Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Korinthe 4 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Korinthe 4

1 De apostel leert waarvoor de dienaars der gemeente moeten worden gehouden, en wat van hen geëist wordt. 3 Acht weinig het oordeel der mensen, en toont met zijn voorbeeld dat zij voornamelijk voor God rekenschap zullen geven van hun bediening. 6 Vermaant niet alleen de leraars, maar ook alle gelovigen tot een matig gevoelen van zichzelven. 7 Alzo niet zij zichzelven, maar God door Zijn gaven hen onderscheidt. 8 Stelt een onderscheid tussen het groot gevoelen, dat zij van zichzelven hadden, en den nederigen en ellendigen staat der laatste apostelen in deze wereld. 14 Opdat zij door deze vergelijking ook een minder gevoelen van zichzelven zouden hebben. 17 Verklaart dat hij ook Timotheüs te dien einde tot hen zond. 18 Berispt wederom hun opgeblazenheid en dreigt hen met zijn komst. 20 Opdat zij intijds het kwaad uit zich zouden weren en de roede ontgaan.
  
Het oordeel aan den Heere laten
1 Οὕτως ἡμᾶς λογιζέσθω ἄνθρωπος, ὡς ὑπηρέτας Χριστοῦ καὶ οἰκονόμους μυστηρίων Θεοῦ. 1 ALZO houde ons een ieder mens aals dienaars van Christus en 1uitdelers der verborgenheden Gods.
a Matth. 24:45. 2 Kor. 6:4. Kol. 1:25. Tit. 1:7. verwijsteksten
1 Gr. oikonomous, dat is, huisverzorgers, of hofmeesters van Gods huis. Namelijk in het uitdelen en bedienen van Zijn Woord en Zijn sacramenten, 1 Kor. 2:7. Zie van dit woord Luk. 16:1. verwijsteksten
   
2 ὃ δὲ λοιπόν, ζητεῖται ἐν τοῖς οἰκονόμοις, ἵνα πιστός τις εὑρεθῇ. 2 En voorts wordt in de uitdelers vereist bdat elk 2getrouw bevonden worde.
b Luk. 12:42. verwijsteksten
2 Dat is, zijn last hierin niet te buiten ga, of tekortdoe, Hebr. 3:5. verwijsteksten
   
3 ἐμοὶ δὲ εἰς ἐλάχιστόν ἐστιν ἵνα ὑφ’ ὑμῶν ἀνακριθῶ, ἢ ὑπὸ ἀνθρωπίνης ἡμέρας· ἀλλ’ οὐδὲ ἐμαυτὸν ἀνακρίνω. 3 Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoordeeld word, of van 3een menselijk oordeel; ja, ik 4oordeel ook mijzelven niet.
3 Gr. een menselijken dag; een manier van spreken genomen van de gewone gerichten, in welke op zekere gezette dagen vierschaar wordt gehouden om te oordelen hetgeen voorvalt. Niet dat de ene profeet ook van den anderen niet zou mogen oordelen, want het tegendeel beveelt hij 1 Kor. 14:29, maar hij spreekt van zulk een oordeel als in de volgende woorden zal aangetekend worden. Paulus ziet hier inzonderheid op den uitersten dag, wanneer alles zal geoordeeld worden naar behoren, Matth. 25:14, enz. Luk. 19:12. verwijsteksten
4 Dit wordt verstaan, niet van een oordeel der beproeving van onszelven of wij in het geloof zijn, en hoe wij met God staan, 1 Kor. 11:28. 2 Kor. 13:5, maar van een oordeel waardoor iemand zichzelven boven een ander verheft en prijst in zijn dienst, of beneden een ander stelt of misprijst, gelijk dit hier in sommigen bestraft wordt, dat de een Paulus boven Petrus, enz., verhief, en de ander wederom Petrus of Apollos, enz., boven hem zette. Dit is het dat hij aan Gods oordeel hier onderwerpt, dewijl de mensen hierin menigmaal uit affecten oordelen, gelijk het volgende ook uitwijst. verwijsteksten
   
4 οὐδὲν γὰρ ἐμαυτῷ σύνοιδα, ἀλλ’ οὐκ ἐν τούτῳ δεδικαίωμαι· ὁ δὲ ἀνακρίνων με Κύριός ἐστιν. 4 Want ik ben mijzelven van 5geen ding bewust, cdoch ik ben 6daardoor niet gerechtvaardigd; maar 7Die mij oordeelt, is de Heere.
5 Namelijk wat aangaat het trouwelijk bedienen van mijn apostelschap; daarin heb ik een goede consciëntie, want hiervan spreekt alleen de apostel.
c Ex. 34:7. Job 9:2. Ps. 143:2. verwijsteksten
6 Namelijk voor God, of in Gods gericht; gelijk David ook spreekt Ps. 143:2, en Paulus Gal. 2:16. Want wat anders is het een goede consciëntie te hebben in zijn doen voor God, tot zijn eigen troost, 1 Joh. 3:21, en wat anders door zijn doen voor God rechtvaardig te zijn. Het eerste toont de naarstigheid en oprechtheid van zijn doen, die David ook dikmaals in zijn psalmen betuigt; het andere een volmaaktheid zonder gebreken, die Paulus, gelijk ook David, in zichzelven niet vond, Ps. 19:13. Filipp. 3:12, 13, enz. verwijsteksten
7 Namelijk als opperste Rechter, niet alleen in de uitwendige zaak mijner bediening, maar ook mijner consciëntie, waarvan de Heere Christus alleen de Rechter is, Die daarvan metterdaad ten uitersten dage zal richten, gelijk het volgende vers verklaart.
   
5 ὥστε μὴ πρὸ καιροῦ τι κρίνετε, ἕως ἂν ἔλθῃ ὁ Κύριος, ὃς καὶ φωτίσει τὰ κρυπτὰ τοῦ σκότους, καὶ φανερώσει τὰς βουλὰς τῶν καρδιῶν· καὶ τότε ὁ ἔπαινος γενήσεται ἑκάστῳ ἀπὸ τοῦ Θεοῦ. 5 dZo dan, oordeelt niets 8vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, eWelke ook in het licht zal brengen 9hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren 10de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk 11lof hebben van God.
d Matth. 7:1. Rom. 2:1. verwijsteksten
8 Namelijk des oordeels, in welken Christus ook de verborgen zaken der consciëntie zal aan den dag brengen, Rom. 2:16. verwijsteksten
e Dan. 7:10. Openb. 20:12. verwijsteksten
9 Gr. de verborgen dingen der duisternis.
10 Dat is, met wat oprechtheid, en tot wat einde elk zijn doen in zijn dienst zal gericht hebben. Waardoor hij schijnt te bestraffen degenen die het Evangelie wel prediken, maar meer tot hun eigen eer of om gunst van mensen, dan tot Gods eer, en uit begeerte van de zaligheid der mensen.
11 Dat is, niet alleen een openbare getuigenis van zijn weldoen, maar ook beloning, Rom. 2:6. 2 Kor. 5:10. verwijsteksten
  
De hoogmoed der Korinthiërs
6 Ταῦτα δέ, ἀδελφοί, μετεσχημάτισα εἰς ἐμαυτὸν καὶ Ἀπολλὼ δι’ ὑμᾶς, ἵνα ἐν ἡμῖν μάθητε τὸ μὴ ὑπὲρ ὃ γέγραπται φρονεῖν, ἵνα μὴ εἷς ὑπὲρ τοῦ ἑνὸς φυσιοῦσθε κατὰ τοῦ ἑτέρου. 6 En 12deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis gepast 13om uwentwil, opdat gij aan ons zoudt leren f14niet te gevoelen 15boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, 16de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander.
12 Sommigen verstaan daardoor hetgeen de apostel van de gebreken en opgeblazenheid van enige leraren hiervoor gezegd heeft, en dat hij dezelve in zijn en Apollos’ persoon zou bestraft hebben zonder hun namen uit te drukken, om dezelve te sparen; maar alzo hiervoor vele dingen in den persoon van Paulus, Cefas en Apollos gezegd zijn, die op zulke leraars niet kunnen passen, en ook Paulus niet gewend is de gebreken der zodanigen op zich te nemen, om die te sparen, maar veelmeer zijn voorbeeld tegen zodanigen te stellen om de gemeente voor hen te waarschuwen, zo wordt dit wel zo gevoeglijk verstaan van de gebreken der gemeente zelve, die zodanig onderscheid onder de getrouwe leraars en apostelen maakten, waardoor deze verdeeldheden werden veroorzaakt, zonder dat al de leraren daarvan de schuld hadden; en verklaart dat hij in zijn en Apollos’ persoon hun had getoond waarvoor zij de leraren, wie zij ook waren, moesten houden, namelijk alleen als dienaars van Christus, die hen naar Christus wezen, en tot de rechte enigheid in Christus, en niet naar zichzelven, om een bijzonderen aanhang te maken.
13 Dat is, om u recht te onderwijzen, hoe gij u ten aanzien van uw leraars moet gedragen en in wat achting gij hen moet hebben.
f Spr. 3:7. Rom. 12:3. verwijsteksten
14 Namelijk noch van uw leraars, noch van uzelven, die door hen onderwezen zijt.
15 Namelijk doorlopend in het Woord Gods, dat ons alom de nederigheid en enigheid aanprijst. Of: boven hetgeen hiervoor van ons aan u is geschreven.
16 Dat is, de ene lidmaat der gemeente tegen de andere, omdat hij door dezen of door dien leraar tot Christus is gebracht, en door zijn dienst zulke of zulke gaven tot stichting van Christus’ gemeente is deelachtig geworden.
   
7 τίς γάρ σε διακρίνει; τί δὲ ἔχεις ὃ οὐκ ἔλαβες; εἰ δὲ καὶ ἔλαβες, τί καυχᾶσαι ὡς μὴ λαβών; 7 Want 17wie onderscheidt u? gEn wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt?
17 Namelijk hetzij dat gij een leraar zijt, die in gaven anderen te boven gaat, hetzij een lidmaat der gemeente, die door dezen of dien leraar tot het geloof in Christus en andere geestelijke gaven gebracht zijt. Het is dan God in Christus (wil hij zeggen), Die door Zijn genade u onderscheidt van anderen, niet de leraar, niet gij uzelven. Want hoewel Paulus plant, Apollos natmaakt, het is God alleen Die den wasdom geeft, 1 Kor. 3:6. verwijsteksten
g Joh. 3:27. Jak. 1:17. verwijsteksten
   
8 ἤδη κεκορεσμένοι ἐστέ, ἤδη ἐπλουτήσατε, χωρὶς ἡμῶν ἐβασιλεύσατε· καὶ ὄφελόν γε ἐβασιλεύσατε, ἵνα καὶ ἡμεῖς ὑμῖν συμβασιλεύσωμεν. 8 18Alrede zijt gij verzadigd, alrede zijt gij rijk geworden, 19zonder ons hebt gij geheerst; en 20och, of gij heerstet, opdat ook 21wij met u heersen mochten!
18 Dat is, gij beeldt uzelven in dat gij nu gans gelukkig zijt, en dat u in geestelijke gaven niets meer ontbreekt, maar dat gij de volmaaktheid in alles hebt verkregen en boven alle anderen uitmunt, gelijk een koning in zijn rijk. Hetwelk de apostel verwijtenderwijze zegt, om hen daarna door zijn voorbeeld en de aanmerking van zijn ellendigen staat tot nederigheid te vermanen. Zie dergelijk Openb. 3:17. verwijsteksten
19 Dat is, zonder dat wij aan uw heerschappij of inbeelding van heerschappij, rust en welstand, deel gehad hebben.
20 Namelijk in daad en waarheid.
21 Dit zegt hij, omdat iemand die een ander bemint, daarover vrolijk is als het hem welgaat en als hij in alles voorspoedig is, en het geluk van den zodanige als zijn eigen acht.
   
9 δοκῶ γὰρ ὅτι ὁ Θεὸς ἡμᾶς τοὺς ἀποστόλους ἐσχάτους ἀπέδειξεν ὡς ἐπιθανατίους· ὅτι θέατρον ἐγενήθημεν τῷ κόσμῳ, καὶ ἀγγέλοις, καὶ ἀνθρώποις. 9 22Want ik acht dat God ons, 23die de laatste apostelen zijn, 24tentoon heeft gesteld hals tot den dood verwezen; want wij zijn ieen schouwspel geworden 25der wereld en den engelen en den mensen.
22 Hier begint hij, tot een waarschuwing, zijn voorbeeld en dat van de andere apostelen voor te stellen, om hen tot nadenken en een nederig gevoelen van zichzelven en van hun staat te brengen, en hen veelmeer tot lijden dan tot roem te vermanen.
23 Dat is, die laatst geroepen zijn na Christus’ hemelvaart, als Paulus, Barnabas, Silas, Apollos, Timotheüs en dergelijken, welke daarom van sommigen ook uit kleinachting laatste apostelen werden genaamd. Zie van dezen naam Rom. 16:7. 2 Kor. 8:23. verwijsteksten
24 Of: tevoorschijn gebracht. Paulus ziet hier op de gewoonte der heidenen, die de misdadigen in de publieke schouwplaatsen tevoorschijn brachten, om dezelve tot vermaak van anderen den wilden beesten voor te werpen, of hen tegen dezelve beesten tot den dood toe te doen vechten. Hetwelk ook aan de Christenen door hen dikwijls is geschied, 1 Kor. 15:32. verwijsteksten
h Ps. 44:23. Rom. 8:36. 2 Kor. 4:11. verwijsteksten
i Hebr. 10:33. verwijsteksten
25 Dat is, der redelijke creaturen in de wereld, die hij verdeelt in engelen en mensen, waarvan de goede engelen en goede mensen getuigen waren van hun lijden en met hen medelijden hadden; en de kwade engelen en mensen daar ook een vermaak in hadden, gelijk in de schouwplaatsen allerlei volk en oordelen werden bevonden.
   
10 ἡμεῖς μωροὶ διὰ Χριστόν, ὑμεῖς δὲ φρόνιμοι ἐν Χριστῷ· ἡμεῖς ἀσθενεῖς, ὑμεῖς δὲ ἰσχυροί· ὑμεῖς ἔνδοξοι, ἡμεῖς δὲ ἄτιμοι. 10 k26Wij zijn dwazen om Christus’ wil, maar 27gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten.
k 1 Kor. 2:3. verwijsteksten
26 Dat is, voor dwazen geacht van de wereld.
27 Namelijk naar uw mening en inbeelding.
   
11 ἄχρι τῆς ἄρτι ὥρας καὶ πεινῶμεν, καὶ διψῶμεν, καὶ γυμνητεύομεν, καὶ κολαφιζόμεθα, καὶ ἀστατοῦμεν, 11 Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten lgeslagen, en hebben geen vaste woonplaats;
l Hand. 23:2. verwijsteksten
   
12 καὶ κοπιῶμεν ἐργαζόμενοι ταῖς ἰδίαις χερσί· λοιδορούμενοι εὐλογοῦμεν· διωκόμενοι ἀνεχόμεθα· 12 mEn arbeiden, 28werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en nwij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen;
m Hand. 18:3; 20:34. 1 Thess. 2:9. 2 Thess. 3:8. verwijsteksten
28 Zie hiervan een voorbeeld in Paulus, Hand. 18:3. 1 Kor. 9:6. verwijsteksten
n Matth. 5:44. Luk. 6:28; 23:34. Hand. 7:60. Rom. 12:14. verwijsteksten
   
13 βλασφημούμενοι παρακαλοῦμεν· ὡς περικαθάρματα τοῦ κόσμου ἐγενήθημεν, πάντων περίψημα ἕως ἄρτι. 13 Wij worden gelasterd en wij bidden; wij zijn geworden als 29uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel 30tot nu toe.
29 Dat is, waar wij komen, de wereldse mensen zoeken zich van ons te ontdoen, en werpen ons uit als vuiligheid en afschrapsel, of ook als vervloekte mensen, gelijk het Griekse woord katharma ook somwijlen wordt genomen. Zie Klgld. 3:45. verwijsteksten
30 Dat is, niet eens of tweemaal, maar geduriglijk tot nu toe.
   
14 Οὐκ ἐντρέπων ὑμᾶς γράφω ταῦτα, ἀλλ’ ὡς τέκνα μου ἀγαπητὰ νουθετῶ. 14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar oals mijn lieve kinderen 31vermaan ik u.
o 1 Thess. 2:11. verwijsteksten
31 Namelijk om u tot nadenken en betering van deze gebreken te brengen.
   
15 ἐὰν γὰρ μυρίους παιδαγωγοὺς ἔχητε ἐν Χριστῷ, ἀλλ’ οὐ πολλοὺς πατέρας· ἐν γὰρ Χριστῷ Ἰησοῦ διὰ τοῦ εὐαγγελίου ἐγὼ ὑμᾶς ἐγέννησα. 15 Want al hadt gij tienduizend 32leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; pwant in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie 33geteeld.
32 Gr. paidagogous, dat is, leermeesters of tuchtmeesters; namelijk die u in de zaken van Christus verder onderwijzen, nadat gij van mij door het Evangelie van Christus zijt gewonnen. En dit zegt de apostel omdat een vader met meerder beweging en oprechter liefde zijn kinderen onderricht dan wel een tuchtmeester. Zie 2 Kor. 11:20. verwijsteksten
p Hand. 18:11. Gal. 4:19. Filem. vs. 10. Jak. 1:18. verwijsteksten
33 Of: gewonnen, gegenereerd, dat is, eerst tot het geloof gebracht. Want de predicatie van het Evangelie is het middel waardoor wij van Gods Geest wedergeboren worden, Filem. vs. 10. 1 Petr. 1:23. verwijsteksten
   
16 παρακαλῶ οὖν ὑμᾶς, μιμηταί μου γίνεσθε. 16 Zo vermaan ik u dan: qZijt mijn 34navolgers.
q 1 Kor. 11:1. Filipp. 3:17. 1 Thess. 1:6. 2 Thess. 3:9. verwijsteksten
34 Namelijk in nederigheid, vreedzaamheid, lijdzaamheid, eenvoudigheid, enz.
   
17 διὰ τοῦτο ἔπεμψα ὑμῖν Τιμόθεον, ὅς ἐστι τέκνον μου ἀγαπητὸν καὶ πιστὸν ἐν Κυρίῳ, ὃς ὑμᾶς ἀναμνήσει τὰς ὁδούς μου τὰς ἐν Χριστῷ, καθὼς πανταχοῦ ἐν πάσῃ ἐκκλησίᾳ διδάσκω. 17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die 35mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken 36mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer.
35 Namelijk niet alleen omdat ik hem voor Christus door het Evangelie heb gewonnen, maar ook omdat hij mijn voetstappen als een oprechte zoon in alles navolgt, 1 Tim. 1:2; 4:6. verwijsteksten
36 Dat is, mijn wandel in mijn leven, Ps. 1:1, 6, en mijn wijze van doen in het Evangelie van Christus met alle oprechtheid en eenvoudigheid voor te stellen, gelijk hij terstond daarbij voegt. verwijsteksten
   
18 ὡς μὴ ἐρχομένου δέ μου πρὸς ὑμᾶς ἐφυσιώθησάν τινες. 18 Doch 37sommigen zijn opgeblazen, alsof ik tot ulieden 38niet komen zou.
37 Dit zegt hij niet alleen van sommige leraars, die zich vanwege enige uiterlijke welsprekendheid veel lieten voorstaan en Paulus’ eenvoudigheid verachtten; maar ook van enige lidmaten die van dezelve onderwezen zijnde, zichzelven, hoewel hun nog veel ontbrak, voor grote meesters hielden, en anderen nevens zich verachtten, gelijk in de volgende verzen verklaard wordt.
38 Namelijk om zulke gebreken te beteren en naar behoren te straffen.
   
19 ἐλεύσομαι δὲ ταχέως πρὸς ὑμᾶς, ἐὰν ὁ Κύριος θελήσῃ, καὶ γνώσομαι οὐ τὸν λόγον τῶν πεφυσιωμένων, ἀλλὰ τὴν δύναμιν. 19 Maar ik zal haast tot u komen, rzo de Heere wil, en ik zal dan verstaan 39niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, 40maar de kracht.
r Hand. 18:21. Hebr. 6:3. Jak. 4:15. verwijsteksten
39 Dat is, den roem van welsprekendheid of van kennis in geestelijke zaken.
40 Namelijk die zij metterdaad bewijzen in geloof, liefde, en andere christelijke deugden of gaven, die Gods Geest krachtiglijk werkt, 1 Joh. 3:18. verwijsteksten
   
20 οὐ γὰρ ἐν λόγῳ ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ, ἀλλ’ ἐν δυνάμει. 20 sWant 41het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.
s 1 Kor. 2:4. 1 Thess. 1:5. 2 Petr. 1:16. verwijsteksten
41 Dat is, de staat van een Christenmens of kind Gods, in hetwelk God Zijn Rijk opricht, Rom. 14:17. verwijsteksten
   
21 τί θέλετε; ἐν ῥάβδῳ ἔλθω πρὸς ὑμᾶς, ἢ ἐν ἀγάπῃ πνεύματί τε πρᾳότητος; 21 Wat wilt gij? Zal ik 42met de roede tot u komen, of 43in liefde en in den geest der zachtmoedigheid?
42 Dat is, met oefening van straf en tuchtiging, 2 Kor. 10:6. verwijsteksten
43 Dat is, vriendelijkheid en toegenegenheid. Want anderszins komt ook de straf van een vader uit liefde, Hebr. 12:6. verwijsteksten

Einde 1 Korinthe 4