Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Korinthe 7 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Korinthe 7

1 De apostel beantwoordt een voorgestelde vraag, of het goed is een vrouw te nemen. 3 Den getrouwden gebiedt hij zich van elkander niet te onthouden. 5 Tenware met onderlinge bewilliging voor een tijd, om zich tot vasten en bidden te begeven. 8 Verklaart voorts aan de ongetrouwden en weduwen, dat het goed is ongetrouwd te blijven, namelijk voor zodanigen die de gave daartoe hebben, maar niet voor anderen. 10 Beveelt den getrouwden dat zij niet zullen scheiden. 12 Zelfs niet de gelovigen van de ongelovigen, zo dezelve tevreden zijn bij de gelovigen te blijven. 15 Maar zo de ongelovigen willen scheiden, betuigt hij dat de gelovigen alsdan niet zijn verbonden. 18 Verklaart verder, dat elk met zijn staat waarin hij tot Christus geroepen is, moet tevreden zijn, zowel besnedenen als onbesnedenen. 21 Zowel dienstknechten als vrijen. 25 Spreekt daarna van de maagden, die onder eens anders macht staan, en toont in wat geval het goed is die uit te geven of niet. 29 Voegt daarbij een algemene vermaning, hoe het huwelijk en andere zaken dezer wereld moeten gebruikt worden. 32 En wat voordeel de ongetrouwden boven de getrouwden hebben om den Heere wel aan te hangen. 36 Alzo nochtans dat zij niet zondigen die hun maagden ten huwelijk geven. 39 En verklaart wederom dat de getrouwden aan elkander verbonden zijn, zolang zij leven.
  
Huwelijksvragen
1 Περὶ δὲ ὧν ἐγράψατέ μοι, καλὸν ἀνθρώπῳ γυναικὸς μὴ ἅπτεσθαι. 1 AANGAANDE nu de dingen waarvan gij mij geschreven hebt: Het is 1een mens 2goed geen vrouw 3aan te raken;
1 Dat is, een man.
2 Door dit woord goed wordt hier verstaan niet wat eerlijk, deugdzaam, of heilig is; want de apostel betuigt dat de huwelijke staat eerlijk is, Hebr. 13:4, gelijk ook doorgaans de Heilige Schrift, maar voor hetgeen minder moeite, bekommering en ongemak heeft, gelijk de apostel hierna vers 26 hetzelve verklaart. verwijsteksten
3 Dat is, te trouwen of te bekennen, gelijk dit woord alzo ook genomen wordt Gen. 20:6. verwijsteksten
   
2 διὰ δὲ τὰς πορνείας ἕκαστος τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα ἐχέτω, καὶ ἑκάστη τὸν ἴδιον ἄνδρα ἐχέτω. 2 Maar om 4der hoererijen wil zal een iegelijk man 5zijn eigen vrouw hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben.
4 Hij spreekt in het meervoud, om daardoor allerlei onkuisheid en ontucht uit te drukken.
5 Gr. zijns zelfs vrouw, dat is, één getrouwde huisvrouw, en niet vele.
   
3 τῇ γυναικὶ ὁ ἀνὴρ τὴν ὀφειλομένην εὔνοιαν ἀποδιδότω· ὁμοίως δὲ καὶ ἡ γυνὴ τῷ ἀνδρί. 3 aDe man zal aan de vrouw 6de schuldige goedwilligheid betalen, en desgelijks ook de vrouw aan den man.
a 1 Petr. 3:7. verwijsteksten
6 Hoewel dit verstaan kan worden in het gemeen van alle schuldige plichten tussen man en vrouw, Ef. 5:22, zo wordt het nochtans hier voornamelijk verstaan van die plichten die het huwelijk eigen zijn, gelijk uit het volgende vers blijkt. verwijsteksten
   
4 ἡ γυνὴ τοῦ ἰδίου σώματος οὐκ ἐξουσιάζει, ἀλλ’ ὁ ἀνήρ· ὁμοίως δὲ καὶ ὁ ἀνὴρ τοῦ ἰδίου σώματος οὐκ ἐξουσιάζει, ἀλλ’ ἡ γυνή. 4 De vrouw heeft 7de macht niet over haar eigen lichaam, maar de man; en desgelijks ook de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
7 Namelijk om den man in deze schuldige goedwilligheid zonder reden haar lichaam te onttrekken, gelijk het volgende vers verklaart.
   
5 μὴ ἀποστερεῖτε ἀλλήλους, εἰ μή τι ἂν ἐκ συμφώνου πρὸς καιρόν, ἵνα σχολάζητε τῇ νηστείᾳ καὶ τῇ προσευχῇ, καὶ πάλιν ἐπὶ τὸ αὐτὸ *συνέρχησθε, ἵνα μὴ πειράζῃ ὑμᾶς ὁ Σατανᾶς διὰ τὴν ἀκρασίαν ὑμῶν.
* συνέρχησθε St, B-edd, Sc, M | συνέρχεσθε B-1598 (folio), Elz
5 bOnttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en 8bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan 9niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden.
b Joël 2:16. verwijsteksten
8 Hij spreekt hier niet van gewoon bidden, waartoe alle Christenen te allen tijde moeten bereid zijn, maar van buitengewone noden van bidden, hetzij die noden den getrouwden in het bijzonder, of de gemeente van Christus in het gemeen aangaan, gelijk uit het bijvoegen van vasten blijkt, hetwelk niet in alle gelegenheden, maar in het bidden in bijzondere noden vereist wordt. Zie Ex. 19:15. Joël 2:16. Matth. 17:21. Hand. 13:2. verwijsteksten
9 Dat is, bij deze gelegenheid niet verwekke tot onbehoorlijke lusten of andere onkuisheid.
   
6 τοῦτο δὲ λέγω κατὰ συγγνώμην, οὐ κατ’ ἐπιταγήν. 6 10Doch dit zeg ik uit toelating, niet uit bevel.
10 Dit wordt niet verstaan van hetgeen de apostel gezegd heeft op het 2de vers; alzo dengenen die de gave der onthouding niet hebben, niet alleen wordt toegelaten te trouwen, maar ook bevolen, gelijk ook in het 9de vers; maar van hetgeen zo-even tevoren van het onthouden voor een tijd, en dan weder bijeen te komen, gezegd is, hetwelk hij in de vrijheid der getrouwden wil laten, naar dat zij zichzelven daarin sterk of zwak bevinden, en naar dat hun nood en beroep zal verdragen.
   
7 θέλω γὰρ πάντας ἀνθρώπους εἶναι ὡς καὶ ἐμαυτόν· ἀλλ’ ἕκαστος ἴδιον χάρισμα ἔχει ἐκ Θεοῦ, ὃς μὲν οὕτως, ὃς δὲ οὕτως. 7 cWant 11ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; dmaar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo.
c Hand. 26:29. verwijsteksten
11 De apostel verklaart, om de redenen die daar zullen verhaald worden, dat hij liever had dat zij allen de gave der onthouding hadden. Doch evenwel dat een iegelijk moet letten op de gaven die hij van God daartoe ontvangen heeft; de een namelijk om zich te onthouden, de ander om het huwelijk in eer en matigheid te gebruiken.
d Matth. 19:12. 1 Kor. 12:11. verwijsteksten
   
8 Λέγω δὲ τοῖς ἀγάμοις καὶ ταῖς χήραις, καλὸν αὐτοῖς ἐστιν ἐὰν μείνωσιν ὡς κἀγώ. 8 Doch ik zeg 12den ongetrouwden en den weduwen: Het is hun 13goed indien zij blijven gelijk als ik.
12 Namelijk die van zichzelf zijn, gelijk het Griekse woord medebrengt. Want van de maagden, die onder eens anders macht staan, zal hij hierna in het 25ste vers beginnen te handelen.
13 Dat is, raadzaam, dienstig en onbekommerder. Zie vers 26. verwijsteksten
   
9 εἰ δὲ οὐκ ἐγκρατεύονται, γαμησάτωσαν· κρεῖσσον γάρ ἐστι γαμῆσαι ἢ πυροῦσθαι. 9 eMaar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen 14dan te branden.
e 1 Tim. 5:14. verwijsteksten
14 Dat is, het is goed te trouwen om niet door de begeerten des vleses tot kwade lusten te worden ontstoken, en in gevaar te blijven van tot onkuisheid te vervallen, hetwelk altijd kwaad is.
  
Over echtscheiding
10 τοῖς δὲ γεγαμηκόσι παραγγέλλω, οὐκ ἐγώ, ἀλλ’ ὁ Κύριος, γυναῖκα ἀπὸ ἀνδρὸς μὴ χωρισθῆναι· 10 Doch den getrouwden gebied 15niet ik, maar de Heere, fdat de vrouw van den man niet scheide;
15 Namelijk als de eerste voorsteller van dit gebod, maar als een herhaler van hetgeen Christus de Heere tevoren uitdrukkelijk geboden heeft. Zie Matth. 19:3, enz. verwijsteksten
f Mal. 2:14. Matth. 5:32; 19:9. Mark. 10:11. Luk. 16:18. verwijsteksten
   
11 ἐὰν δὲ καὶ χωρισθῇ, μενέτω ἄγαμος, ἢ τῷ ἀνδρὶ καταλλαγήτω· καὶ ἄνδρα γυναῖκα μὴ ἀφιέναι. 11 En 16indien zij ook scheidt, 17dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate.
16 Namelijk anders dan vanwege des mans overspel. Zie Matth. 5:32; 19:9. verwijsteksten
17 Dat is, dat zij tot geen ander huwelijk in de gemeente worde toegelaten, zo zij met den man niet kan verzoend worden.
   
12 τοῖς δὲ λοιποῖς ἐγὼ λέγω, οὐχ ὁ Κύριος· εἴ τις ἀδελφὸς γυναῖκα ἔχει ἄπιστον, καὶ αὐτὴ συνευδοκεῖ οἰκεῖν μετ’ αὐτοῦ, μὴ ἀφιέτω αὐτήν. 12 Maar 18den anderen zeg 19ik, 20niet de Heere: Indien enig broeder een 21ongelovige vrouw heeft, en dezelve tevreden is 22bij hem te wonen, dat hij haar niet verlate;
18 Namelijk gelovigen, die met ongelovigen getrouwd zijn.
19 Namelijk als een apostel van Christus, door Zijn Geest onderricht en gedreven.
20 Namelijk door een uitgedrukt bevel, gelijk het voorgaande was, vers 10. De reden hiervan schijnt te zijn, dat Christus het Evangelie alleen onder de Joden, die in Gods verbond nog waren, en niet onder de heidenen, daar dit onderscheid toenmaals voorviel, heeft gepredikt, hetwelk Hij hierom te zijner tijd door Zijn apostelen heeft laten voorstellen en gebieden. verwijsteksten
21 Dat is, vreemd van de christelijke religie, gelijk de heidenen waren.
22 Namelijk als de getrouwden plegen, en als hun betaamt.
   
13 καὶ γυνὴ ἥτις ἔχει ἄνδρα ἄπιστον, καὶ αὐτὸς συνευδοκεῖ οἰκεῖν μετ’ αὐτῆς, μὴ ἀφιέτω αὐτόν. 13 En een vrouw die een ongelovigen man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate.
14 ἡγίασται γὰρ ὁ ἀνὴρ ὁ ἄπιστος ἐν τῇ γυναικί, καὶ ἡγίασται ἡ γυνὴ ἡ ἄπιστος ἐν τῷ ἀνδρί· ἐπεὶ ἄρα τὰ τέκνα ὑμῶν ἀκάθαρτά ἐστι, νῦν δὲ ἅγιά ἐστιν. 14 Want de ongelovige man 23is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders 24waren uw kinderen onrein, maar nu 25zijn zij heilig.
23 Gr. geheiligd in de vrouw, als ook daarna in den man, namelijk ten aanzien dat de gelovigen zijn erfgenamen van het verbond Gods met hun kinderen, Gen. 17:7. Hand. 2:39, welk voordeel de ongelovige partuur niet kan beletten door zijn ongelovigheid, omdat Gods genade in het heiligen van zulk huwelijk krachtiger is dan het ongeloof van de andere partuur om hetzelve te ontheiligen. verwijsteksten
24 Dat is, vreemd van Gods verbond, gelijk van de ongelovige heidenen en hun zaad wordt betuigd, Ef. 2:12. verwijsteksten
25 Dat is, zijn in het uiterlijk verbond Gods begrepen, en hebben toegang tot de tekenen en zegelen van Gods genade, zowel als degenen die van beide gelovige ouders zijn geboren.
   
15 εἰ δὲ ὁ ἄπιστος χωρίζεται, χωριζέσθω. οὐ δεδούλωται ὁ ἀδελφὸς ἢ ἡ ἀδελφὴ ἐν τοῖς τοιούτοις· ἐν δὲ εἰρήνῃ κέκληκεν ἡμᾶς ὁ Θεός. 15 Maar indien de ongelovige 26scheidt, dat hij scheide; de broeder of de zuster wordt 27in zodanige gevallen niet 28dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons 29tot vrede geroepen.
26 Dat is, de gelovige verlaat, of van zich jaagt, en den band des huwelijks hardnekkiglijk van zijn zijde tenietdoet; gelijk toen bij de heidenen gewoonlijk was, en nu ook bij de Turken.
27 Namelijk wanneer die alzo den band des huwelijks van hun zijde breken, uit haat alleen van het geloof.
28 Dat is, niet gehouden van hun zijde den band des huwelijks verder te houden, of ongetrouwd te blijven, gelijk hij den getrouwden vers 11 in het gemeen had bevolen; van welk gebod die ook uitgezonderd worden. verwijsteksten
29 Gr. in vrede, dat is, om in vrede en met een geruste consciëntie, hetzij in het huwelijk of buiten hetzelve, te leven.
   
16 τί γὰρ οἶδας, γύναι, εἰ τὸν ἄνδρα σώσεις; ἢ τί οἶδας, ἄνερ, εἰ τὴν γυναῖκα σώσεις; 16 gWant wat weet 30gij, vrouw, of gij den man 31zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken?
g 1 Petr. 3:1. verwijsteksten
30 Namelijk die gelovig zijt en bij den ongelovigen man in vrede leeft.
31 Namelijk door uw vreedzamen en christelijken wandel voor Christus gewinnen zult. Zie 1 Tim. 4:16. Jak. 5:20. 1 Petr. 3:1, 2. verwijsteksten
  
Blijven in de beroeping waarin men geroepen is
17 εἰ μὴ ἑκάστῳ ὡς ἐμέρισεν ὁ Θεός, ἕκαστον ὡς κέκληκεν ὁ Κύριος, οὕτω περιπατείτω. καὶ οὕτως ἐν ταῖς ἐκκλησίαις πάσαις διατάσσομαι. 17 32Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo ordineer ik in al de gemeenten.
32 Dat is, een iegelijk zij tevreden, en schikke zich naar de gaven en het beroep dat hij van den Heere verkregen heeft, hetzij in den huwelijken staat of daarbuiten; hetwelk hij daarna ook tot andere beroepen der mensen uitstrekt, opdat door de Christenen, onder den naam van de christelijke religie, de staat der burgerlijke orde niet worde beroerd, of de gemeente worde hatelijk gemaakt.
   
18 περιτετμημένος τις ἐκλήθη; μὴ ἐπισπάσθω. ἐν ἀκροβυστίᾳ τις ἐκλήθη; μὴ περιτεμνέσθω. 18 Is iemand besneden zijnde geroepen? Die late zich 33geen voorhuid aantrekken. Is iemand 34in de voorhuid zijnde geroepen? Die late zich niet besnijden.
33 Gelijk door de kunst van chirurgie geschieden kan. Zie 1 Makkabeeën 1:16. Josephus, Oudheden, boek 12, hfdst. 6. Namelijk als menende dat hij Gode daardoor te aangenamer zou zijn.
34 Dat is, onbesneden.
   
19 ἡ περιτομὴ οὐδέν ἐστι, καὶ ἡ ἀκροβυστία οὐδέν ἐστιν, ἀλλὰ τήρησις ἐντολῶν Θεοῦ. 19 De besnijdenis 35is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods.
35 Dat is, van geen kracht tot de godzaligheid. Hetwelk de apostel verstaat voornamelijk van de tijden des Nieuwen Testaments, wanneer de besnijdenis geen sacrament meer is. Zie Gal. 5:6. verwijsteksten
   
20 ἕκαστος ἐν τῇ κλήσει ᾗ ἐκλήθη, ἐν ταύτῃ μενέτω. 20 hEen iegelijk 36blijve in die beroeping waar hij in geroepen is.
h Ef. 4:1. Filipp. 1:27. Kol. 1:10. 1 Thess. 2:12. verwijsteksten
36 Dat is, zij gerust en late zich vergenoegen.
   
21 δοῦλος ἐκλήθης; μή σοι μελέτω· ἀλλ’ εἰ καὶ δύνασαι ἐλεύθερος γενέσθαι, μᾶλλον χρῆσαι. 21 Zijt gij een dienstknecht zijnde geroepen? 37Laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook 38kunt vrij worden, gebruik dat liever.
37 Namelijk alsof gij Gode daarom te minder zoudt behagen, zo gij maar een oprecht Christen zijt. Zie 1 Kor. 12:13. Gal. 3:28. verwijsteksten
38 Namelijk door wettige en behoorlijke wegen, gelijk onder de heidenen, waar de slavernij in zwang was, verscheidene wegen waren waardoor de slaven tot hun vrijheid konden komen.
   
22 ὁ γὰρ ἐν Κυρίῳ κληθεὶς δοῦλος, ἀπελεύθερος Κυρίου ἐστίν· ὁμοίως καὶ ὁ ἐλεύθερος κληθείς, δοῦλός ἐστι Χριστοῦ. 22 Want die in den Heere 39geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is 40een vrijgelatene des Heeren; desgelijks ook die 41vrij zijnde geroepen is, die is 42een dienstknecht van Christus.
39 Dat is, tot het geloof in Christus bekeerd is, nog een dienstknecht of slaaf zijnde.
40 Dat is, door den Heere van de dienstbaarheid der zonde en des duivels bevrijd. Zie Joh. 8:34, 35, 36. verwijsteksten
41 Namelijk naar den burgerlijken of uitwendigen stand.
42 Dat is, Zijn macht en geboden onderworpen, gelijk een dienstknecht aan zijn heer.
   
23 τιμῆς ἠγοράσθητε· μὴ γίνεσθε δοῦλοι ἀνθρώπων. 23 iGij zijt 43duur gekocht; wordt 44geen dienstknechten der mensen.
i 1 Kor. 6:20. Hebr. 9:12. 1 Petr. 1:18. verwijsteksten
43 Gr. door prijs. Zie het laatste vers van het voorgaande hoofdstuk.
44 Namelijk om iets te doen tot dienst of gehoorzaamheid van mensen hetgeen zou strijden tegen de geboden en den dienst Gods. Of: laat u in geestelijke zaken van geen mensen dienstbaar maken om niet vrijelijk te gebruiken hetgeen ons de Heere vrij gesteld heeft. Zie Gal. 5:1. Kol. 2:20. verwijsteksten
   
24 ἕκαστος ἐν ᾧ ἐκλήθη, ἀδελφοί, ἐν τούτῳ μενέτω παρὰ τῷ Θεῷ. 24 Een iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve 45bij God.
45 Dat is, als in Gods tegenwoordigheid; of: om zich in zulk beroep behoorlijk te kwijten.
  
Redenen om ongehuwd te blijven
25 Περὶ δὲ τῶν παρθένων ἐπιταγὴν Κυρίου οὐκ ἔχω· γνώμην δὲ δίδωμι ὡς ἠλεημένος ὑπὸ Κυρίου πιστὸς εἶναι. 25 Aangaande nu de maagden heb ik 46geen bevel des Heeren; maar ik 47zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere gekregen heb om 48getrouw te zijn.
46 Of: ordinantie, dat is, geen uitgedrukt bevel van God of van Christus; namelijk dat iemand maagd zou moeten blijven. Waaruit blijkt dat de woorden van Christus, Matth. 19:12, die dit vatten kan, vatte het, geen gebod, maar alleen een toelating is. verwijsteksten
47 Gr. geef.
48 Namelijk in mijn leer en bediening, en derhalve ook in hetgeen ik hier verklaar. Zie vers 40. 1 Kor. 4:1, 2. Of: geloofwaardig te zijn. verwijsteksten
   
26 νομίζω οὖν τοῦτο καλὸν ὑπάρχειν διὰ τὴν ἐνεστῶσαν ἀνάγκην, ὅτι καλὸν ἀνθρώπῳ τὸ οὕτως εἶναι. 26 Ik houd dan dit 49goed te zijn om den 50aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den mens goed is 51alzo te zijn.
49 Dat is, oorbaar en dienstig, gelijk vss. 1, 8. verwijsteksten
50 Of: tegenwoordigen nood, namelijk der gemeente van Christus, die nu in gedurige vervolging, zwarigheid en ballingschap is. Zie dergelijke wijze van spreken 2 Kor. 6:4. 1 Thess. 3:7. Welke noden beter en lichter kunnen uitgestaan worden van de ongetrouwden dan van de getrouwden, die met huisgezin en kinderen belast zijn. verwijsteksten
51 Dat is, ongetrouwd. Waarbij ook altijd verstaan wordt de conditie hiervoor in het achtste en negende vers gesteld, gelijk ook hierna in het vijf en dertigste en zes en dertigste vers van de gave der onthouding.
   
27 δέδεσαι γυναικί; μὴ ζήτει λύσιν. λέλυσαι ἀπὸ γυναικός; μὴ ζήτει γυναῖκα. 27 Zijt gij aan een vrouw verbonden? 52Zoek geen ontbinding. Zijt gij ongebonden van een vrouw? Zoek geen vrouw.
52 Namelijk zelfs niet om den aanstaanden nood, gelijk iemand zijn vorige woorden had kunnen misduiden.
   
28 ἐὰν δὲ καὶ γήμῃς, οὐχ ἥμαρτες· καὶ ἐὰν γήμῃ ἡ παρθένος, οὐχ ἥμαρτε. θλίψιν δὲ τῇ σαρκὶ ἕξουσιν οἱ τοιοῦτοι· ἐγὼ δὲ ὑμῶν φείδομαι. 28 Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen 53verdrukking hebben 54in het vlees; 55en ik spaar ulieden.
53 Dat is, zwarigheden, ongenoegen en vele zorgen.
54 Dat is, naar den uitwendigen mens, of: naar het tegenwoordige leven. En dit zegt hij voor degenen die zichzelven niets dan gemak en vermaak in het huwelijk inbeelden.
55 Dat is, ik wilde wel dat gij van zulke bekommernissen en zwarigheden als het huwelijk medebrengt, vrij waart, gelijk hierna vers 32 en vervolgens nader wordt verklaard, namelijk om den Heere te vrijer te kunnen dienen. verwijsteksten
   
29 τοῦτο δέ φημι, ἀδελφοί, *ὅτι ὁ καιρὸς **συνεσταλμένος τὸ λοιπόν ἐστιν· ἵνα καὶ ***οἱ ἔχοντες γυναῖκας ὡς μὴ ἔχοντες ὦσι·
* ὅτι ὁ B, Elz, Sc | ὁ St, M (SV-kt)
** συνεσταλμένος τὸ λοιπόν ἐστιν· ἵνα B-edd, Elz | συνεσταλμένος· τὸ λοιπόν ἐστιν ἵνα St, B-edd, Sc (SV-kt)
*** οἱ ἔχοντες St, B, Sc | ἔχοντες Elz, M
29 Maar dit zeg ik, broeders, dat 56de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn 57als niet hebbende;
56 Gr. De tijd is samen- of ingetrokken. Dit kan verstaan worden, óf van den tijd des levens van een iegelijk mens, alzo de eeuwen dagelijks verzwakken, en daarom de mens te meer op het geestelijke moet denken, hetwelk eeuwigdurend is; óf van den tijd dat de wereld nog zal staan, welke ook kort gezegd wordt te zijn ten aanzien van den voorgaanden tijd, en daarom de laatste ure genaamd wordt, opdat wij ons te zorgvuldiger zouden bereiden om Christus, onzen Rechter, haast uit den hemel te verwachten. Zie 1 Petr. 4:7. 2 Petr. 3:8. Anderen lezen: de tijd is kort; zo is overig, dat ook die vrouwen hebben, enz. verwijsteksten
57 Dit zegt Paulus niet om het gebruik des huwelijks den getrouwden te verbieden; want zulks zou strijden met hetgeen tevoren, vss. 3, 4, 5, gezegd is; maar om hen tot maat en nadenken in dat gebruik te vermanen, opdat de geestelijke plichten derzelve daardoor niet worden verhinderd, gelijk ook in hetgeen volgt. verwijsteksten
   
30 καὶ οἱ κλαίοντες, ὡς μὴ κλαίοντες· καὶ οἱ χαίροντες, ὡς μὴ χαίροντες· καὶ οἱ ἀγοράζοντες, ὡς μὴ κατέχοντες· 30 En 58die wenen, als niet wenende; en 59die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, 60als niet bezittende;
58 Dat is, die in droefheid zijn, voornamelijk over de ongevallen die het huwelijk medebrengt, door het afsterven van man, vrouw, kinderen, of dergelijke zwarigheden en tegenspoeden die in het huwelijk voorvallen.
59 Namelijk over de oorzaken die de huwelijke staat ook somwijlen hiertoe geeft, in het krijgen van kinderen, uithuwelijken, of andere gemakken en vermakingen.
60 Dat is, hun hart daarop niet stellende, zodat zij door het gebruik derzelve van het voornaamste goed zouden afgekeerd worden, zie Matth. 6:19, 33, gelijk ook de volgende woorden verklaren. verwijsteksten
   
31 καὶ οἱ χρώμενοι τῷ κόσμῳ τούτῳ, ὡς μὴ καταχρώμενοι· παράγει γὰρ τὸ σχῆμα τοῦ κόσμου τούτου. 31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; kwant 61de gedaante dezer wereld gaat voorbij.
k Jes. 40:6. Jak. 1:10; 4:14. 1 Petr. 1:24. 1 Joh. 2:17. verwijsteksten
61 Dat is, de dingen die de wereld als een groot goed en geluk acht, maar die niet anders dan een schijn daarvan zijn, gelijk enige vertoningen in de schouwspelen plegen, waarvan het Griekse woord schema genomen is. Zie Pred. 1:2. 1 Joh. 2:16, 17. verwijsteksten
   
32 θέλω δὲ ὑμᾶς ἀμερίμνους εἶναι. ὁ ἄγαμος μεριμνᾷ τὰ τοῦ Κυρίου, πῶς ἀρέσει τῷ Κυρίῳ· 32 En 62ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. lDe ongetrouwde 63bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen;
62 Dat is, ik zou wel willen, of wensen.
l 1 Tim. 5:5. verwijsteksten
63 Dat is, behoort zich te bekommeren; en kan dat vrijelijker doen, omdat hij door de zorg van het huishouden niet wordt verhinderd.
   
33 ὁ δὲ γαμήσας μεριμνᾷ τὰ τοῦ κόσμου, πῶς ἀρέσει τῇ γυναικί. 33 Maar die getrouwd is, 64bekommert zich met de dingen 65der wereld, hoe hij 66de vrouw zal behagen.
64 Dat is, pleegt zulks gewoonlijk te doen, en is vanwege de zorg van het huishouden, en om zijn partuur te behagen, meer daaraan gebonden.
65 Het woord wereld wordt hier niet genomen voor de wereldse begeerlijkheden, die ongeoorloofd zijn en alom in Gods Woord verboden, maar voor zulke dingen waardoor het huisgezin in deze wereld wordt onderhouden, als spijze, drank, kleding, woning, nering en dergelijke, die in zichzelven niet ongeoorloofd zijn, 1 Tim. 3:4; 5:8, maar evenwel den mens bekommeren om op het geestelijke niet altijd zo ernstiglijk en geduriglijk te denken, en waarin de ongetrouwden minder verhindering hebben dan de getrouwden, wanneer de gaven en het beroep zulks toelaten. Zie een voorbeeld hiervan in Maria en Martha, Luk. 10:39. verwijsteksten
66 Niet om iets te doen tegen Gods wil. Want alzo mogen wij geen mensen behagen, Luk. 14:26. Gal. 1:10. Maar om in liefde en vrede met hen te leven, Ef. 5:25, hetwelk ook alzo moet verstaan worden van de bekommering van de vrouw jegens den man in het volgende vers. verwijsteksten
   
34 μεμέρισται ἡ γυνὴ καὶ ἡ παρθένος. ἡ ἄγαμος μεριμνᾷ τὰ τοῦ Κυρίου, ἵνα ᾖ ἁγία καὶ σώματι καὶ πνεύματι· ἡ δὲ γαμήσασα μεριμνᾷ τὰ τοῦ κόσμου, πῶς ἀρέσει τῷ ἀνδρί. 34 Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest; maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen.
35 τοῦτο δὲ πρὸς τὸ ὑμῶν αὐτῶν συμφέρον λέγω· οὐχ ἵνα βρόχον ὑμῖν ἐπιβάλω, ἀλλὰ πρὸς τὸ εὔσχημον καὶ εὐπρόσεδρον τῷ Κυρίῳ ἀπερισπάστως. 35 En dit zeg ik 67tot uw eigen voordeel, niet opdat ik 68een strik over u zou werpen, maar om u te leiden tot hetgeen welvoegt en bekwaam is om den Heere wel aan te hangen, zonder 69herwaarts en derwaarts getrokken te worden.
67 Dat is, gemak en nut. En alzo verklaart hij in dit vers hetgeen hij tevoren goed of niet goed genaamd heeft.
68 Namelijk om u tot het ongetrouwde leven precieselijk te verbinden.
69 Of: onaftrekkelijk, namelijk met de zorgen en bekommernissen dezer wereld.
   
36 εἰ δέ τις ἀσχημονεῖν ἐπὶ τὴν παρθένον αὐτοῦ νομίζει, ἐὰν ᾖ ὑπέρακμος, καὶ οὕτως ὀφείλει γίνεσθαι, ὃ θέλει ποιείτω· οὐχ ἁμαρτάνει· γαμείτωσαν. 36 Maar zo iemand 70acht dat hij 71ongevoeglijk handelt met zijn maagd, indien zij over den jeugdigen tijd gaat, en het 72alzo moet geschieden, die doe wat hij wil, hij zondigt niet; dat zij trouwen.
70 Dat is, uit alle tekenen die hij daarvan speurt, gewaarwordt of oordeelt. Hij spreekt hier eigenlijk van ouders of voogden, waaronder de maagden staan.
71 Dat is, niet welbetamelijk, of welbedachtelijk, zo hij zijn maagd tegen haar natuur of genegenheid zou beletten te trouwen; of ook wel tegen den eis van de gelegenheid zijner familie.
72 Namelijk om meerdere zwarigheden, zo ten aanzien van haar als van zijn familie, te voorkomen.
   
37 ὃς δὲ ἕστηκεν ἑδραῖος ἐν τῇ καρδίᾳ, μὴ ἔχων ἀνάγκην, ἐξουσίαν δὲ ἔχει περὶ τοῦ ἰδίου θελήματος, καὶ τοῦτο κέκρικεν ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ, τοῦ τηρεῖν τὴν ἑαυτοῦ παρθένον, καλῶς ποιεῖ. 37 Doch die vast staat in zijn hart, 73geen noodzaak hebbende, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd 74zal bewaren, die doet wel.
73 Namelijk óf voor zichzelven tot behoudenis van zijn familie en andere gelegenheden, die de ouders dikwijls noodzaken hun kinderen uit te huwelijken; óf vanwege de broosheid der kinderen, waarvan in het voorgaande vers is gesproken.
74 Namelijk ongetrouwd.
   
38 ὥστε καὶ ὁ ἐκγαμίζων καλῶς ποιεῖ· ὁ δὲ μὴ ἐκγαμίζων κρεῖσσον ποιεῖ. 38 Alzo dan, die haar ten huwelijk uitgeeft, die doet wel; en die haar ten huwelijk niet uitgeeft, 75die doet beter.
75 Dat is, die doet wat dienstig of nuttiger is tot de rust van zijn maagd, gelijk vss. 1, 8, 26, en gelijk verklaard wordt vss. 35, 40. verwijsteksten
   
39 γυνὴ δέδεται νόμῳ ἐφ’ ὅσον χρόνον ζῇ ὁ ἀνὴρ αὐτῆς· ἐὰν δὲ κοιμηθῇ ὁ ἀνὴρ αὐτῆς, ἐλευθέρα ἐστὶν ᾧ θέλει γαμηθῆναι, μόνον ἐν Κυρίῳ. 39 mEen vrouw is door 76de wet verbonden zo langen tijd 77haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk 78in den Heere.
m Rom. 7:2. verwijsteksten
76 Namelijk des huwelijks. Zie Rom. 7:2. verwijsteksten
77 Namelijk tenzij uit oorzaak van overspel, Matth. 19:9, of van het scheiden der ongelovige partuur, hiervoor vers 15. verwijsteksten
78 Dat is, alleenlijk dat zulks geschiede in de vreze des Heeren; waartoe ook inzonderheid dient, dat zij nu vrij zijnde, geen juk aantrekke met de ongelovigen, 2 Kor. 6:14. verwijsteksten
   
40 μακαριωτέρα δέ ἐστιν ἐὰν οὕτω μείνῃ, κατὰ τὴν ἐμὴν γνώμην· δοκῶ δὲ κἀγὼ Πνεῦμα Θεοῦ ἔχειν. 40 Maar zij is 79gelukkiger indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En 80ik meen ook nden Geest Gods te hebben.
79 Namelijk zo ten aanzien van de bekommeringen, die het huwelijk medebrengt, als van de vrijheid die zij heeft om den Heere onbekommerder te dienen, gelijk hiervoor van den apostel is verklaard. Doch dit moet ook altijd verstaan worden met de vorige condities, zo zij de gave der onthouding heeft, en haar beroep zulks toelaat, gelijk hij dit bepaald heeft, vss. 7, 17. verwijsteksten
80 Dit zegt de apostel niet alsof hij daaraan twijfelde, maar om beleefdelijk van zichzelven te spreken, tegen den valsen waan, dien sommigen onder hen van zichzelven hadden. Zie hiervoor vers 25. verwijsteksten
n 1 Thess. 4:8. verwijsteksten

Einde 1 Korinthe 7