Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Korinthe 9 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Korinthe 9

1 De apostel, om de Korinthiërs te beter te brengen tot recht gebruik der middelmatige dingen, stelt hun zijn eigen voorbeeld voor, en te dien einde voegt hij hiertussen een verhandeling van het onderhoud der kerkendienaren, en betuigt dat hij, zowel als andere apostelen, de macht had om onderhoud te ontvangen. 7 Brengt verscheidene redenen voor om zulks te bewijzen, genomen van degenen die in den krijg dienen, die een wijngaard planten en een kudde weiden, 9 Van den os die dorst, 11 Van een zaaier, 13 Van degenen die den tempel of het altaar dienen. 15 En verklaart dat hij evenwel deze macht niet heeft gebruikt, en ook nog niet heeft willen gebruiken, omdat hij zulks niet stichtelijk onder hen oordeelde, en om alzo zijn macht niet te misbruiken. 19 Maar dat hij zich naar de zwakke Christenen, zo Joden als heidenen, in middelmatige zaken alleszins gevoegd heeft, om hen te beter te gewinnen. 24 Vermaant eindelijk door de gelijkenissen van degenen die om strijd in de loopbaan lopen en kampvechten of worstelen, alsook door zijn eigen voorbeeld, tot soberheid en vlijtigen voortgang in de godzaligheid.
  
Paulus’ zelfverloochening
1 Οὐκ εἰμὶ ἀπόστολος; οὐκ εἰμὶ ἐλεύθερος; οὐχὶ Ἰησοῦν Χριστὸν τὸν Κύριον ἡμῶν ἑώρακα; οὐ τὸ ἔργον μου ὑμεῖς ἐστε ἐν Κυρίῳ; 1 BEN ik niet een apostel? Ben ik niet 1vrij? aHeb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, 2gezien? bZijt gijlieden niet 3mijn werk in den Heere?
1 Namelijk van de ceremoniën der wet, en derhalve om allerlei spijze te eten, die mij voorgesteld zou mogen worden, zowel als iemand van de andere apostelen. Zie een tegengesteld voorbeeld Dan. 1:8. Hand. 10:14, 28. verwijsteksten
a Hand. 9:3, 17; 22:14, 18; 23:11. 1 Kor. 15:8. 2 Kor. 12:2. verwijsteksten
2 Namelijk zowel als de andere apostelen, toen ik van Hem tot het apostelschap ben beroepen, en daarna in gezicht, vertrekking van zinnen en opgetrokken zijnde in den hemel. Zie Hand. 9:17. 2 Kor. 12:2. verwijsteksten
b 1 Kor. 4:15. verwijsteksten
3 Dat is, die door mijn dienst tot den Heere bekeerd zijt.
   
2 εἰ ἄλλοις οὐκ εἰμὶ ἀπόστολος, ἀλλά γε ὑμῖν εἰμι· ἡ γὰρ σφραγὶς τῆς ἐμῆς ἀποστολῆς ὑμεῖς ἐστε ἐν Κυρίῳ. 2 Zo ik anderen geen apostel ben, nochtans 4ben ik het ulieden; want 5het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere.
4 Dat is, gijlieden hebt nochtans geen reden om daaraan te twijfelen.
5 Dat is, de bevestiging, dat ik waarlijk een apostel ben, overmits gij door mijn dienst bekeerd zijt, en God mijn beroeping onder u door vele krachten en tekenen heeft bevestigd, 2 Kor. 12:12. verwijsteksten
   
3 ἡ ἐμὴ ἀπολογία τοῖς ἐμὲ ἀνακρίνουσιν αὕτη ἐστί. 3 Mijn verantwoording aan degenen 6die onderzoek over mij doen, is deze.
6 Of: die mij ondervragen, of veroordelen, dat is, die zich als rechters durven aanmatigen mij te oordelen.
   
4 μὴ οὐκ ἔχομεν ἐξουσίαν φαγεῖν καὶ πιεῖν; 4 cHebben wij niet macht 7om te eten en te drinken?
c vers 14. 1 Thess. 2:6. 2 Thess. 3:9. verwijsteksten
7 Namelijk tot last en kost van de gemeente.
   
5 μὴ οὐκ ἔχομεν ἐξουσίαν ἀδελφὴν γυναῖκα περιάγειν, ὡς καὶ οἱ λοιποὶ ἀπόστολοι, καὶ οἱ ἀδελφοὶ τοῦ Κυρίου, καὶ Κηφᾶς; 5 Hebben wij niet macht om 8een vrouw, een zuster zijnde, 9met ons om te leiden, gelijk ook de andere apostelen en 10de broeders des Heeren en d11Céfas?
8 Gr. een zuster, een vrouw of een huisvrouw. Sommigen menen hieruit dat de apostel een huisvrouw gehad heeft, maar dat hij dezelve niet alom met zich heeft geleid, om de gemeenten niet te bezwaren. Doch dit schijnt te strijden met hetgeen hij van zichzelven zegt 1 Kor. 7:7. Anderen menen dat hierdoor verstaan worden enige vrouwen die de apostelen volgden, om hen te dienen en van haar middelen te verzorgen, gelijk de vrouwen die Christus volgden, Luk. 8:3. Doch behalve dat dit nergens wordt gelezen, zo is het ook niet waarschijnlijk. Want hierdoor zouden de apostelen hun dienst verdacht gemaakt hebben, en de gemeenten zouden hierdoor verlicht zijn geworden, terwijl de apostel dit merkelijk invoert om te tonen dat hij de gemeenten hiermede niet wilde bezwaren. Zodat dit dan te verstaan is van een huisvrouw, niet die hij had, maar die hij zou hebben kunnen nemen en vervolgens ook met zich leiden, gelijk sommige andere apostelen deden. verwijsteksten
9 Namelijk van de ene plaats naar de andere waar wij gaan prediken, op kosten van de gemeente.
10 Dat is, neven. Hebr. Want Johannes en Jakobus, en ook Judas en Simon, waren Christus’ rechtzweers, of moeders zusters zonen. Zie Gen. 13:8; 29:15. Matth. 12:46; 13:55. verwijsteksten
d Matth. 8:14. verwijsteksten
11 Dat is, Petrus, van wiens huisvrouw men leest Matth. 8:14. verwijsteksten
   
6 ἢ μόνος ἐγὼ καὶ Βαρνάβας οὐκ ἔχομεν ἐξουσίαν τοῦ μὴ ἐργάζεσθαι; 6 Of hebben alleen ik en Bárnabas geen macht 12van niet te werken?
12 Namelijk met onze handen tot onze onderhouding. Zie Hand. 18:3; 20:34. verwijsteksten
   
7 τίς στρατεύεται ἰδίοις ὀψωνίοις ποτέ; τίς φυτεύει ἀμπελῶνα, καὶ ἐκ τοῦ καρποῦ αὐτοῦ οὐκ ἐσθίει; ἢ τίς ποιμαίνει ποίμνην, καὶ ἐκ τοῦ γάλακτος τῆς ποίμνης οὐκ ἐσθίει; 7 Wie edient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie fplant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of gwie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde?
e 2 Kor. 10:4. verwijsteksten
f 1 Kor. 3:6, 7, 8. verwijsteksten
g Joh. 21:15. 1 Petr. 5:2. verwijsteksten
   
8 μὴ κατὰ ἄνθρωπον ταῦτα λαλῶ; ἢ οὐχὶ καὶ ὁ νόμος ταῦτα λέγει; 8 Spreek ik dit 13naar den mens, of zegt ook 14de wet hetzelve niet?
13 Dat is, bewijs ik dit alleen met redenen die genomen zijn uit het doen der mensen?
14 Namelijk beschreven door Mozes.
   
9 ἐν γὰρ τῷ Μωσέως νόμῳ γέγραπται, Οὐ φιμώσεις βοῦν ἀλοῶντα. μὴ τῶν βοῶν μέλει τῷ Θεῷ; 9 Want in de wet van Mozes is geschreven: hGij zult 15een dorsenden os niet muilbanden. 16Zorgt ook God voor de ossen?
h Deut. 25:4. 1 Tim. 5:18. verwijsteksten
15 In die landen, gelijk ook in andere, slaat men het koren uit de aren niet met vlegels, gelijk men hier doet, maar men doet er de beesten, inzonderheid de ossen, over gaan en hetzelve alzo betreden en met zijn aren lostrappen, of den dorswagen daarover trekken. Zie Deut. 25:4. Jes. 28:27. verwijsteksten
16 Namelijk voornamelijk, of meer dan voor de mensen, als Hij deze wet gesteld heeft. Want anderszins is er zelfs niet een musje vergeten voor den Heere. Zie Matth. 10:29. Zodat dit te verstaan is bij vergelijking, dat God deze wet gesteld heeft meer om de mensen dan om de ossen, om te kennen te geven, indien God wil dat men den arbeidenden os zijn voedsel niet zal onthouden, dat men hetzelve veel minder den mensen die arbeiden, onthouden moet. verwijsteksten
   
10 ἢ δι’ ἡμᾶς πάντως λέγει; δι’ ἡμᾶς γὰρ ἐγράφη, ὅτι ἐπ’ ἐλπίδι ὀφείλει ὁ ἀροτριῶν ἀροτριᾷν, καὶ ὁ ἀλοῶν τῆς ἐλπίδος αὐτοῦ μετέχειν ἐπ’ ἐλπίδι. 10 Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, 17op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijner hoop deelachtig worden.
17 Namelijk van de vruchten zijns arbeids daarna te genieten.
   
11 εἰ ἡμεῖς ὑμῖν τὰ πνευματικὰ ἐσπείραμεν, μέγα εἰ ἡμεῖς ὑμῶν τὰ σαρκικὰ θερίσομεν; 11 iIndien 18wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe 19dat lichamelijk is, maaien?
i Rom. 15:27. Gal. 6:6. verwijsteksten
18 Namelijk ik en Barnabas, die u het Woord Gods verkondigd hebben. Zie Rom. 15:27. verwijsteksten
19 Gr. vleselijk, dat is, de goederen die dienen tot onderhouding onzer lichamen.
   
12 εἰ ἄλλοι τῆς ἐξουσίας ὑμῶν μετέχουσιν, οὐ μᾶλλον ἡμεῖς; ἀλλ’ οὐκ ἐχρησάμεθα τῇ ἐξουσίᾳ ταύτῃ· ἀλλὰ πάντα στέγομεν, ἵνα μὴ ἐγκοπήν τινα δῶμεν τῷ εὐαγγελίῳ τοῦ Χριστοῦ. 12 Indien 20anderen dezer macht over u deelachtig zijn, waarom niet veelmeer wij? kDoch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het alles, opdat wij niet 21enige verhindering geven aan het Evangelie van Christus.
20 Namelijk gewone leraars, die wij daar hebben gelaten om het begonnen werk na ons te volvoeren.
k Hand. 20:33. 2 Kor. 11:9; 12:13. verwijsteksten
21 Namelijk eensdeels voor de ongelovigen, die uit vrees voor de onkosten het Woord hadden mogen vlieden; eensdeels voor enige valse apostelen, die Paulus zouden hebben mogen lasteren, alsof hij het Evangelie om des onderhouds wil predikte, daar zij hetzelve voor niet wilden schijnen te doen, om de gemeenten alzo aan zich te trekken. Zie 2 Kor. 11:12. verwijsteksten
   
13 οὐκ οἴδατε ὅτι οἱ τὰ ἱερὰ ἐργαζόμενοι ἐκ τοῦ ἱεροῦ ἐσθίουσιν, οἱ τῷ θυσιαστηρίῳ προσεδρεύοντες τῷ θυσιαστηρίῳ συμμερίζονται; 13 Weet gij niet ldat degenen 22die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? En die steeds 23bij het altaar zijn, 24met het altaar delen?
l Deut. 18:1. verwijsteksten
22 Gelijk daar waren al de Levieten in het Oude Testament, die daarom de tienden ontvingen en hun deel hadden in hetgeen geofferd werd. Zie Numeri 18. Deuteronomium 18. verwijsteksten
23 Gr. bij het altaar gestadiglijk zitten. Gelijk daar waren de priesters, de nakomelingen van Aäron, die ook de tienden van de tienden der Levieten ontvingen, en een bijzonder deel hadden in alle offeranden, uitgenomen die geheel voor den Heere moesten verbrand worden, Num. 18:26, enz. verwijsteksten
24 Dewijl op het altaar een deel werd verbrand en van het vuur verteerd, en een ander deel voor de priesters werd bewaard.
   
14 οὕτω καὶ ὁ Κύριος διέταξε τοῖς τὸ εὐαγγέλιον καταγγέλλουσιν ἐκ τοῦ εὐαγγελίου ζῇν. 14 mAlzo heeft ook 25de Heere geordineerd dengenen die het Evangelie verkondigen, dat zij 26van het Evangelie leven.
m Lev. 19:13. Deut. 24:14; 25:4. Matth. 10:10. Luk. 10:7. 1 Tim. 5:18. verwijsteksten
25 Hij ziet hier op de ordinantie van Christus, Matth. 10:10. Luk. 10:7. verwijsteksten
26 Dat is, van den arbeid dien zij doen in het prediken des Evangelies en het regeren der gemeente.
   
15 ἐγὼ δὲ οὐδενὶ ἐχρησάμην τούτων· οὐκ ἔγραψα δὲ ταῦτα ἵνα οὕτω γένηται ἐν ἐμοί· καλὸν γάρ μοι μᾶλλον ἀποθανεῖν, ἢ τὸ καύχημά μου ἵνα τις κενώσῃ. 15 Maar ik heb 27geen van deze dingen gebruikt. En ik heb dit niet geschreven opdat het alzo aan mij geschieden zou; want het ware mij 28beter te 29sterven, dan dat iemand 30dezen mijn roem zou ijdel maken.
27 Namelijk onder u, hoewel hij van andere gemeenten somwijlen enige milddadigheid heeft ontvangen, 2 Kor. 11:8. verwijsteksten
28 Gr. goed liever te sterven, dat is, raadzamer, of oorbaarder.
29 Namelijk van gebrek.
30 Namelijk van het Evangelie zonder aanstoot en zonder uw kosten onder u gepredikt te hebben. De reden hiervan zie tevoren vers 12. verwijsteksten
   
16 ἐὰν γὰρ εὐαγγελίζωμαι, οὐκ ἔστι μοι καύχημα· ἀνάγκη γάρ μοι ἐπίκειται· οὐαὶ δέ μοι ἐστίν, ἐὰν μὴ εὐαγγελίζωμαι. 16 Want indien ik het Evangelie verkondig, 31het is mij geen roem; nwant 32de nood is mij opgelegd. En 33wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig.
31 Dat is, ik doe niets dan wat ik schuldig ben te doen, Luk. 17:10. verwijsteksten
n Rom. 1:14. verwijsteksten
32 Of: de nood ligt op mij, namelijk door mijn beroeping en Christus’ bevel, Rom. 1:14. verwijsteksten
33 Gr. wee is mij, dat is, de straf is mij bereid, die Christus den ontrouwen dienstknecht heeft gedreigd, Matth. 24:48, enz. Niet dat de apostel twijfelde of hij getrouw in zijn dienst zou blijven, maar dit zegt hij om zichzelven en anderen door zulke aansporingen tot naarstigheid en voorzichtigheid in hun dienst meer en meer op te wekken. verwijsteksten
   
17 εἰ γὰρ ἑκὼν τοῦτο πράσσω, μισθὸν ἔχω· εἰ δὲ ἄκων, οἰκονομίαν πεπίστευμαι. 17 Want indien ik dat 34gewillig doe, zo heb ik 35loon; maar indien 36onwillig, de uitdeling is mij evenwel 37toebetrouwd.
34 Dat is, gaarne, en met behoorlijke vlijt en naarstigheid, zonder op menselijke oordelen te zien, Rom. 12:8, 11. verwijsteksten
35 Namelijk de kroon der heerlijkheid, die den getrouwen en naarstigen dienstknechten van den Heere uit genade is beloofd, Matth. 24:46, 47. 2 Tim. 4:7, 8, en den roem van getrouwheid in dit leven, tegen de valse apostelen. verwijsteksten
36 Dat is, alleen uit vrees voor straf, of om eer en voordeel te hebben bij de mensen; gelijk de huurlingen en slaven plegen hun heren te dienen.
37 Namelijk om daarvan hiernamaals rekenschap te geven.
   
18 τίς οὖν μοί ἐστιν ὁ μισθός; ἵνα εὐαγγελιζόμενος ἀδάπανον θήσω τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Χριστοῦ, εἰς τὸ μὴ καταχρήσασθαι τῇ ἐξουσίᾳ μου ἐν τῷ εὐαγγελίῳ. 18 38Wat loon heb ik dan? Namelijk dat ik het Evangelie verkondigende, het Evangelie van Christus kosteloos stel, om 39mijn macht in het Evangelie niet te 40misbruiken.
38 Dat is, ik heb dan eerst loon te verwachten van den Heere, zo ik het met vlijt en getrouwheid doe, alleen ziende op de ere Gods en de meeste stichting der gemeente, zonder hoop van menselijk loon. En alzo ik merkte dat het ontvangen van menselijk loon zou aanstoot geven en de stichting en den loop des Evangelies verhinderen, zo heb ik dat niet willen ontvangen; en daarover mag ik bij u roemen, maar niet bij God. Zie Rom. 4:2. 2 Kor. 11:10. verwijsteksten
39 Namelijk die ik heb om behoorlijk onderhoud te nemen.
40 Dat is, met aanstoot te gebruiken, en met opspraak der valse apostelen, vers 15. verwijsteksten
   
19 ἐλεύθερος γὰρ ὢν ἐκ πάντων, πᾶσιν ἐμαυτὸν ἐδούλωσα, ἵνα τοὺς πλείονας κερδήσω. 19 Want daar ik 41van alles vrij was, heb ik mijzelven 42allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou 43winnen.
41 Namelijk lasten en jukken, waarvan de christelijke en apostolische vrijheid ons vrijmaakt. De apostel gaat dan voort van dit stuk, waarin hij zijn vrijheid om der stichting wil niet heeft gebruikt, tot meer andere stukken, waarin hij ook dezelve niet heeft gebruikt, om de Korinthiërs te meer te overtuigen, dat zij naar zijn voorbeeld desgelijks behoren te doen, en hun vrijheid niet gebruiken tot aanstoot en verachtering van den loop des Evangelies.
42 Dat is, ik heb mij gevoegd naar eenieders zwakheid, of gelijk een dienstknecht zich altijd voegen moet naar de gelegenheid en genegenheid desgenen dien hij dient. Doch dit moet altijd verstaan worden in middelmatige zaken. Alzo ook vers 22. verwijsteksten
43 Dat is, tot het geloof in Christus brengen. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Petr. 3:1. verwijsteksten
   
20 καὶ ἐγενόμην τοῖς Ἰουδαίοις ὡς Ἰουδαῖος, ἵνα Ἰουδαίους κερδήσω· τοῖς ὑπὸ νόμον ὡς ὑπὸ νόμον, ἵνα τοὺς ὑπὸ νόμον κερδήσω· 20 oEn ik ben 44den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen die onder 45de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen die onder de wet zijn, winnen zou;
o Hand. 16:3; 18:18; 21:23. verwijsteksten
44 Namelijk in zaken die middelmatig waren, gelijk toen nog was de onderhouding der ceremoniën des Ouden Testaments bij de zwakke Joden; gelijk hij om hunnentwil Timotheüs heeft doen besnijden, te Kenchreeën door belofte zijn hoofd heeft laten bescheren, en te Jeruzalem in den tempel zichzelven heeft geheiligd.
45 Namelijk der ceremoniën, die alstoen wel door Christus’ lijden tenietgedaan was, zoveel aangaat hetgeen daarin godsdienstig was, maar voor een tijd als een middelmatige zaak nog werd gedragen, om de zwakke Joden niet te vervreemden. Zie Hand. 21:20. verwijsteksten
   
21 τοῖς ἀνόμοις ὡς ἄνομος (μὴ ὢν ἄνομος Θεῷ ἀλλ’ ἔννομος Χριστῷ), ἵνα κερδήσω ἀνόμους. 21 pDengenen 46die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet zijnde (Gode nochtans zijnde niet zonder de wet, maar 47voor Christus onder de wet), opdat ik degenen die zonder de wet zijn, winnen zou.
p Gal. 2:3. verwijsteksten
46 Dat is, den heidenen, die de wet der ceremoniën niet hadden, en ook niet gehouden waren te gebruiken, volgens het besluit der apostelen, Hand. 15:28; 21:25. verwijsteksten
47 Dit voegt hij daarbij, opdat niemand zou misduiden hetgeen hij tevoren gezegd had, dat hij geweest was als zonder wet, dewijl hij in alles wat hij deed de wet en geboden van Christus in het dulden der zwakken en in het vlieden van ergernissen altijd voor ogen had, Gal. 6:2. verwijsteksten
   
22 ἐγενόμην τοῖς ἀσθενέσιν ὡς ἀσθενής, ἵνα τοὺς ἀσθενεῖς κερδήσω. τοῖς πᾶσι γέγονα τὰ πάντα, ἵνα πάντως τινὰς σώσω. 22 qIk ben 48den zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik alles geworden, opdat ik immers 49enigen behouden zou.
q Rom. 15:1. 1 Kor. 10:33. Gal. 6:1. verwijsteksten
48 Namelijk Christenen, of gelovigen, die het fundament van het christengeloof wel aannamen, maar hetgeen de christelijke vrijheid aangaat nog in alles niet wel konden begrijpen, Rom. 14:1. Gal. 6:2. verwijsteksten
49 Hiermede verklaart hij hetgeen hij tevoren genaamd heeft winnen. Zie 1 Tim. 4:16. verwijsteksten
   
23 τοῦτο δὲ ποιῶ διὰ τὸ εὐαγγέλιον, ἵνα συγκοινωνὸς αὐτοῦ γένωμαι. 23 En dit doe ik om des Evangelies wil, 50opdat ik deszelven mededeelachtig zou worden.
50 Dat is, opdat niet alleen anderen door mijn predicatie zouden zalig worden, maar opdat ik ook zelf deze zaligheid mede moge deelachtig worden; hetwelk niet zou geschieden, indien ik zelf niet deed wat ik anderen leer.
   
24 οὐκ οἴδατε ὅτι οἱ ἐν σταδίῳ τρέχοντες πάντες μὲν τρέχουσιν, εἷς δὲ λαμβάνει τὸ βραβεῖον; οὕτω τρέχετε, ἵνα καταλάβητε. 24 51Weet gijlieden niet dat die in rde loopbaan 52lopen, allen wel lopen, maar dat 53één den prijs ontvangt? Loopt 54alzo, dat gij dien moogt 55verkrijgen.
51 Vanhier verder leert de apostel, dat het zover vandaar is, dat zij om spijze en drank, of maaltijden van afgodendienaren zeer moeten bekommerd zijn, dat zij veelmeer zich moeten bekommeren om in alle soberheid, matigheid en verdraagzaamheid zichzelven te oefenen, hetwelk hij met de voorbeelden dergenen die om prijs strijden, en ook met zijn eigen voorbeeld bewijst.
r Gal. 2:2; 5:7. Filipp. 2:16. 2 Tim. 4:7. Hebr. 6:18. verwijsteksten
52 Namelijk om prijs.
53 Namelijk die niet alleen met anderen wel begint, maar vóór anderen wel voleindt.
54 Dat is, zo naarstiglijk en standvastelijk tot het einde toe.
55 Of: grijpen, namelijk den voorgestelden prijs der heerlijkheid Gods, Filipp. 3:12, 13, 14. verwijsteksten
   
25 πᾶς δὲ ὁ ἀγωνιζόμενος πάντα ἐγκρατεύεται· ἐκεῖνοι μὲν οὖν ἵνα φθαρτὸν στέφανον λάβωσιν, ἡμεῖς δὲ ἄφθαρτον. 25 sEn een iegelijk 56die om prijs strijdt, 57onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij 58een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij t59een onverderfelijke.
s 2 Tim. 2:4. verwijsteksten
56 Namelijk met lopen, worstelen of vechten, gelijk onder de ouden zulke soorten van strijden om prijs waren.
57 Of: matigt zich, namelijk van veel spijze, drank, slaap en andere dingen, die hem traag of onnut maken in dezen strijd.
58 Namelijk van laurieren, olijftakken, eikenbladeren en dergelijke, of ten hoogste van zilver of goud, gelijk dengenen die om prijs streden, voorgesteld werden.
t 2 Tim. 4:8. 1 Petr. 1:4; 5:4. verwijsteksten
59 Dat is, onvergankelijke, of eeuwigdurende, 1 Petr. 1:4. verwijsteksten
   
26 ἐγὼ τοίνυν οὕτω τρέχω, ὡς οὐκ ἀδήλως· οὕτω πυκτεύω, ὡς οὐκ ἀέρα δέρων· 26 Ik loop dan alzo, 60niet als op het onzekere; ik kamp alzo, niet 61als de lucht slaande;
60 Namelijk gelijk deze kampers of lopers om prijs doen, die niet weten of zij den prijs zullen bekomen of niet, 2 Tim. 4:7, 8. verwijsteksten
61 Namelijk gelijk die doen die uit geen ernst kampen of strijden, maar alleen spiegelvechten, en zich tegen de lucht oefenen, waaruit geen overwinning van partij valt; hetwelk wij tegen de zonde en den duivel met ernst moeten doen, Ef. 6:11. verwijsteksten
   
27 ἀλλ’ ὑπωπιάζω μου τὸ σῶμα καὶ δουλαγωγῶ, μήπως, ἄλλοις κηρύξας, αὐτὸς ἀδόκιμος γένωμαι. 27 Maar ik 62bedwing mijn lichaam en breng het 63tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen 64gepredikt heb, zelf 65verwerpelijk worde.
62 Het Griekse woord betekent onder de ogen slaan, iets met slagen temmen of onder zijn gehoorzaamheid brengen. Zie van dit woord ook Luk. 18:5. verwijsteksten
63 Namelijk om hetzelve den geest te onderwerpen, en niet door te veel voedsel en door te grote weelde den geest te verzwaren.
64 Namelijk om die tot de zaligheid te brengen.
65 Dat is, mijzelven onbekwaam of afkeurenswaardig make van den prijs waartoe ik anderen aanpor; waarmede de apostel niet wil zeggen dat hij van zijn verkiezing en van dezen prijs te verkrijgen, zou onzeker zijn; want het tegendeel blijkt klaarlijk Rom. 8:38. 2 Tim. 4:7, 8. Maar dit is een gelijkenis genomen van hetzelfde strijden om prijs waarin de tragen of luien, die zichzelven te veel gemest hadden, verworpen en afgekeurd werden, als daartoe onbekwaam. verwijsteksten

Einde 1 Korinthe 9