Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel beantwoordt een voorgestelde vraag, of het goed is een vrouw te nemen. 3 Den getrouwden gebiedt hij zich van elkander niet te onthouden. 5 Tenware met onderlinge bewilliging voor een tijd, om zich tot vasten en bidden te begeven. 8 Verklaart voorts aan de ongetrouwden en weduwen, dat het goed is ongetrouwd te blijven, namelijk voor zodanigen die de gave daartoe hebben, maar niet voor anderen. 10 Beveelt den getrouwden dat zij niet zullen scheiden. 12 Zelfs niet de gelovigen van de ongelovigen, zo dezelve tevreden zijn bij de gelovigen te blijven. 15 Maar zo de ongelovigen willen scheiden, betuigt hij dat de gelovigen alsdan niet zijn verbonden. 18 Verklaart verder, dat elk met zijn staat waarin hij tot Christus geroepen is, moet tevreden zijn, zowel besnedenen als onbesnedenen. 21 Zowel dienstknechten als vrijen. 25 Spreekt daarna van de maagden, die onder eens anders macht staan, en toont in wat geval het goed is die uit te geven of niet. 29 Voegt daarbij een algemene vermaning, hoe het huwelijk en andere zaken dezer wereld moeten gebruikt worden. 32 En wat voordeel de ongetrouwden boven de getrouwden hebben om den Heere wel aan te hangen. 36 Alzo nochtans dat zij niet zondigen die hun maagden ten huwelijk geven. 39 En verklaart wederom dat de getrouwden aan elkander verbonden zijn, zolang zij leven. |
| | Huwelijksvragen |
1 Περὶ δὲ ὧν ἐγράψατέ μοι, καλὸν ἀνθρώπῳ γυναικὸς μὴ ἅπτεσθαι. | | 1 AANGAANDE nu de dingen waarvan gij mij geschreven hebt: Het is 1een mens 2goed geen vrouw 3aan te raken; |
| 1 Dat is, een man. |
| 2 Door dit woord goed wordt hier verstaan niet wat eerlijk, deugdzaam, of heilig is; want de apostel betuigt dat de huwelijke staat eerlijk is, Hebr. 13:4, gelijk ook doorgaans de Heilige Schrift, maar voor hetgeen minder moeite, bekommering en ongemak heeft, gelijk de apostel hierna vers 26 hetzelve verklaart. |
| Hebr. 13:4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen. vers 26 Ik houd dan dit goed te zijn om den aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den mens goed is alzo te zijn. |
| 3 Dat is, te trouwen of te bekennen, gelijk dit woord alzo ook genomen wordt Gen. 20:6. |
| Gen. 20:6 En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten haar aan te roeren. |
| | |
2 διὰ δὲ τὰς πορνείας ἕκαστος τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα ἐχέτω, καὶ ἑκάστη τὸν ἴδιον ἄνδρα ἐχέτω. | | 2 Maar om 4der hoererijen wil zal een iegelijk man
5zijn eigen vrouw hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben. |
| 4 Hij spreekt in het meervoud, om daardoor allerlei onkuisheid en ontucht uit te drukken. |
| 5 Gr. zijns zelfs vrouw, dat is, één getrouwde huisvrouw, en niet vele. |
| | |
3 τῇ γυναικὶ ὁ ἀνὴρ τὴν ὀφειλομένην εὔνοιαν ἀποδιδότω· ὁμοίως δὲ καὶ ἡ γυνὴ τῷ ἀνδρί. | | 3 aDe man zal aan de vrouw 6de schuldige goedwilligheid betalen, en desgelijks ook de vrouw aan den man. |
| a 1 Petr. 3:7. |
| 1 Petr. 3:7 Gij mannen insgelijks, woont bij haar
met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt; opdat uw gebeden niet verhinderd worden. |
| 6 Hoewel dit verstaan kan worden in het gemeen van alle schuldige plichten tussen man en vrouw, Ef. 5:22, zo wordt het nochtans hier voornamelijk verstaan van die plichten die het huwelijk eigen zijn, gelijk uit het volgende vers blijkt. |
| Ef. 5:22 Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere; |
| | |
4 ἡ γυνὴ τοῦ ἰδίου σώματος οὐκ ἐξουσιάζει, ἀλλ’ ὁ ἀνήρ· ὁμοίως δὲ καὶ ὁ ἀνὴρ τοῦ ἰδίου σώματος οὐκ ἐξουσιάζει, ἀλλ’ ἡ γυνή. | | 4 De vrouw heeft 7de macht niet over haar eigen lichaam, maar de man; en desgelijks ook de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw. |
| 7 Namelijk om den man in deze schuldige goedwilligheid zonder reden haar lichaam te onttrekken, gelijk het volgende vers verklaart. |
| | |
5 μὴ ἀποστερεῖτε ἀλλήλους, εἰ μή τι ἂν ἐκ συμφώνου πρὸς καιρόν, ἵνα σχολάζητε τῇ νηστείᾳ καὶ τῇ προσευχῇ, καὶ πάλιν ἐπὶ τὸ αὐτὸ *συνέρχησθε, ἵνα μὴ πειράζῃ ὑμᾶς ὁ Σατανᾶς διὰ τὴν ἀκρασίαν ὑμῶν. * συνέρχησθε St, B-edd, Sc, M | συνέρχεσθε B-1598 (folio), Elz | | 5 bOnttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en 8bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan 9niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden. |
| b Joël 2:16. |
| Joël 2:16 Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. |
| 8 Hij spreekt hier niet van gewoon bidden, waartoe alle Christenen te allen tijde moeten bereid zijn, maar van buitengewone noden van bidden, hetzij die noden den getrouwden in het bijzonder, of de gemeente van Christus in het gemeen aangaan, gelijk uit het bijvoegen van vasten blijkt, hetwelk niet in alle gelegenheden, maar in het bidden in bijzondere noden vereist wordt. Zie Ex. 19:15. Joël 2:16. Matth. 17:21. Hand. 13:2. |
| Ex. 19:15 En hij zeide tot het volk: Weest gereed tegen den derden dag, en nadert niet tot de vrouw. Joël 2:16 Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. Matth. 17:21 Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten. Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. |
| 9 Dat is, bij deze gelegenheid niet verwekke tot onbehoorlijke lusten of andere onkuisheid. |
| | |
6 τοῦτο δὲ λέγω κατὰ συγγνώμην, οὐ κατ’ ἐπιταγήν. | | 6 10Doch dit zeg ik uit toelating, niet uit bevel. |
| 10 Dit wordt niet verstaan van hetgeen de apostel gezegd heeft op het 2de vers; alzo dengenen die de gave der onthouding niet hebben, niet alleen wordt toegelaten te trouwen, maar ook bevolen, gelijk ook in het 9de vers; maar van hetgeen zo-even tevoren van het onthouden voor een tijd, en dan weder bijeen te komen, gezegd is, hetwelk hij in de vrijheid der getrouwden wil laten, naar dat zij zichzelven daarin sterk of zwak bevinden, en naar dat hun nood en beroep zal verdragen. |
| | |
7 θέλω γὰρ πάντας ἀνθρώπους εἶναι ὡς καὶ ἐμαυτόν· ἀλλ’ ἕκαστος ἴδιον χάρισμα ἔχει ἐκ Θεοῦ, ὃς μὲν οὕτως, ὃς δὲ οὕτως. | | 7 cWant 11ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; dmaar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. |
| c Hand. 26:29. |
| Hand. 26:29 En Paulus zeide: Ik wenste wel van God dat, én bijna én geheel, niet alleen gij, maar ook allen die mij heden horen, zodanigen werden gelijk als ik ben, uitgenomen deze banden. |
| 11 De apostel verklaart, om de redenen die daar zullen verhaald worden, dat hij liever had dat zij allen de gave der onthouding hadden. Doch evenwel dat een iegelijk moet letten op de gaven die hij van God daartoe ontvangen heeft; de een namelijk om zich te onthouden, de ander om het huwelijk in eer en matigheid te gebruiken. |
| d Matth. 19:12. 1 Kor. 12:11. |
| Matth. 19:12 Want er zijn gesnedenen die uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er zijn gesnedenen die van de mensen gesneden zijn; en er zijn gesnedenen die zichzelven gesneden hebben om het Koninkrijk der hemelen. Die dit vatten kan, vatte het. 1 Kor. 12:11 Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. |
| | |
8 Λέγω δὲ τοῖς ἀγάμοις καὶ ταῖς χήραις, καλὸν αὐτοῖς ἐστιν ἐὰν μείνωσιν ὡς κἀγώ. | | 8 Doch ik zeg 12den ongetrouwden en den weduwen: Het is hun 13goed indien zij blijven gelijk als ik. |
| 12 Namelijk die van zichzelf zijn, gelijk het Griekse woord medebrengt. Want van de maagden, die onder eens anders macht staan, zal hij hierna in het 25ste vers beginnen te handelen. |
| 13 Dat is, raadzaam, dienstig en onbekommerder. Zie vers 26. |
| vers 26 Ik houd dan dit goed te zijn om den aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den mens goed is alzo te zijn. |
| | |
9 εἰ δὲ οὐκ ἐγκρατεύονται, γαμησάτωσαν· κρεῖσσον γάρ ἐστι γαμῆσαι ἢ πυροῦσθαι. | | 9 eMaar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen 14dan te branden. |
| e 1 Tim. 5:14. |
| 1 Tim. 5:14 Ik wil dan dat de jonge weduwen
huwen, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. |
| 14 Dat is, het is goed te trouwen om niet door de begeerten des vleses tot kwade lusten te worden ontstoken, en in gevaar te blijven van tot onkuisheid te vervallen, hetwelk altijd kwaad is. |
| | Over echtscheiding |
10 τοῖς δὲ γεγαμηκόσι παραγγέλλω, οὐκ ἐγώ, ἀλλ’ ὁ Κύριος, γυναῖκα ἀπὸ ἀνδρὸς μὴ χωρισθῆναι· | | 10 Doch den getrouwden gebied 15niet ik, maar de Heere, fdat de vrouw van den man niet scheide; |
| 15 Namelijk als de eerste voorsteller van dit gebod, maar als een herhaler van hetgeen Christus de Heere tevoren uitdrukkelijk geboden heeft. Zie Matth. 19:3, enz. |
| Matth. 19:3 En de farizeeën kwamen tot Hem, verzoekende Hem en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten om allerlei oorzaak? |
| f Mal. 2:14. Matth. 5:32; 19:9. Mark. 10:11. Luk. 16:18. |
| Mal. 2:14 Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt, daar zij toch uw gezellin en de huisvrouw uws verbonds is. Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Matth. 19:9 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. Mark. 10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. Luk. 16:18 Een iegelijk die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel. |
| | |
11 ἐὰν δὲ καὶ χωρισθῇ, μενέτω ἄγαμος, ἢ τῷ ἀνδρὶ καταλλαγήτω· καὶ ἄνδρα γυναῖκα μὴ ἀφιέναι. | | 11 En 16indien zij ook scheidt, 17dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate. |
| 16 Namelijk anders dan vanwege des mans overspel. Zie Matth. 5:32; 19:9. |
| Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Matth. 19:9 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. |
| 17 Dat is, dat zij tot geen ander huwelijk in de gemeente worde toegelaten, zo zij met den man niet kan verzoend worden. |
| | |
12 τοῖς δὲ λοιποῖς ἐγὼ λέγω, οὐχ ὁ Κύριος· εἴ τις ἀδελφὸς γυναῖκα ἔχει ἄπιστον, καὶ αὐτὴ συνευδοκεῖ οἰκεῖν μετ’ αὐτοῦ, μὴ ἀφιέτω αὐτήν. | | 12 Maar 18den anderen zeg 19ik, 20niet de Heere: Indien enig broeder een 21ongelovige vrouw heeft, en dezelve tevreden is 22bij hem te wonen, dat hij haar niet verlate; |
| 18 Namelijk gelovigen, die met ongelovigen getrouwd zijn. |
| 19 Namelijk als een apostel van Christus, door Zijn Geest onderricht en gedreven. |
| 20 Namelijk door een uitgedrukt bevel, gelijk het voorgaande was, vers 10. De reden hiervan schijnt te zijn, dat Christus het Evangelie alleen onder de Joden, die in Gods verbond nog waren, en niet onder de heidenen, daar dit onderscheid toenmaals voorviel, heeft gepredikt, hetwelk Hij hierom te zijner tijd door Zijn apostelen heeft laten voorstellen en gebieden. |
| vers 10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
| 21 Dat is, vreemd van de christelijke religie, gelijk de heidenen waren. |
| 22 Namelijk als de getrouwden plegen, en als hun betaamt. |
| | |
13 καὶ γυνὴ ἥτις ἔχει ἄνδρα ἄπιστον, καὶ αὐτὸς συνευδοκεῖ οἰκεῖν μετ’ αὐτῆς, μὴ ἀφιέτω αὐτόν. | | 13 En een vrouw die een ongelovigen man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate. |
14 ἡγίασται γὰρ ὁ ἀνὴρ ὁ ἄπιστος ἐν τῇ γυναικί, καὶ ἡγίασται ἡ γυνὴ ἡ ἄπιστος ἐν τῷ ἀνδρί· ἐπεὶ ἄρα τὰ τέκνα ὑμῶν ἀκάθαρτά ἐστι, νῦν δὲ ἅγιά ἐστιν. | | 14 Want de ongelovige man 23is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders 24waren uw kinderen onrein, maar nu 25zijn zij heilig. |
| 23 Gr. geheiligd in de vrouw, als ook daarna in den man, namelijk ten aanzien dat de gelovigen zijn erfgenamen van het verbond Gods met hun kinderen, Gen. 17:7. Hand. 2:39, welk voordeel de ongelovige partuur niet kan beletten door zijn ongelovigheid, omdat Gods genade in het heiligen van zulk huwelijk krachtiger is dan het ongeloof van de andere partuur om hetzelve te ontheiligen. |
| Gen. 17:7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. Hand. 2:39 Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. |
| 24 Dat is, vreemd van Gods verbond, gelijk van de ongelovige heidenen en hun zaad wordt betuigd, Ef. 2:12. |
| Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. |
| 25 Dat is, zijn in het uiterlijk verbond Gods begrepen, en hebben toegang tot de tekenen en zegelen van Gods genade, zowel als degenen die van beide gelovige ouders zijn geboren. |
| | |
15 εἰ δὲ ὁ ἄπιστος χωρίζεται, χωριζέσθω. οὐ δεδούλωται ὁ ἀδελφὸς ἢ ἡ ἀδελφὴ ἐν τοῖς τοιούτοις· ἐν δὲ εἰρήνῃ κέκληκεν ἡμᾶς ὁ Θεός. | | 15 Maar indien de ongelovige 26scheidt, dat hij scheide; de broeder of de zuster wordt 27in zodanige gevallen niet 28dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons 29tot vrede geroepen. |
| 26 Dat is, de gelovige verlaat, of van zich jaagt, en den band des huwelijks hardnekkiglijk van zijn zijde tenietdoet; gelijk toen bij de heidenen gewoonlijk was, en nu ook bij de Turken. |
| 27 Namelijk wanneer die alzo den band des huwelijks van hun zijde breken, uit haat alleen van het geloof. |
| 28 Dat is, niet gehouden van hun zijde den band des huwelijks verder te houden, of ongetrouwd te blijven, gelijk hij den getrouwden vers 11 in het gemeen had bevolen; van welk gebod die ook uitgezonderd worden. |
| vers 11 En indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate. |
| 29 Gr. in vrede, dat is, om in vrede en met een geruste consciëntie, hetzij in het huwelijk of buiten hetzelve, te leven. |
| | |
16 τί γὰρ οἶδας, γύναι, εἰ τὸν ἄνδρα σώσεις; ἢ τί οἶδας, ἄνερ, εἰ τὴν γυναῖκα σώσεις; | | 16 gWant wat weet 30gij, vrouw, of gij den man 31zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken? |
| g 1 Petr. 3:1. |
| 1 Petr. 3:1 DESGELIJKS gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden, |
| 30 Namelijk die gelovig zijt en bij den ongelovigen man in vrede leeft. |
| 31 Namelijk door uw vreedzamen en christelijken wandel voor Christus gewinnen zult. Zie 1 Tim. 4:16. Jak. 5:20. 1 Petr. 3:1, 2. |
| 1 Tim. 4:16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. Jak. 5:20 Die wete dat degene die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood zal behouden en menigte der zonden zal bedekken. 1 Petr. 3:1 DESGELIJKS gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden, 1 Petr. 3:2 Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel in vreze. |
| | Blijven in de beroeping waarin men geroepen is |
17 εἰ μὴ ἑκάστῳ ὡς ἐμέρισεν ὁ Θεός, ἕκαστον ὡς κέκληκεν ὁ Κύριος, οὕτω περιπατείτω. καὶ οὕτως ἐν ταῖς ἐκκλησίαις πάσαις διατάσσομαι. | | 17 32Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo ordineer ik in al de gemeenten. |
| 32 Dat is, een iegelijk zij tevreden, en schikke zich naar de gaven en het beroep dat hij van den Heere verkregen heeft, hetzij in den huwelijken staat of daarbuiten; hetwelk hij daarna ook tot andere beroepen der mensen uitstrekt, opdat door de Christenen, onder den naam van de christelijke religie, de staat der burgerlijke orde niet worde beroerd, of de gemeente worde hatelijk gemaakt. |
| | |
18 περιτετμημένος τις ἐκλήθη; μὴ ἐπισπάσθω. ἐν ἀκροβυστίᾳ τις ἐκλήθη; μὴ περιτεμνέσθω. | | 18 Is iemand besneden zijnde geroepen? Die late zich 33geen voorhuid aantrekken. Is iemand 34in de voorhuid zijnde geroepen? Die late zich niet besnijden. |
| 33 Gelijk door de kunst van chirurgie geschieden kan. Zie 1 Makkabeeën 1:16. Josephus, Oudheden, boek 12, hfdst. 6. Namelijk als menende dat hij Gode daardoor te aangenamer zou zijn. |
| 34 Dat is, onbesneden. |
| | |
19 ἡ περιτομὴ οὐδέν ἐστι, καὶ ἡ ἀκροβυστία οὐδέν ἐστιν, ἀλλὰ τήρησις ἐντολῶν Θεοῦ. | | 19 De besnijdenis 35is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods. |
| 35 Dat is, van geen kracht tot de godzaligheid. Hetwelk de apostel verstaat voornamelijk van de tijden des Nieuwen Testaments, wanneer de besnijdenis geen sacrament meer is. Zie Gal. 5:6. |
| Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. |
| | |
20 ἕκαστος ἐν τῇ κλήσει ᾗ ἐκλήθη, ἐν ταύτῃ μενέτω. | | 20 hEen iegelijk 36blijve in die beroeping waar hij in geroepen is. |
| h Ef. 4:1. Filipp. 1:27. Kol. 1:10. 1 Thess. 2:12. |
| Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Filipp. 1:27 Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; Kol. 1:10 Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken vruchtdragende, en wassende in de kennis Gods; 1 Thess. 2:12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. |
| 36 Dat is, zij gerust en late zich vergenoegen. |
| | |
21 δοῦλος ἐκλήθης; μή σοι μελέτω· ἀλλ’ εἰ καὶ δύνασαι ἐλεύθερος γενέσθαι, μᾶλλον χρῆσαι. | | 21 Zijt gij een dienstknecht zijnde geroepen? 37Laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook 38kunt vrij worden, gebruik dat liever. |
| 37 Namelijk alsof gij Gode daarom te minder zoudt behagen, zo gij maar een oprecht Christen zijt. Zie 1 Kor. 12:13. Gal. 3:28. |
| 1 Kor. 12:13 Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt. Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. |
| 38 Namelijk door wettige en behoorlijke wegen, gelijk onder de heidenen, waar de slavernij in zwang was, verscheidene wegen waren waardoor de slaven tot hun vrijheid konden komen. |
| | |
22 ὁ γὰρ ἐν Κυρίῳ κληθεὶς δοῦλος, ἀπελεύθερος Κυρίου ἐστίν· ὁμοίως καὶ ὁ ἐλεύθερος κληθείς, δοῦλός ἐστι Χριστοῦ. | | 22 Want die in den Heere 39geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is 40een vrijgelatene des Heeren; desgelijks ook die 41vrij zijnde geroepen is, die is 42een dienstknecht van Christus. |
| 39 Dat is, tot het geloof in Christus bekeerd is, nog een dienstknecht of slaaf zijnde. |
| 40 Dat is, door den Heere van de dienstbaarheid der zonde en des duivels bevrijd. Zie Joh. 8:34, 35, 36. |
| Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. Joh. 8:35 En de dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk. Joh. 8:36 Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn. |
| 41 Namelijk naar den burgerlijken of uitwendigen stand. |
| 42 Dat is, Zijn macht en geboden onderworpen, gelijk een dienstknecht aan zijn heer. |
| | |
23 τιμῆς ἠγοράσθητε· μὴ γίνεσθε δοῦλοι ἀνθρώπων. | | 23 iGij zijt 43duur gekocht; wordt 44geen dienstknechten der mensen. |
| i 1 Kor. 6:20. Hebr. 9:12. 1 Petr. 1:18. |
| 1 Kor. 6:20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. 1 Petr. 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
van de vaderen overgeleverd is, |
| 43 Gr. door prijs. Zie het laatste vers van het voorgaande hoofdstuk. |
| 44 Namelijk om iets te doen tot dienst of gehoorzaamheid van mensen hetgeen zou strijden tegen de geboden en den dienst Gods. Of: laat u in geestelijke zaken van geen mensen dienstbaar maken om niet vrijelijk te gebruiken hetgeen ons de Heere vrij gesteld heeft. Zie Gal. 5:1. Kol. 2:20. |
| Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. Kol. 2:20 Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast, |
| | |
24 ἕκαστος ἐν ᾧ ἐκλήθη, ἀδελφοί, ἐν τούτῳ μενέτω παρὰ τῷ Θεῷ. | | 24 Een iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve 45bij God. |
| 45 Dat is, als in Gods tegenwoordigheid; of: om zich in zulk beroep behoorlijk te kwijten. |
| | Redenen om ongehuwd te blijven |
25 Περὶ δὲ τῶν παρθένων ἐπιταγὴν Κυρίου οὐκ ἔχω· γνώμην δὲ δίδωμι ὡς ἠλεημένος ὑπὸ Κυρίου πιστὸς εἶναι. | | 25 Aangaande nu de maagden heb ik 46geen bevel des Heeren; maar ik 47zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere gekregen heb om 48getrouw te zijn. |
| 46 Of: ordinantie, dat is, geen uitgedrukt bevel van God of van Christus; namelijk dat iemand maagd zou moeten blijven. Waaruit blijkt dat de woorden van Christus, Matth. 19:12, die dit vatten kan, vatte het, geen gebod, maar alleen een toelating is. |
| Matth. 19:12 Want er zijn gesnedenen die uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er zijn gesnedenen die van de mensen gesneden zijn; en er zijn gesnedenen die zichzelven gesneden hebben om het Koninkrijk der hemelen. Die dit vatten kan, vatte het. |
| 47 Gr. geef. |
| 48 Namelijk in mijn leer en bediening, en derhalve ook in hetgeen ik hier verklaar. Zie vers 40. 1 Kor. 4:1, 2. Of: geloofwaardig te zijn. |
| vers 40 Maar zij is gelukkiger indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En ik meen ook den Geest Gods te hebben. 1 Kor. 4:1 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. 1 Kor. 4:2 En voorts wordt in de uitdelers vereist dat elk getrouw bevonden worde. |
| | |
26 νομίζω οὖν τοῦτο καλὸν ὑπάρχειν διὰ τὴν ἐνεστῶσαν ἀνάγκην, ὅτι καλὸν ἀνθρώπῳ τὸ οὕτως εἶναι. | | 26 Ik houd dan dit 49goed te zijn om den 50aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den mens goed is 51alzo te zijn. |
| 49 Dat is, oorbaar en dienstig, gelijk vss. 1, 8. |
| vers 1 AANGAANDE nu de dingen waarvan gij mij geschreven hebt: Het is een mens goed geen vrouw aan te raken; vers 8 Doch ik zeg den ongetrouwden en den weduwen: Het is hun goed indien zij blijven gelijk als ik. |
| 50 Of: tegenwoordigen nood, namelijk der gemeente van Christus, die nu in gedurige vervolging, zwarigheid en ballingschap is. Zie dergelijke wijze van spreken 2 Kor. 6:4. 1 Thess. 3:7. Welke noden beter en lichter kunnen uitgestaan worden van de ongetrouwden dan van de getrouwden, die met huisgezin en kinderen belast zijn. |
| 2 Kor. 6:4 Maar wij als dienaars Gods, maken onszelven in alles aangenaam, in veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, 1 Thess. 3:7 Zo zijn wij daarom, broeders, over u in al onze verdrukking en nood vertroost geworden door uw geloof; |
| 51 Dat is, ongetrouwd. Waarbij ook altijd verstaan wordt de conditie hiervoor in het achtste en negende vers gesteld, gelijk ook hierna in het vijf en dertigste en zes en dertigste vers van de gave der onthouding. |
| | |
27 δέδεσαι γυναικί; μὴ ζήτει λύσιν. λέλυσαι ἀπὸ γυναικός; μὴ ζήτει γυναῖκα. | | 27 Zijt gij aan een vrouw verbonden? 52Zoek geen ontbinding. Zijt gij ongebonden van een vrouw? Zoek geen vrouw. |
| 52 Namelijk zelfs niet om den aanstaanden nood, gelijk iemand zijn vorige woorden had kunnen misduiden. |
| | |
28 ἐὰν δὲ καὶ γήμῃς, οὐχ ἥμαρτες· καὶ ἐὰν γήμῃ ἡ παρθένος, οὐχ ἥμαρτε. θλίψιν δὲ τῇ σαρκὶ ἕξουσιν οἱ τοιοῦτοι· ἐγὼ δὲ ὑμῶν φείδομαι. | | 28 Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen 53verdrukking hebben 54in het vlees; 55en ik spaar ulieden. |
| 53 Dat is, zwarigheden, ongenoegen en vele zorgen. |
| 54 Dat is, naar den uitwendigen mens, of: naar het tegenwoordige leven. En dit zegt hij voor degenen die zichzelven niets dan gemak en vermaak in het huwelijk inbeelden. |
| 55 Dat is, ik wilde wel dat gij van zulke bekommernissen en zwarigheden als het huwelijk medebrengt, vrij waart, gelijk hierna vers 32 en vervolgens nader wordt verklaard, namelijk om den Heere te vrijer te kunnen dienen. |
| vers 32 En ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen; |
| | |
29 τοῦτο δέ φημι, ἀδελφοί, *ὅτι ὁ καιρὸς **συνεσταλμένος τὸ λοιπόν ἐστιν· ἵνα καὶ ***οἱ ἔχοντες γυναῖκας ὡς μὴ ἔχοντες ὦσι· * ὅτι ὁ B, Elz, Sc | ὁ St, M (SV-kt) ** συνεσταλμένος τὸ λοιπόν ἐστιν· ἵνα B-edd, Elz | συνεσταλμένος· τὸ λοιπόν ἐστιν ἵνα St, B-edd, Sc (SV-kt) *** οἱ ἔχοντες St, B, Sc | ἔχοντες Elz, M | | 29 Maar dit zeg ik, broeders, dat 56de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn 57als niet hebbende; |
| 56 Gr. De tijd is samen- of ingetrokken. Dit kan verstaan worden, óf van den tijd des levens van een iegelijk mens, alzo de eeuwen dagelijks verzwakken, en daarom de mens te meer op het geestelijke moet denken, hetwelk eeuwigdurend is; óf van den tijd dat de wereld nog zal staan, welke ook kort gezegd wordt te zijn ten aanzien van den voorgaanden tijd, en daarom de laatste ure genaamd wordt, opdat wij ons te zorgvuldiger zouden bereiden om Christus, onzen Rechter, haast uit den hemel te verwachten. Zie 1 Petr. 4:7. 2 Petr. 3:8. Anderen lezen: de tijd is kort; zo is overig, dat ook die vrouwen hebben, enz. |
| 1 Petr. 4:7 En het einde aller dingen is nabij; zijt dan nuchter, en waakt in de gebeden. 2 Petr. 3:8 Doch deze ene zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. |
| 57 Dit zegt Paulus niet om het gebruik des huwelijks den getrouwden te verbieden; want zulks zou strijden met hetgeen tevoren, vss. 3, 4, 5, gezegd is; maar om hen tot maat en nadenken in dat gebruik te vermanen, opdat de geestelijke plichten derzelve daardoor niet worden verhinderd, gelijk ook in hetgeen volgt. |
| vers 3 De man zal aan de vrouw de schuldige goedwilligheid betalen, en desgelijks ook de vrouw aan den man. vers 4 De vrouw heeft de macht niet over haar eigen lichaam, maar de man; en desgelijks ook de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw. vers 5 Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden. |
| | |
30 καὶ οἱ κλαίοντες, ὡς μὴ κλαίοντες· καὶ οἱ χαίροντες, ὡς μὴ χαίροντες· καὶ οἱ ἀγοράζοντες, ὡς μὴ κατέχοντες· | | 30 En 58die wenen, als niet wenende; en 59die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, 60als niet bezittende; |
| 58 Dat is, die in droefheid zijn, voornamelijk over de ongevallen die het huwelijk medebrengt, door het afsterven van man, vrouw, kinderen, of dergelijke zwarigheden en tegenspoeden die in het huwelijk voorvallen. |
| 59 Namelijk over de oorzaken die de huwelijke staat ook somwijlen hiertoe geeft, in het krijgen van kinderen, uithuwelijken, of andere gemakken en vermakingen. |
| 60 Dat is, hun hart daarop niet stellende, zodat zij door het gebruik derzelve van het voornaamste goed zouden afgekeerd worden, zie Matth. 6:19, 33, gelijk ook de volgende woorden verklaren. |
| Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; Matth. 6:33 Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. |
| | |
31 καὶ οἱ χρώμενοι τῷ κόσμῳ τούτῳ, ὡς μὴ καταχρώμενοι· παράγει γὰρ τὸ σχῆμα τοῦ κόσμου τούτου. | | 31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; kwant 61de gedaante dezer wereld gaat voorbij. |
| k Jes. 40:6. Jak. 1:10; 4:14. 1 Petr. 1:24. 1 Joh. 2:17. |
| Jes. 40:6 Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Jak. 1:10 En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. Jak. 4:14 Gij die niet weet wat morgen geschieden zal. Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds
gezien wordt en daarna verdwijnt. 1 Petr. 1:24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen; 1 Joh. 2:17 En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. |
| 61 Dat is, de dingen die de wereld als een groot goed en geluk acht, maar die niet anders dan een schijn daarvan zijn, gelijk enige vertoningen in de schouwspelen plegen, waarvan het Griekse woord schema genomen is. Zie Pred. 1:2. 1 Joh. 2:16, 17. |
| Pred. 1:2 IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. 1 Joh. 2:16 Want al wat in de wereld is, namelijk
de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. 1 Joh. 2:17 En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. |
| | |
32 θέλω δὲ ὑμᾶς ἀμερίμνους εἶναι. ὁ ἄγαμος μεριμνᾷ τὰ τοῦ Κυρίου, πῶς ἀρέσει τῷ Κυρίῳ· | | 32 En 62ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. lDe ongetrouwde 63bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen; |
| 62 Dat is, ik zou wel willen, of wensen. |
| l 1 Tim. 5:5. |
| 1 Tim. 5:5 Die nu waarlijk weduwe is en alleen gelaten, die hoopt op God en blijft in smekingen en gebeden nacht en dag. |
| 63 Dat is, behoort zich te bekommeren; en kan dat vrijelijker doen, omdat hij door de zorg van het huishouden niet wordt verhinderd. |
| | |
33 ὁ δὲ γαμήσας μεριμνᾷ τὰ τοῦ κόσμου, πῶς ἀρέσει τῇ γυναικί. | | 33 Maar die getrouwd is, 64bekommert zich met de dingen 65der wereld, hoe hij 66de vrouw zal behagen. |
| 64 Dat is, pleegt zulks gewoonlijk te doen, en is vanwege de zorg van het huishouden, en om zijn partuur te behagen, meer daaraan gebonden. |
| 65 Het woord wereld wordt hier niet genomen voor de wereldse begeerlijkheden, die ongeoorloofd zijn en alom in Gods Woord verboden, maar voor zulke dingen waardoor het huisgezin in deze wereld wordt onderhouden, als spijze, drank, kleding, woning, nering en dergelijke, die in zichzelven niet ongeoorloofd zijn, 1 Tim. 3:4; 5:8, maar evenwel den mens bekommeren om op het geestelijke niet altijd zo ernstiglijk en geduriglijk te denken, en waarin de ongetrouwden minder verhindering hebben dan de getrouwden, wanneer de gaven en het beroep zulks toelaten. Zie een voorbeeld hiervan in Maria en Martha, Luk. 10:39. |
| 1 Tim. 3:4 Die zijn eigen huis wel regeert, zijn kinderen in onderdanigheid houdende met alle stemmigheid; 1 Tim. 5:8 Doch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige. Luk. 10:39 En deze had een zuster, genaamd Maria, welke ook zittende aan de voeten van Jezus, Zijn woord hoorde. |
| 66 Niet om iets te doen tegen Gods wil. Want alzo mogen wij geen mensen behagen, Luk. 14:26. Gal. 1:10. Maar om in liefde en vrede met hen te leven, Ef. 5:25, hetwelk ook alzo moet verstaan worden van de bekommering van de vrouw jegens den man in het volgende vers. |
| Luk. 14:26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. Gal. 1:10 Want predik ik nu de mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus. Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; |
| | |
34 μεμέρισται ἡ γυνὴ καὶ ἡ παρθένος. ἡ ἄγαμος μεριμνᾷ τὰ τοῦ Κυρίου, ἵνα ᾖ ἁγία καὶ σώματι καὶ πνεύματι· ἡ δὲ γαμήσασα μεριμνᾷ τὰ τοῦ κόσμου, πῶς ἀρέσει τῷ ἀνδρί. | | 34 Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest; maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen. |
35 τοῦτο δὲ πρὸς τὸ ὑμῶν αὐτῶν συμφέρον λέγω· οὐχ ἵνα βρόχον ὑμῖν ἐπιβάλω, ἀλλὰ πρὸς τὸ εὔσχημον καὶ εὐπρόσεδρον τῷ Κυρίῳ ἀπερισπάστως. | | 35 En dit zeg ik 67tot uw eigen voordeel, niet opdat ik 68een strik over u zou werpen, maar om u te leiden tot hetgeen welvoegt en bekwaam is om den Heere wel aan te hangen, zonder 69herwaarts en derwaarts getrokken te worden. |
| 67 Dat is, gemak en nut. En alzo verklaart hij in dit vers hetgeen hij tevoren goed of niet goed genaamd heeft. |
| 68 Namelijk om u tot het ongetrouwde leven precieselijk te verbinden. |
| 69 Of: onaftrekkelijk, namelijk met de zorgen en bekommernissen dezer wereld. |
| | |
36 εἰ δέ τις ἀσχημονεῖν ἐπὶ τὴν παρθένον αὐτοῦ νομίζει, ἐὰν ᾖ ὑπέρακμος, καὶ οὕτως ὀφείλει γίνεσθαι, ὃ θέλει ποιείτω· οὐχ ἁμαρτάνει· γαμείτωσαν. | | 36 Maar zo iemand 70acht dat hij 71ongevoeglijk handelt met zijn maagd, indien zij over den jeugdigen tijd gaat, en het 72alzo moet geschieden, die doe wat hij wil, hij zondigt niet; dat zij trouwen. |
| 70 Dat is, uit alle tekenen die hij daarvan speurt, gewaarwordt of oordeelt. Hij spreekt hier eigenlijk van ouders of voogden, waaronder de maagden staan. |
| 71 Dat is, niet welbetamelijk, of welbedachtelijk, zo hij zijn maagd tegen haar natuur of genegenheid zou beletten te trouwen; of ook wel tegen den eis van de gelegenheid zijner familie. |
| 72 Namelijk om meerdere zwarigheden, zo ten aanzien van haar als van zijn familie, te voorkomen. |
| | |
37 ὃς δὲ ἕστηκεν ἑδραῖος ἐν τῇ καρδίᾳ, μὴ ἔχων ἀνάγκην, ἐξουσίαν δὲ ἔχει περὶ τοῦ ἰδίου θελήματος, καὶ τοῦτο κέκρικεν ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ, τοῦ τηρεῖν τὴν ἑαυτοῦ παρθένον, καλῶς ποιεῖ. | | 37 Doch die vast staat in zijn hart, 73geen noodzaak hebbende, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd 74zal bewaren, die doet wel. |
| 73 Namelijk óf voor zichzelven tot behoudenis van zijn familie en andere gelegenheden, die de ouders dikwijls noodzaken hun kinderen uit te huwelijken; óf vanwege de broosheid der kinderen, waarvan in het voorgaande vers is gesproken. |
| 74 Namelijk ongetrouwd. |
| | |
38 ὥστε καὶ ὁ ἐκγαμίζων καλῶς ποιεῖ· ὁ δὲ μὴ ἐκγαμίζων κρεῖσσον ποιεῖ. | | 38 Alzo dan, die haar ten huwelijk uitgeeft, die doet wel; en die haar ten huwelijk niet uitgeeft, 75die doet beter. |
| 75 Dat is, die doet wat dienstig of nuttiger is tot de rust van zijn maagd, gelijk vss. 1, 8, 26, en gelijk verklaard wordt vss. 35, 40. |
| vers 1 AANGAANDE nu de dingen waarvan gij mij geschreven hebt: Het is een mens goed geen vrouw aan te raken; vers 8 Doch ik zeg den ongetrouwden en den weduwen: Het is hun goed indien zij blijven gelijk als ik. vers 26 Ik houd dan dit goed te zijn om den aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den mens goed is alzo te zijn. vers 35 En dit zeg ik tot uw eigen voordeel, niet opdat ik een strik over u zou werpen, maar om u te leiden tot hetgeen welvoegt en bekwaam is om den Heere wel aan te hangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden. vers 40 Maar zij is gelukkiger indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En ik meen ook den Geest Gods te hebben. |
| | |
39 γυνὴ δέδεται νόμῳ ἐφ’ ὅσον χρόνον ζῇ ὁ ἀνὴρ αὐτῆς· ἐὰν δὲ κοιμηθῇ ὁ ἀνὴρ αὐτῆς, ἐλευθέρα ἐστὶν ᾧ θέλει γαμηθῆναι, μόνον ἐν Κυρίῳ. | | 39 mEen vrouw is door 76de wet verbonden zo langen tijd 77haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk 78in den Heere. |
| m Rom. 7:2. |
| Rom. 7:2 Want een vrouw die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans. |
| 76 Namelijk des huwelijks. Zie Rom. 7:2. |
| Rom. 7:2 Want een vrouw die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans. |
| 77 Namelijk tenzij uit oorzaak van overspel, Matth. 19:9, of van het scheiden der ongelovige partuur, hiervoor vers 15. |
| Matth. 19:9 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. vers 15 Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij scheide; de broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons tot vrede geroepen. |
| 78 Dat is, alleenlijk dat zulks geschiede in de vreze des Heeren; waartoe ook inzonderheid dient, dat zij nu vrij zijnde, geen juk aantrekke met de ongelovigen, 2 Kor. 6:14. |
| 2 Kor. 6:14 Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? |
| | |
40 μακαριωτέρα δέ ἐστιν ἐὰν οὕτω μείνῃ, κατὰ τὴν ἐμὴν γνώμην· δοκῶ δὲ κἀγὼ Πνεῦμα Θεοῦ ἔχειν. | | 40 Maar zij is 79gelukkiger indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En 80ik meen ook nden Geest Gods te hebben. |
| 79 Namelijk zo ten aanzien van de bekommeringen, die het huwelijk medebrengt, als van de vrijheid die zij heeft om den Heere onbekommerder te dienen, gelijk hiervoor van den apostel is verklaard. Doch dit moet ook altijd verstaan worden met de vorige condities, zo zij de gave der onthouding heeft, en haar beroep zulks toelaat, gelijk hij dit bepaald heeft, vss. 7, 17. |
| vers 7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. vers 17 Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo ordineer ik in al de gemeenten. |
| 80 Dit zegt de apostel niet alsof hij daaraan twijfelde, maar om beleefdelijk van zichzelven te spreken, tegen den valsen waan, dien sommigen onder hen van zichzelven hadden. Zie hiervoor vers 25. |
| vers 25 Aangaande nu de maagden heb ik geen bevel des Heeren; maar ik zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere gekregen heb om getrouw te zijn. |
| n 1 Thess. 4:8. |
| 1 Thess. 4:8 Zo dan, die dit verwerpt, die verwerpt geen mens, maar God, Die ook Zijn Heiligen Geest in ons heeft gegeven. |