Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

2 Korinthe 5 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

2 Korinthe 5

1 De apostel gaat voort in het beschrijven van de hoop der zaligheid, waardoor wij verzekerd zijn, als dit lichaam, hetwelk een aardse tabernakel is, gebroken wordt, dat wij een eeuwige woonstede hebben in den hemel. 4 Waarmede wij verlangen overkleed te worden. 6 Overmits, zolang wij in dit lichaam inwonen, wij van den Heere uitwonen. 9 Dat dan een iegelijk naarstig moet zijn om Hem te behagen. 10 Omdat wij allen voor den rechterstoel van Christus moeten verschijnen. 11 Betuigt daarom ook zijn naarstigheid onder hen. 12 Niet om zichzelven te prijzen, maar om hun stof van roem te geven tegen de valse apostelen. 15 Leert dat Christus voor allen gestorven en opgewekt is, opdat zij allen Hem zouden leven. 16 Waarom hij voortaan niemand meer kent naar het vlees. 17 Maar naar de nieuwe schepping die uit God is in Christus. 19 Waartoe zij als gezanten Gods worden gebruikt om de mensen met God in Christus te verzoenen.
  
1 Οἴδαμεν γὰρ ὅτι ἐὰν ἡ ἐπίγειος ἡμῶν οἰκία τοῦ σκήνους καταλυθῇ, οἰκοδομὴν ἐκ Θεοῦ ἔχομεν, οἰκίαν ἀχειροποίητον, αἰώνιον ἐν τοῖς οὐρανοῖς. 1 WANT wij weten dat, zo 1ons aaardse huis dezes tabernakels 2gebroken wordt, wij 3een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen.
1 Dat is, ons zwak en sterfelijk lichaam, hetwelk wij op deze aarde dragen, dat van aarde gemaakt is, en met een tabernakel of hut wordt vergeleken, die men in het reizen lichtelijk opmaakt, en in het vertrekken wederom afbreekt of laat vervallen. Zie dergelijke Job 4:19. 2 Petr. 1:13, 14. verwijsteksten
a 2 Kor. 4:7. verwijsteksten
2 Gr. ontbonden, losgemaakt.
3 Sommigen nemen dit voor de hemelse heerlijkheid, waarmede onze lichamen ten uitersten dage eerst zullen verheerlijkt worden. Doch alzo de apostel hier merkelijk spreekt van een gebouw of huis hetwelk wij, nadat deze tabernakel gebroken is, van God zullen hebben, en dat in den hemel, en zo haast wij uit dit lichaam gaan wonen, gelijk blijkt uit vss. 6, 8, zo wordt het wel zo bekwamelijk voor de hemelse heerlijkheid in het gemeen genomen, waarmede de ziel versierd en gelijk als bekleed wordt, zo haast zij deze tabernakel aflegt, en waarmede het lichaam daarna zal bekleed worden als het uit de doden zal opgewekt zijn. Zie van het eerste Hebr. 11:14, 16. Openb. 7:14, en van het andere 1 Kor. 15:42, 43. Filipp. 3:20, 21. verwijsteksten
   
2 καὶ γὰρ ἐν τούτῳ στενάζομεν, τὸ οἰκητήριον ἡμῶν τὸ ἐξ οὐρανοῦ ἐπενδύσασθαι ἐπιποθοῦντες· 2 bWant ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede die uit den hemel is, overkleed te worden;
b Rom. 8:23. verwijsteksten
   
3 εἴ γε καὶ ἐνδυσάμενοι οὐ γυμνοὶ εὑρεθησόμεθα. 3 cZo wij ook 4bekleed en niet naakt zullen gevonden worden.
c Openb. 3:18; 16:15. verwijsteksten
4 Namelijk met het ware bruiloftskleed, dat is, die met de gerechtigheid en heiligheid van Christus in dezen verhuisdag zullen bevonden worden. Want anderen, die daarvan ontbloot zijn, hebben deze heerlijkheid niet te verwachten. Anderen zetten het over: Alzo of nademaal wij ook bekleed, enz., en nemen het voor een verklaring van het voorgaande.
   
4 καὶ γὰρ οἱ ὄντες ἐν τῷ σκήνει στενάζομεν βαρούμενοι· *ἐφ’ ᾧ οὐ θέλομεν ἐκδύσασθαι, ἀλλ’ ἐπενδύσασθαι, ἵνα καταποθῇ τὸ θνητὸν ὑπὸ τῆς ζωῆς.
* ἐφ’ ᾧ B, Elz, Sc, M | ἐπειδὴ St
4 Want ook wij, 5die in dezen tabernakel zijn, zuchten, 6bezwaard zijnde; 7nademaal wij niet willen ontkleed, 8maar overkleed worden, dopdat 9het sterfelijke 10van het leven verslonden worde.
5 Dat is, die in dit aardse en sterfelijke lichaam nog leven.
6 Namelijk door het pak der zonde en der verdrukkingen.
7 Dat is, geheel ontbloot worden van ons lichaam dat wij nu dragen, om hetzelve eeuwiglijk te derven. Of: in welken, namelijk tabernakel zijnde, wij niet willen, enz.
8 Namelijk met de hemelse heerlijkheid, naar de ziel terstond na den dood, en naar het lichaam, wanneer het ons zal wedergegeven worden ten uitersten dage. Sommigen menen dat Paulus hier zou wensen te mogen leven in dit lichaam totdat Christus zal komen om onze lichamen te veranderen, zonder dat wij die behoeven af te leggen; van welke verborgenheid gesproken wordt 1 Kor. 15:51. 1 Thess. 4:17. Doch dit is niet waarschijnlijk, alzo hij vers 8 zegt, dat hij liever heeft uit het lichaam te gaan uitwonen, namelijk voor een tijd, en bij den Heere in te wonen. verwijsteksten
d Rom. 8:11. 1 Kor. 15:53. verwijsteksten
9 Dat is, de sterfelijkheid waarmede ons lichaam nu bezwaard is en in het graf bezwaard blijft.
10 Dat is, door de zalige onsterfelijkheid geheel weggenomen worde, wanneer namelijk Christus hetzelve weder zal opwekken en aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig maken, Filipp. 3:21. verwijsteksten
   
5 ὁ δὲ κατεργασάμενος ἡμᾶς εἰς αὐτὸ τοῦτο Θεός, ὁ καὶ δοὺς ἡμῖν τὸν ἀρραβῶνα τοῦ Πνεύματος. 5 Die ons nu 11tot ditzelve bereid heeft, is God, eDie ons ook 12het onderpand des Geestes gegeven heeft.
11 Dat is, tot deze heerlijkheid in onze ziel, en deze onsterfelijkheid in ons lichaam. Gr. gewrocht, of: toegemaakt.
e Rom. 8:16. 2 Kor. 1:22. Ef. 1:13; 4:30. verwijsteksten
12 Namelijk den Heiligen Geest tot een onderpand om ons hiervan te verzekeren. Zie Rom. 8:16. 2 Kor. 1:22. Ef. 4:30. verwijsteksten
   
6 θαρροῦντες οὖν πάντοτε, καὶ εἰδότες ὅτι ἐνδημοῦντες ἐν τῷ σώματι ἐκδημοῦμεν ἀπὸ τοῦ Κυρίου 6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen 13van den Heere
13 Namelijk Jezus Christus, Wiens lichamelijk aanschouwen en tegenwoordigheid wij zolang moeten derven, gelijk blijkt vers 8 en verklaard wordt Filipp. 1:23. verwijsteksten
   
7 (διὰ πίστεως γὰρ περιπατοῦμεν, οὐ διὰ εἴδους), 7 f(Want wij wandelen 14door geloof en 15niet door aanschouwen);
f 1 Kor. 13:12. 2 Kor. 3:18. verwijsteksten
14 Namelijk hetwelk eigenlijk aanneemt en zich toe-eigent de dingen die men niet ziet, Hebr. 11:1. verwijsteksten
15 Namelijk van de dingen die wij hopen. Zie Rom. 8:24. 1 Kor. 13:12. Hoewel er anderszins ook een aanschouwen is des geloofs, Joh. 6:40; 8:56. verwijsteksten
   
8 θαρροῦμεν δέ, καὶ εὐδοκοῦμεν μᾶλλον ἐκδημῆσαι ἐκ τοῦ σώματος, καὶ ἐνδημῆσαι πρὸς τὸν Κύριον. 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen.
9 διὸ καὶ φιλοτιμούμεθα, εἴτε ἐνδημοῦντες, εἴτε ἐκδημοῦντες, εὐάρεστοι αὐτῷ εἶναι. 9 Daarom zijn wij ook 16zeer begerig, 17hetzij inwonende, 18hetzij uitwonende, om Hem welbehaaglijk te zijn.
16 Gr. eergierig. Zie ook Rom. 15:20. verwijsteksten
17 Namelijk bij Hem in den hemel, gelijk vers 8. Zie Openb. 7:17; 14:4. Of: in het lichaam, gelijk vers 6. verwijsteksten
18 Namelijk van Christus buiten den hemel, terwijl wij nog dit sterfelijke lichaam dragen, of: uit het lichaam, gelijk vers 8. verwijsteksten
   
10 τοὺς γὰρ πάντας ἡμᾶς φανερωθῆναι δεῖ ἔμπροσθεν τοῦ βήματος τοῦ Χριστοῦ, ἵνα κομίσηται ἕκαστος τὰ διὰ τοῦ σώματος, πρὸς ἃ ἔπραξεν, εἴτε ἀγαθόν, εἴτε κακόν. 10 gWant wij allen moeten 19geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, hopdat een iegelijk 20wegdrage hetgeen 21door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, 22hetzij goed, 23hetzij kwaad.
g Matth. 25:32. Rom. 14:10. verwijsteksten
19 Namelijk niet alleen ten aanzien van onze personen, maar ook van onze gedachten, woorden en werken, Rom. 2:16. Openb. 2:23; 20:12. verwijsteksten
h Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6; 14:12. 1 Kor. 3:8. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. verwijsteksten
20 Namelijk tot een vergelding.
21 Namelijk hier in dit leven, of: terwijl wij dit lichaam dragen.
22 Dat is, het loon des goeds, uit genade.
23 Dat is, het loon des kwaads, uit verdienste. Zie van beide Matth. 25:34, 41. Rom. 6:23. verwijsteksten
  
De verzoening in Christus
11 Εἰδότες οὖν τὸν φόβον τοῦ Κυρίου ἀνθρώπους πείθομεν, Θεῷ δὲ πεφανερώμεθα· ἐλπίζω δὲ καὶ ἐν ταῖς συνειδήσεσιν ὑμῶν πεφανερῶσθαι. 11 Wij dan, wetende 24den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw consciënties geopenbaard te zijn.
24 Dat is, dit schrikkelijke en vreselijke oordeel des Heeren, waardoor wij zorgvuldig moeten zijn om voor Hem altijd oprechtelijk te wandelen.
   
12 οὐ γὰρ πάλιν ἑαυτοὺς συνιστάνομεν ὑμῖν, ἀλλὰ ἀφορμὴν διδόντες ὑμῖν καυχήματος ὑπὲρ ἡμῶν, ἵνα ἔχητε πρὸς τοὺς ἐν προσώπῳ καυχωμένους, καὶ οὐ καρδίᾳ. 12 iWant wij 25prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak 26van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen 27die in het aangezicht roemen en niet in het hart.
i 2 Kor. 3:1; 10:8. verwijsteksten
25 Dat is, recommanderen.
26 Namelijk dat wij trouwe apostelen van Christus zijn, en dat onze leer een leer is die de harten bekeert.
27 Dat is, alleen in gemaakte en opgepronkte wijzen van spreken en dergelijke, die wel een uitwendigen schijn hebben voor de mensen, maar het hart niet raken.
   
13 εἴτε γὰρ ἐξέστημεν, Θεῷ· εἴτε σωφρονοῦμεν, ὑμῖν. 13 Want hetzij dat wij 28uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij 29gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden.
28 Zo spreekt de apostel als hij zichzelven en zijn dienst moet prijzen, omdat het werk van uitzinnige en dwaze lieden schijnt te zijn van zichzelven te roemen, en verklaart dat hij dit doet, niet om zichzelven deze eer te geven, maar om Gode Zijn eer te bewaren.
29 Zo spreekt de apostel wanneer hij, zonder van zichzelven te moeten spreken, zijn dienst bij hen eenvoudiglijk uitvoert, hetwelk hij verklaart ook tot hun best te strekken. Zie 2 Kor. 11:1, 16, 17, enz., gelijk ook doorgaans in het twaalfde hoofdstuk. verwijsteksten
   
14 ἡ γὰρ ἀγάπη τοῦ Χριστοῦ συνέχει ἡμᾶς, 14 Want 30de liefde van Christus 31dringt ons,
30 Dit kan verstaan worden, óf van de liefde waarmede Christus ons liefheeft, óf van de liefde waarmede wij Hem liefhebben, omdat Hij Zichzelven voor ons gegeven heeft, hetwelk het navolgende vers schijnt mede te brengen, hoewel ook deze onze liefde uit Zijn liefde jegens ons vloeit.
31 Dat is, bezit ons geheel, en beweegt ons om hetzelve te doen. Zie ook Hand. 18:5. verwijsteksten
   
15 κρίναντας τοῦτο, ὅτι εἰ εἷς ὑπὲρ πάντων ἀπέθανεν, ἄρα οἱ πάντες ἀπέθανον· καὶ ὑπὲρ πάντων ἀπέθανεν, ἵνα οἱ ζῶντες μηκέτι ἑαυτοῖς ζῶσιν, ἀλλὰ τῷ ὑπὲρ αὐτῶν ἀποθανόντι καὶ ἐγερθέντι. 15 32Als die dit oordelen, dat indien 33Eén 34voor allen 35gestorven is, 36zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, kopdat degenen die leven, niet meer 37zichzelven zouden leven, maar 38Dien Die voor hen gestorven en opgewekt is.
32 Dat is, voor vast houden.
33 Namelijk Christus.
34 Namelijk die in Hem geloven, Joh. 3:16. Hand. 10:43. Rom. 3:22; 10:4. Hebr. 5:9; 10:14. verwijsteksten
35 Namelijk om hun zonden te vernietigen.
36 Namelijk met Hem, om door Zijn dood niet alleen vergeving der zonden en verzoening met God te verkrijgen, maar ook om de zonde af te sterven, gelijk Rom. 6:6. Hebr. 9:26, 27, 28. verwijsteksten
k Rom. 14:7. Gal. 2:20. 1 Thess. 5:10. 1 Petr. 4:2. verwijsteksten
37 Dat is, tot huns zelfs gemak, nut en eer.
38 Dat is, tot dienst en eer van Dien.
   
16 ὥστε ἡμεῖς ἀπὸ τοῦ νῦν οὐδένα οἴδαμεν κατὰ σάρκα· εἰ δὲ καὶ ἐγνώκαμεν κατὰ σάρκα Χριστόν, ἀλλὰ νῦν οὐκέτι γινώσκομεν. 16 lZo dan, wij kennen van nu aan niemand 39naar het vlees; en 40indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem 41nu niet meer naar het vlees.
l Matth. 12:50. Joh. 15:14. Gal. 5:6; 6:15. Kol. 3:11. verwijsteksten
39 Dat is, naar het uiterlijk aanzien, maagschap, gestalte, eer, wijsheid of welsprekendheid; maar (wil hij zeggen) alleen naar den geest, dat is, naar de geestelijke kracht die in hem is en door hem gewrocht wordt.
40 Gelijk Paulus getuigt dat hij ook Christus gezien heeft, 1 Kor. 9:1. verwijsteksten
41 Namelijk om daarover te roemen, of onze achting daardoor te zoeken, gelijk sommigen doen.
   
17 ὥστε εἴ τις ἐν Χριστῷ, καινὴ κτίσις· τὰ ἀρχαῖα παρῆλθεν, ἰδοὺ γέγονε καινὰ τὰ πάντα. 17 Zo dan, indien iemand 42in Christus is, die is 43een nieuw schepsel; mhet oude is voorbijgegaan, zie, 44het is alles nieuw geworden.
42 Dat is, waarlijk Christus kent, en met Hem verenigd is.
43 Dat is, door de kracht en den Geest van Christus wedergeboren, zonder op die vleselijke dingen meer te achten of zijn geluk daarin te zoeken, Gal. 6:15. verwijsteksten
m Jes. 43:18. Openb. 21:5. verwijsteksten
44 Namelijk in het Rijk van Christus; en hier ziet de apostel op de beloften Gods, Jes. 65:17; 66:22, waar deze vernieuwing van alle dingen, die alleen voor God geldt, onder het Rijk van Christus beloofd wordt; waarvan een deel nu vervuld is in de ware gelovigen, die door Gods Geest vernieuwd zijn, en het overige vervuld zal worden in het toekomende leven, na de opstanding. Zie 2 Petr. 3:13. Openb. 21:5. verwijsteksten
   
18 τὰ δὲ πάντα ἐκ τοῦ Θεοῦ, τοῦ καταλλάξαντος ἡμᾶς ἑαυτῷ διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ, καὶ δόντος ἡμῖν τὴν διακονίαν τῆς καταλλαγῆς· 18 En 45al deze dingen zijn uit God, nDie 46ons met Zichzelven 47verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
45 Namelijk die deze nieuwe schepping aangaan.
n Kol. 1:20. 1 Joh. 2:2; 4:10. verwijsteksten
46 Namelijk die in Christus geloven.
47 Namelijk toen wij nog Zijn vijanden waren; gelijk Paulus spreekt Rom. 5:8, enz. verwijsteksten
   
19 ὡς ὅτι Θεὸς ἦν ἐν Χριστῷ κόσμον καταλλάσσων ἑαυτῷ, μὴ λογιζόμενος αὐτοῖς τὰ παραπτώματα αὐτῶν, καὶ θέμενος ἐν ἡμῖν τὸν λόγον τῆς καταλλαγῆς. 19 o48Want God was in Christus 49de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening 50in ons gelegd.
o Rom. 3:24, 25. Kol. 1:20. verwijsteksten
48 Of: Hoe dat God, enz.
49 Dat is, de uitverkorenen en gelovigen door de gehele wereld, gelijk Joh. 6:33, 51. verwijsteksten
50 Dat is, ons toebetrouwd, om hetzelve in Zijn Naam te verkondigen.
   
20 Ὑπὲρ Χριστοῦ οὖν πρεσβεύομεν, ὡς τοῦ Θεοῦ παρακαλοῦντος δι’ ἡμῶν· δεόμεθα ὑπὲρ Χριστοῦ, καταλλάγητε τῷ Θεῷ. 20 Zo zijn wij dan pgezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: 51Laat u met God verzoenen.
p 2 Kor. 3:6. verwijsteksten
51 Namelijk door het geloof in Christus en Zijn bloed, Rom. 3:25. verwijsteksten
   
21 τὸν γὰρ μὴ γνόντα ἁμαρτίαν, ὑπὲρ ἡμῶν ἁμαρτίαν ἐποίησεν, ἵνα ἡμεῖς γινώμεθα δικαιοσύνη Θεοῦ ἐν αὐτῷ. 21 qWant Dien Die geen zonde 52gekend heeft, rheeft Hij 53zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden 54rechtvaardigheid Gods 55in Hem.
q Jes. 53:9. 1 Petr. 2:22. 1 Joh. 3:5. verwijsteksten
52 Dat is, Die van alle zonde vrij is geweest, 1 Petr. 2:22. verwijsteksten
r Jes. 53:12. Rom. 8:3. Gal. 3:13. verwijsteksten
53 Dat is, een offerande voor de zonde, gelijk Lev. 7:2. Of: zonde, door toerekening van onze zonden, gelijk Hij ook gezegd wordt een vloek geworden te zijn, Gal. 3:13. verwijsteksten
54 Dat is, gerechtvaardigd voor God; of: dat de rechtvaardigheid Gods ons zou toegerekend worden, Rom. 4:4, 5, enz. verwijsteksten
55 Namelijk Christus, ten aanzien dat wij in Hem zijn, en Zijn gerechtigheid ons wordt toegerekend, Rom. 8:1, enz. verwijsteksten

Einde 2 Korinthe 5