Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Paulus’ zelfverloochening |
1 Οὐκ εἰμὶ ἀπόστολος; οὐκ εἰμὶ ἐλεύθερος; οὐχὶ Ἰησοῦν Χριστὸν τὸν Κύριον ἡμῶν ἑώρακα; οὐ τὸ ἔργον μου ὑμεῖς ἐστε ἐν Κυρίῳ; | | 1 BEN ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? aHeb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? bZijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? a Hand. 9:3, 17; 22:14, 18; 23:11. 1 Kor. 15:8. 2 Kor. 12:2. b 1 Kor. 4:15.  a Hand. 9:3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; Hand. 9:17 En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden. Hand. 22:14 En hij zeide: De God onzer vaderen heeft u tevoren verordineerd om Zijn wil te kennen, en den Rechtvaardige te zien, en de stem uit Zijn mond te horen. Hand. 22:18 En dat ik Hem zag, en Hij tot mij zeide: Spoed u en ga inderhaast uit Jeruzalem; want zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen. Hand. 23:11 En den volgenden nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, Paulus; want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen. 1 Kor. 15:8 En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. b 1 Kor. 4:15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. |
2 εἰ ἄλλοις οὐκ εἰμὶ ἀπόστολος, ἀλλά γε ὑμῖν εἰμι· ἡ γὰρ σφραγὶς τῆς ἐμῆς ἀποστολῆς ὑμεῖς ἐστε ἐν Κυρίῳ. | | 2 Zo ik anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het ulieden; want het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere. |
3 ἡ ἐμὴ ἀπολογία τοῖς ἐμὲ ἀνακρίνουσιν αὕτη ἐστί. | | 3 Mijn verantwoording aan degenen die onderzoek over mij doen, is deze. |
4 μὴ οὐκ ἔχομεν ἐξουσίαν φαγεῖν καὶ πιεῖν; | | 4 cHebben wij niet macht om te eten en te drinken? c vers 14. 1 Thess. 2:6. 2 Thess. 3:9.  c vers 14 Alzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven. 1 Thess. 2:6 Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen; hoewel wij u
tot last konden zijn als apostelen van Christus; 2 Thess. 3:9 Niet dat wij de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot
een voorbeeld om ons na te volgen. |
5 μὴ οὐκ ἔχομεν ἐξουσίαν ἀδελφὴν γυναῖκα περιάγειν, ὡς καὶ οἱ λοιποὶ ἀπόστολοι, καὶ οἱ ἀδελφοὶ τοῦ Κυρίου, καὶ Κηφᾶς; | | 5 Hebben wij niet macht om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heeren en dCéfas? d Matth. 8:14.  d Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. |
6 ἢ μόνος ἐγὼ καὶ Βαρνάβας οὐκ ἔχομεν ἐξουσίαν τοῦ μὴ ἐργάζεσθαι; | | 6 Of hebben alleen ik en Bárnabas geen macht van niet te werken? |
7 τίς στρατεύεται ἰδίοις ὀψωνίοις ποτέ; τίς φυτεύει ἀμπελῶνα, καὶ ἐκ τοῦ καρποῦ αὐτοῦ οὐκ ἐσθίει; ἢ τίς ποιμαίνει ποίμνην, καὶ ἐκ τοῦ γάλακτος τῆς ποίμνης οὐκ ἐσθίει; | | 7 Wie edient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie fplant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of gwie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde? e 2 Kor. 10:4. f 1 Kor. 3:6, 7, 8. g Joh. 21:15. 1 Petr. 5:2.  e 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; f 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. g Joh. 21:15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. 1 Petr. 5:2 Weidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; |
8 μὴ κατὰ ἄνθρωπον ταῦτα λαλῶ; ἢ οὐχὶ καὶ ὁ νόμος ταῦτα λέγει; | | 8 Spreek ik dit naar den mens, of zegt ook de wet hetzelve niet? |
9 ἐν γὰρ τῷ Μωσέως νόμῳ γέγραπται, Οὐ φιμώσεις βοῦν ἀλοῶντα. μὴ τῶν βοῶν μέλει τῷ Θεῷ; | | 9 Want in de wet van Mozes is geschreven: hGij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? h Deut. 25:4. 1 Tim. 5:18.  h Deut. 25:4 Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst. 1 Tim. 5:18 Want de Schrift zegt: Een dorsenden os zult gij niet muilbanden; en: De arbeider is zijn loon waardig. |
10 ἢ δι’ ἡμᾶς πάντως λέγει; δι’ ἡμᾶς γὰρ ἐγράφη, ὅτι ἐπ’ ἐλπίδι ὀφείλει ὁ ἀροτριῶν ἀροτριᾷν, καὶ ὁ ἀλοῶν τῆς ἐλπίδος αὐτοῦ μετέχειν ἐπ’ ἐλπίδι. | | 10 Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijner hoop deelachtig worden. |
11 εἰ ἡμεῖς ὑμῖν τὰ πνευματικὰ ἐσπείραμεν, μέγα εἰ ἡμεῖς ὑμῶν τὰ σαρκικὰ θερίσομεν; | | 11 iIndien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe dat lichamelijk is, maaien? i Rom. 15:27. Gal. 6:6.  i Rom. 15:27 Want het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen. Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. |
12 εἰ ἄλλοι τῆς ἐξουσίας ὑμῶν μετέχουσιν, οὐ μᾶλλον ἡμεῖς; ἀλλ’ οὐκ ἐχρησάμεθα τῇ ἐξουσίᾳ ταύτῃ· ἀλλὰ πάντα στέγομεν, ἵνα μὴ ἐγκοπήν τινα δῶμεν τῷ εὐαγγελίῳ τοῦ Χριστοῦ. | | 12 Indien anderen dezer macht over u deelachtig zijn, waarom niet veelmeer wij? kDoch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het alles, opdat wij niet enige verhindering geven aan het Evangelie van Christus. k Hand. 20:33. 2 Kor. 11:9; 12:13.  k Hand. 20:33 Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd. 2 Kor. 11:9 Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld die van Macedónië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden. 2 Kor. 12:13 Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan de andere gemeenten, anders dan dat ik zelf u niet lastig ben geweest? Vergeeft mij dit ongelijk. |
13 οὐκ οἴδατε ὅτι οἱ τὰ ἱερὰ ἐργαζόμενοι ἐκ τοῦ ἱεροῦ ἐσθίουσιν, οἱ τῷ θυσιαστηρίῳ προσεδρεύοντες τῷ θυσιαστηρίῳ συμμερίζονται; | | 13 Weet gij niet ldat degenen die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? En die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen? l Deut. 18:1.  l Deut. 18:1 DE Levitische priesters, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; de vuuroffers des HEEREN en Zijn erfdeel zullen zij eten. |
14 οὕτω καὶ ὁ Κύριος διέταξε τοῖς τὸ εὐαγγέλιον καταγγέλλουσιν ἐκ τοῦ εὐαγγελίου ζῇν. | | 14 mAlzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven. m Lev. 19:13. Deut. 24:14; 25:4. Matth. 10:10. Luk. 10:7. 1 Tim. 5:18.  m Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Deut. 24:14 Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is of uit uw vreemdelingen die in uw land en in uw poorten zijn. Deut. 25:4 Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst. Matth. 10:10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. Luk. 10:7 En blijft in datzelve huis, etende en drinkende hetgeen van hen voorgezet wordt; want de arbeider is zijn loon waardig; gaat niet over van het ene huis in het andere huis. 1 Tim. 5:18 Want de Schrift zegt: Een dorsenden os zult gij niet muilbanden; en: De arbeider is zijn loon waardig. |
15 ἐγὼ δὲ οὐδενὶ ἐχρησάμην τούτων· οὐκ ἔγραψα δὲ ταῦτα ἵνα οὕτω γένηται ἐν ἐμοί· καλὸν γάρ μοι μᾶλλον ἀποθανεῖν, ἢ τὸ καύχημά μου ἵνα τις κενώσῃ. | | 15 Maar ik heb geen van deze dingen gebruikt. En ik heb dit niet geschreven opdat het alzo aan mij geschieden zou; want het ware mij beter te sterven, dan dat iemand dezen mijn roem zou ijdel maken. |
16 ἐὰν γὰρ εὐαγγελίζωμαι, οὐκ ἔστι μοι καύχημα· ἀνάγκη γάρ μοι ἐπίκειται· οὐαὶ δέ μοι ἐστίν, ἐὰν μὴ εὐαγγελίζωμαι. | | 16 Want indien ik het Evangelie verkondig, het is mij geen roem; nwant de nood is mij opgelegd. En wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig. n Rom. 1:14.  n Rom. 1:14 Beide Grieken en barbaren, beide wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar. |
17 εἰ γὰρ ἑκὼν τοῦτο πράσσω, μισθὸν ἔχω· εἰ δὲ ἄκων, οἰκονομίαν πεπίστευμαι. | | 17 Want indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon; maar indien onwillig, de uitdeling is mij evenwel
toebetrouwd. |
18 τίς οὖν μοί ἐστιν ὁ μισθός; ἵνα εὐαγγελιζόμενος ἀδάπανον θήσω τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Χριστοῦ, εἰς τὸ μὴ καταχρήσασθαι τῇ ἐξουσίᾳ μου ἐν τῷ εὐαγγελίῳ. | | 18 Wat loon heb ik dan? Namelijk dat ik het Evangelie verkondigende, het Evangelie van Christus kosteloos stel, om mijn macht in het Evangelie niet te misbruiken. |
19 ἐλεύθερος γὰρ ὢν ἐκ πάντων, πᾶσιν ἐμαυτὸν ἐδούλωσα, ἵνα τοὺς πλείονας κερδήσω. | | 19 Want daar ik van alles vrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou winnen. |
20 καὶ ἐγενόμην τοῖς Ἰουδαίοις ὡς Ἰουδαῖος, ἵνα Ἰουδαίους κερδήσω· τοῖς ὑπὸ νόμον ὡς ὑπὸ νόμον, ἵνα τοὺς ὑπὸ νόμον κερδήσω· | | 20 oEn ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen die onder de wet zijn, winnen zou; o Hand. 16:3; 18:18; 21:23.  o Hand. 16:3 Dezen wilde Paulus dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij een Griek was. Hand. 18:18 En als Paulus er nog vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de broederen, en scheepte vandaar naar Syrië, en Priscilla en Áquila met hem, zijn hoofd te Kenchreeën geschoren hebbende; want hij had een gelofte gedaan. Hand. 21:23 Doe dan hetgeen wij u zeggen: Wij hebben vier mannen die een gelofte gedaan hebben. |
21 τοῖς ἀνόμοις ὡς ἄνομος (μὴ ὢν ἄνομος Θεῷ ἀλλ’ ἔννομος Χριστῷ), ἵνα κερδήσω ἀνόμους. | | 21 pDengenen die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet zijnde (Gode nochtans zijnde niet zonder de wet, maar voor Christus onder de wet), opdat ik degenen die zonder de wet zijn, winnen zou. p Gal. 2:3.  p Gal. 2:3 Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden; |
22 ἐγενόμην τοῖς ἀσθενέσιν ὡς ἀσθενής, ἵνα τοὺς ἀσθενεῖς κερδήσω. τοῖς πᾶσι γέγονα τὰ πάντα, ἵνα πάντως τινὰς σώσω. | | 22 qIk ben den zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik alles geworden, opdat ik immers enigen behouden zou. q Rom. 15:1. 1 Kor. 10:33. Gal. 6:1.  q Rom. 15:1 MAAR
wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen en niet onszelven te behagen. 1 Kor. 10:33 Gelijkerwijs ik ook in alles allen behaag, niet zoekende mijn eigen voordeel, maar het voordeel van velen, opdat zij mochten behouden worden. Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. |
23 τοῦτο δὲ ποιῶ διὰ τὸ εὐαγγέλιον, ἵνα συγκοινωνὸς αὐτοῦ γένωμαι. | | 23 En dit doe ik om des Evangelies wil, opdat ik deszelven mededeelachtig zou worden. |
24 οὐκ οἴδατε ὅτι οἱ ἐν σταδίῳ τρέχοντες πάντες μὲν τρέχουσιν, εἷς δὲ λαμβάνει τὸ βραβεῖον; οὕτω τρέχετε, ἵνα καταλάβητε. | | 24 Weet gijlieden niet dat die in rde loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. r Gal. 2:2; 5:7. Filipp. 2:16. 2 Tim. 4:7. Hebr. 6:18.  r Gal. 2:2 En ik ging op door een openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, dat ik predik onder de heidenen; en in het bijzonder dengenen die in achting waren, opdat ik niet enigszins tevergeefs zou lopen of gelopen hebben. Gal. 5:7 Gij liept wél; wie heeft u verhinderd der waarheid gehoorzaam te zijn? Filipp. 2:16 Voorhoudende het woord des levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid. 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; Hebr. 6:18 Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden; |
25 πᾶς δὲ ὁ ἀγωνιζόμενος πάντα ἐγκρατεύεται· ἐκεῖνοι μὲν οὖν ἵνα φθαρτὸν στέφανον λάβωσιν, ἡμεῖς δὲ ἄφθαρτον. | | 25 sEn een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij teen onverderfelijke. s 2 Tim. 2:4. t 2 Tim. 4:8. 1 Petr. 1:4; 5:4.  s 2 Tim. 2:4 Niemand die in den krijg dient, wordt ingewikkeld in de handelingen des leeftochts, opdat hij dien moge behagen die hem tot den krijg aangenomen heeft. t 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
26 ἐγὼ τοίνυν οὕτω τρέχω, ὡς οὐκ ἀδήλως· οὕτω πυκτεύω, ὡς οὐκ ἀέρα δέρων· | | 26 Ik loop dan alzo, niet als op het onzekere; ik kamp alzo, niet als de lucht slaande; |
27 ἀλλ’ ὑπωπιάζω μου τὸ σῶμα καὶ δουλαγωγῶ, μήπως, ἄλλοις κηρύξας, αὐτὸς ἀδόκιμος γένωμαι. | | 27 Maar ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde. |