Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Οἴδαμεν γὰρ ὅτι ἐὰν ἡ ἐπίγειος ἡμῶν οἰκία τοῦ σκήνους καταλυθῇ, οἰκοδομὴν ἐκ Θεοῦ ἔχομεν, οἰκίαν ἀχειροποίητον, αἰώνιον ἐν τοῖς οὐρανοῖς. | | 1 WANT wij weten dat, zo ons aaardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. a 2 Kor. 4:7. a 2 Kor. 4:7 Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons; |
2 καὶ γὰρ ἐν τούτῳ στενάζομεν, τὸ οἰκητήριον ἡμῶν τὸ ἐξ οὐρανοῦ ἐπενδύσασθαι ἐπιποθοῦντες· | | 2 bWant ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede die uit den hemel is, overkleed te worden; b Rom. 8:23. b Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. |
3 εἴ γε καὶ ἐνδυσάμενοι οὐ γυμνοὶ εὑρεθησόμεθα. | | 3 cZo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden. c Openb. 3:18; 16:15. c Openb. 3:18 Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. |
4 καὶ γὰρ οἱ ὄντες ἐν τῷ σκήνει στενάζομεν βαρούμενοι· *ἐφ’ ᾧ οὐ θέλομεν ἐκδύσασθαι, ἀλλ’ ἐπενδύσασθαι, ἵνα καταποθῇ τὸ θνητὸν ὑπὸ τῆς ζωῆς. * ἐφ’ ᾧ B, Elz, Sc, M | ἐπειδὴ St | | 4 Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, dopdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. d Rom. 8:11. 1 Kor. 15:53. d Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. 1 Kor. 15:53 Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. |
5 ὁ δὲ κατεργασάμενος ἡμᾶς εἰς αὐτὸ τοῦτο Θεός, ὁ καὶ δοὺς ἡμῖν τὸν ἀρραβῶνα τοῦ Πνεύματος. | | 5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, eDie ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. e Rom. 8:16. 2 Kor. 1:22. Ef. 1:13; 4:30. e Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
6 θαρροῦντες οὖν πάντοτε, καὶ εἰδότες ὅτι ἐνδημοῦντες ἐν τῷ σώματι ἐκδημοῦμεν ἀπὸ τοῦ Κυρίου | | 6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere |
7 (διὰ πίστεως γὰρ περιπατοῦμεν, οὐ διὰ εἴδους), | | 7 f(Want wij wandelen door geloof en
niet door aanschouwen); f 1 Kor. 13:12. 2 Kor. 3:18. f 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
8 θαρροῦμεν δέ, καὶ εὐδοκοῦμεν μᾶλλον ἐκδημῆσαι ἐκ τοῦ σώματος, καὶ ἐνδημῆσαι πρὸς τὸν Κύριον. | | 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. |
9 διὸ καὶ φιλοτιμούμεθα, εἴτε ἐνδημοῦντες, εἴτε ἐκδημοῦντες, εὐάρεστοι αὐτῷ εἶναι. | | 9 Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehaaglijk te zijn. |
10 τοὺς γὰρ πάντας ἡμᾶς φανερωθῆναι δεῖ ἔμπροσθεν τοῦ βήματος τοῦ Χριστοῦ, ἵνα κομίσηται ἕκαστος τὰ διὰ τοῦ σώματος, πρὸς ἃ ἔπραξεν, εἴτε ἀγαθόν, εἴτε κακόν. | | 10 gWant wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, hopdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. g Matth. 25:32. Rom. 14:10. h Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6; 14:12. 1 Kor. 3:8. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. g Matth. 25:32 En vóór Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. Rom. 14:10 Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. h Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
| | De verzoening in Christus |
11 Εἰδότες οὖν τὸν φόβον τοῦ Κυρίου ἀνθρώπους πείθομεν, Θεῷ δὲ πεφανερώμεθα· ἐλπίζω δὲ καὶ ἐν ταῖς συνειδήσεσιν ὑμῶν πεφανερῶσθαι. | | 11 Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw consciënties geopenbaard te zijn. |
12 οὐ γὰρ πάλιν ἑαυτοὺς συνιστάνομεν ὑμῖν, ἀλλὰ ἀφορμὴν διδόντες ὑμῖν καυχήματος ὑπὲρ ἡμῶν, ἵνα ἔχητε πρὸς τοὺς ἐν προσώπῳ καυχωμένους, καὶ οὐ καρδίᾳ. | | 12 iWant wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen die in het aangezicht roemen en niet in het hart. i 2 Kor. 3:1; 10:8. i 2 Kor. 3:1 BEGINNEN
wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u? 2 Kor. 10:8 Want indien ik ook iets overvloediger zou roemen van onze macht, welke de Heere ons gegeven heeft tot stichting, en niet tot uw nederwerping, zo zal ik niet beschaamd worden; |
13 εἴτε γὰρ ἐξέστημεν, Θεῷ· εἴτε σωφρονοῦμεν, ὑμῖν. | | 13 Want hetzij dat wij uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden. |
14 ἡ γὰρ ἀγάπη τοῦ Χριστοῦ συνέχει ἡμᾶς, | | 14 Want de liefde van Christus dringt ons, |
15 κρίναντας τοῦτο, ὅτι εἰ εἷς ὑπὲρ πάντων ἀπέθανεν, ἄρα οἱ πάντες ἀπέθανον· καὶ ὑπὲρ πάντων ἀπέθανεν, ἵνα οἱ ζῶντες μηκέτι ἑαυτοῖς ζῶσιν, ἀλλὰ τῷ ὑπὲρ αὐτῶν ἀποθανόντι καὶ ἐγερθέντι. | | 15 Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, kopdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien Die voor hen gestorven en opgewekt is. k Rom. 14:7. Gal. 2:20. 1 Thess. 5:10. 1 Petr. 4:2. k Rom. 14:7 Want niemand van ons leeft zichzelven en niemand sterft zichzelven. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Thess. 5:10 Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij slapen, tezamen met Hem leven zouden. 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
16 ὥστε ἡμεῖς ἀπὸ τοῦ νῦν οὐδένα οἴδαμεν κατὰ σάρκα· εἰ δὲ καὶ ἐγνώκαμεν κατὰ σάρκα Χριστόν, ἀλλὰ νῦν οὐκέτι γινώσκομεν. | | 16 lZo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem
nu niet meer naar het vlees. l Matth. 12:50. Joh. 15:14. Gal. 5:6; 6:15. Kol. 3:11. l Matth. 12:50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder en zuster en moeder. Joh. 15:14 Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. Gal. 6:15 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. Kol. 3:11 Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en
Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen. |
17 ὥστε εἴ τις ἐν Χριστῷ, καινὴ κτίσις· τὰ ἀρχαῖα παρῆλθεν, ἰδοὺ γέγονε καινὰ τὰ πάντα. | | 17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; mhet oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. m Jes. 43:18. Openb. 21:5. m Jes. 43:18 Gedenkt der vorige dingen niet, en overlegt de oude dingen niet. Openb. 21:5 En Die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. |
18 τὰ δὲ πάντα ἐκ τοῦ Θεοῦ, τοῦ καταλλάξαντος ἡμᾶς ἑαυτῷ διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ, καὶ δόντος ἡμῖν τὴν διακονίαν τῆς καταλλαγῆς· | | 18 En al deze dingen zijn uit God, nDie ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. n Kol. 1:20. 1 Joh. 2:2; 4:10. n Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. |
19 ὡς ὅτι Θεὸς ἦν ἐν Χριστῷ κόσμον καταλλάσσων ἑαυτῷ, μὴ λογιζόμενος αὐτοῖς τὰ παραπτώματα αὐτῶν, καὶ θέμενος ἐν ἡμῖν τὸν λόγον τῆς καταλλαγῆς. | | 19 oWant God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. o Rom. 3:24, 25. Kol. 1:20. o Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. |
20 Ὑπὲρ Χριστοῦ οὖν πρεσβεύομεν, ὡς τοῦ Θεοῦ παρακαλοῦντος δι’ ἡμῶν· δεόμεθα ὑπὲρ Χριστοῦ, καταλλάγητε τῷ Θεῷ. | | 20 Zo zijn wij dan pgezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen. p 2 Kor. 3:6. p 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
21 τὸν γὰρ μὴ γνόντα ἁμαρτίαν, ὑπὲρ ἡμῶν ἁμαρτίαν ἐποίησεν, ἵνα ἡμεῖς γινώμεθα δικαιοσύνη Θεοῦ ἐν αὐτῷ. | | 21 qWant Dien Die geen zonde gekend heeft, rheeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. q Jes. 53:9. 1 Petr. 2:22. 1 Joh. 3:5. r Jes. 53:12. Rom. 8:3. Gal. 3:13. q Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. 1 Petr. 2:22 Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. r Jes. 53:12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest; en Hij veler zonde gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; |