Λέγετέ μοι, οἱ ὑπὸ νόμον θέλοντες εἶναι, τὸν νόμον οὐκ ἀκούετε; 21 83Zegt mij, gij 84die onder de wet wilt zijn, 85hoort gij de wet niet?
83 Dat is, antwoordt mij eens op hetgeen ik u uit de wet zelve zal voorstellen.
84 Dat is, die door de werken der wet en de onderhouding der ceremoniën zoekt gerechtvaardigd te worden.
85 Dat is, wilt gij u aan de wet niet onderwerpen om aan te nemen hetgeen in de wet en boeken van Mozes geschreven staat? Namelijk dat de wet zelve van de erfenis uitsluit degenen die dienstknechten der wet zijn, gelijk in de volgende verzen bewezen wordt. Het woord wet wordt hier in tweeërlei betekenis genomen, gelijk Rom. 3:21. verwijsteksten
   
22 γέγραπται γάρ, ὅτι Ἀβραὰμ δύο υἱοὺς ἔσχεν· ἕνα ἐκ τῆς παιδίσκης, καὶ ἕνα ἐκ τῆς ἐλευθέρας. 22 86Want er is geschreven, dat Abraham twee zonen had, m87één uit 88de dienstmaagd nen 89één uit 90de vrije.
86 Namelijk in de wet van Mozes van het elfde hoofdstuk van Genesis tot het twee en twintigste hoofdstuk.
m Gen. 16:15. verwijsteksten
87 Namelijk Ismaël.
88 Of: slavin, namelijk Hagar.
n Gen. 21:2. Hand. 7:8. Hebr. 11:11. verwijsteksten
89 Namelijk Izak.
90 Namelijk Sara.
   
23 ἀλλ’ ὁ μὲν ἐκ τῆς παιδίσκης κατὰ σάρκα γεγέννηται, ὁ δὲ ἐκ τῆς ἐλευθέρας διὰ τῆς ἐπαγγελίας. 23 oMaar gene, die uit de dienstmaagd was, is 91naar het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, 92door de beloftenis.
o Joh. 8:39. Rom. 9:7. verwijsteksten
91 Dat is, naar de kracht, werking en loop der natuur. Want Hagar was nog jong toen zij haar zoon ontving, en Abraham nog bekwaam om kinderen te gewinnen.
92 Namelijk is geboren geweest, dat is, door bovennatuurlijke werking Gods, die Abraham van God beloofd was, Gen. 18:10. Want Sara was onvruchtbaar en nu negentig jaren oud, en Abraham honderd, beiden onbekwaam naar de natuur om kinderen te winnen, Gen. 17:17. Rom. 4:19. verwijsteksten
   
24 ἅτινά ἐστιν ἀλληγορούμενα· αὗται γάρ εἰσιν αἱ δύο διαθῆκαι· μία μὲν ἀπὸ ὄρους Σινᾶ, εἰς δουλείαν γεννῶσα, ἥτις ἐστὶν Ἄγαρ. 24 Hetwelk dingen zijn 93die andere beduiding hebben. Want 94deze 95zijn 96de twee verbonden: 97het ene 98van den berg Sinaï, 99tot dienstbaarheid barende, 100hetwelk is Hagar.
93 Gr. allegoroumena, dat is, die wel een ware historie of geschiedenis zijn, maar benevens die ook wat anders beduiden, als zijnde voorbeelden of afbeeldingen van geestelijke zaken; gelijk ook de koperen slang, Joh. 3:14, het huwelijk van Adam en Eva, Ef. 5:32, de doorgang der Israëlieten door de Rode Zee, 1 Kor. 10:1, 2, de zondvloed, 1 Petr. 3:20. verwijsteksten
94 Namelijk twee vrouwen, Sara en Hagar.
95 Dat is, beduiden, betekenen, afbeelden. Een sacramentele wijze van spreken. Zie Gen. 41:26, 27. Matth. 26:26. verwijsteksten
96 Namelijk het oude der wet, waarin beloofd wordt dat degene die de wet volkomenlijk onderhoudt, de zaligheid daardoor verkrijgen zal; en het nieuwe des Evangelies, waarin het eeuwige leven beloofd wordt den zondaren die in Christus geloven. Zie Jer. 31:31, enz. Hebr. 8:8, 9, 10. verwijsteksten
97 Namelijk het verbond der wet.
98 Dat is, dat zijn oorsprong vandaar heeft, alwaar hetzelve van God het volk door Mozes is voorgesteld en van het volk aangenomen.
99 Dat is, kinderen voortbrengende die onder de dienstbaarheid zijn. Want de wet eist van de mensen een volkomen gehoorzaamheid, of bij gebrek van die verkondigt hun den vloek.
100 Dat is, hetwelk door de dienstmaagd Hagar is afgebeeld, die zelve een slavin zijnde, uit het huis is gedreven, en welker kinderen met de zonen der vrije niet erven, Gen. 21:10. Want die van een slavin geboren worden, zijn ook slaven en geen erfgenamen. verwijsteksten
   
25 τὸ γὰρ Ἄγαρ Σινᾶ ὄρος ἐστὶν ἐν τῇ Ἀραβίᾳ, συστοιχεῖ δὲ τῇ νῦν Ἱερουσαλήμ, δουλεύει δὲ μετὰ τῶν τέκνων αὐτῆς. 25 Want 1dit, namelijk Hagar, 2is Sinaï, 3een berg in Arabië, en 4komt overeen 5met Jeruzalem 6dat nu is, en 7dienstbaar is 8met haar kinderen.
1 Dat is, dit verbond, hetwelk door Hagar is afgebeeld. Of: dit woord Hagar.
2 Dat is, wordt ook genaamd Sinaï. Want de berg dien wij noemen Sinaï, wordt, als sommigen menen, van de Arabieren genaamd Hagar, en daarvan worden ook de Arabieren Hagarenen genaamd, 1 Kron. 5:10, 19. Ps. 83:7. Of: is een afbeelding van Sinaï, en van het verbond der wet, dat op den berg Sinaï gegeven is. verwijsteksten
3 Dat is, gelegen in de woestijn van Arabië, waarheen Hagar met haar zoon Ismaël gevlucht is, als zij uit het huis van Abraham was gedreven, en heeft hem aldaar een Egyptische huisvrouw gegeven, Gen. 21:14, 20, 21. verwijsteksten
4 Namelijk hetzelve verbond, dat is, heeft een gelijkenis en enigheid.
5 Dat is, met de Joodse synagoge of religie, die binnen Jeruzalem de overhand en haar zitplaats heeft.
6 Namelijk na de komst van Christus, door Wien al de ceremoniën vervuld en afgedaan zijn; en evenwel houdt, dat de onderhouding der ceremoniën nog ter zaligheid nodig is.
7 Of: want het is dienstbaar, dat is, het draagt nog het juk der ceremoniën, en zoekt daardoor de zaligheid.
8 Dat is, met al degenen die deze religie aanhangen, en door het verbond der wet hun zaligheid zoeken. En daarom wordt het bij Hagar en haar zoon met recht vergeleken; en zal ook als Hagar met haar zoon van de erfenis verstoten worden.
   
26 ἡ δὲ ἄνω Ἱερουσαλὴμ ἐλευθέρα ἐστίν, ἥτις ἐστὶ μήτηρ πάντων ἡμῶν. 26 pMaar 9Jeruzalem dat boven is, 10dat is vrij, hetwelk is 11ons aller 12moeder.
p Openb. 21:2. verwijsteksten
9 Dat is, de rechte christelijke kerk en religie, die haar zaligheid zoekt, niet door het eerste verbond der wet, namelijk door de werken der wet, maar door het tweede des Evangelies, namelijk door de verdiensten van Christus met waar geloof aangenomen; welke haar oorsprong heeft van den hemel, door de krachtige roeping des Heiligen Geestes. Zie Hebr. 12:22. Openb. 3:12; 21:10. verwijsteksten
10 Namelijk van de dienstbaarheid en vloek der wet; en wordt bij Sara en Izak, die vrije personen waren, met recht vergeleken; waarom het ook de erfenis des hemels beërven zal.
11 Namelijk gelovigen, zo Joden als heidenen die hun zaligheid in Christus alleen zoeken.
12 Gelijk Sara de moeder was van Izak, die de erfgenaam zijns vaders was, omdat hij uit een vrije moeder was geboren.
   
27 γέγραπται γάρ, Εὐφράνθητι στεῖρα ἡ οὐ τίκτουσα· ῥῆξον καὶ βόησον ἡ οὐκ ὠδίνουσα· ὅτι πολλὰ τὰ τέκνα τῆς ἐρήμου μᾶλλον ἢ τῆς ἐχούσης τὸν ἄνδρα. 27 13Want er is geschreven: qZijt vrolijk, 14gij onvruchtbare, die niet baart; breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt; want 15de kinderen der eenzame zijn 16veel meer dan dergene 17die den man heeft.
13 Namelijk Jes. 54:1. De apostel bevestigt dit afgebeelde onderscheid der twee verbonden, volken en gemeenten, der wet en des Evangelies, met de getuigenis en voorzegging van den profeet Jesaja, opdat hij niet schijne deze toepassing buiten de Schrift versierd te hebben. verwijsteksten
q Jes. 54:1. verwijsteksten
14 Dat is, gij gemeente dergenen die uw zaligheid alleen in Christus zoekt, die ten tijde van Christus weinigen waren, zodat het scheen alsof zij geen kinderen had; hetwelk ook betekend wordt, gelijk de profeet zegt, dat zij geen barensnood heeft en eenzaam is.
15 Dat is, lidmaten derzelve.
16 Waardoor voorzegd wordt de grote menigte dergenen die uit het Jodendom en voornamelijk uit het heidendom zich tot deze gemeente zullen begeven, hetwelk na Christus’ hemelvaart geschied is.
17 Dat is, de Joodse kerk of synagoge, die zich alleen Gods gemeente en eigendom roemde te zijn, en vele aanhangers had.
   
28 ἡμεῖς δέ, ἀδελφοί, κατὰ Ἰσαάκ, ἐπαγγελίας τέκνα ἐσμέν. 28 rMaar 18wij, broeders, zijn 19kinderen der belofte, 20als Izak was.
r Rom. 9:7, 8. verwijsteksten
18 Namelijk die onze zaligheid niet door de wet, maar door het geloof van Christus zoeken.
19 Dat is, dien de erfenis des eeuwigen levens toegezegd is, en die dezelve zullen deelachtig worden.
20 Gr. naar Izak, dat is, naar het voorbeeld van Izak, namelijk gelijk Izak uit kracht der belofte, boven de kracht der natuur, van een vrije moeder geboren zijnde, erfgenaam is geweest van zijns vaders goed, alzo zullen ook allen die door het ware geloof de beloften des Evangelies aannemen, als vrije kinderen Gods, de hemelse erfenis deelachtig worden.
   
29 ἀλλ’ ὥσπερ τότε ὁ κατὰ σάρκα γεννηθεὶς ἐδίωκε τὸν κατὰ Πνεῦμα, οὕτω καὶ νῦν. 29 Doch gelijkerwijs 21toen, die 22naar het vlees geboren was, s23vervolgde dengene die 24naar den Geest geboren was, 25alzo ook nu.
21 Namelijk ten tijde van Abraham.
22 Namelijk Ismaël. Zie vers 23. verwijsteksten
s Gen. 21:9. verwijsteksten
23 Namelijk met bittere bespotting. Zie Gen. 21:9. verwijsteksten
24 Dat is, Izak, die geboren was uit kracht der belofte Gods, van zijn ouders aangenomen met waar geloof, hetwelk de Geest Gods in hen gewrocht heeft.
25 Namelijk worden de gelovigen, die hun zaligheid alleen in Christus zoeken gelijk Izak, nog vervolgd van de Joodse synagoge, die door de wet wil zalig worden, waarvan Ismaël een voorbeeld was. Daarmede vermaant hij de gelovigen tot lijdzaamheid en standvastigheid.
   
30 ἀλλὰ τί λέγει ἡ γραφή; Ἔκβαλε τὴν παιδίσκην καὶ τὸν υἱὸν αὐτῆς, οὐ γὰρ μὴ κληρονομήσῃ ὁ υἱὸς τῆς παιδίσκης μετὰ τοῦ υἱοῦ τῆς ἐλευθέρας. 30 Maar 26wat zegt de Schrift? t27Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije.
26 Dat is, let toch wel op hetgeen de Heilige Schrift in deze historie nog verder zegt.
t Gen. 21:10. verwijsteksten
27 Door deze uitwerping van Hagar en Ismaël uit het huis van Abraham werd afgebeeld dat alzo ook allen die door het verbond der wet zoeken zalig te worden, uit het huis Gods zullen uitgeworpen worden, en de erfenis des eeuwigen levens niet verkrijgen. Maar dat die uit het geloof van Christus zijn, daarin blijven zullen en alleen zalig worden.
   
31 ἄρα, ἀδελφοί, οὐκ ἐσμὲν παιδίσκης τέκνα, ἀλλὰ τῆς ἐλευθέρας. 31 Zo dan, broeders, 28wij zijn niet kinderen 29der dienstmaagd, maar 30der vrije.
28 Namelijk die de zaligheid alleen in Christus en niet in de wet zoeken.
29 Namelijk van Hagar, dat is, van het verbond der wet, waarvan Hagar een voorbeeld was, die niet erven zullen, maar uitgeworpen worden.
30 Namelijk van Sara, dat is, van het genadeverbond des Evangelies, waarvan Sara een voorbeeld was, die de erfenis zullen verkrijgen.

Einde Galaten 4