Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Korinthe 3 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Korinthe 3

1 De apostel geeft nog andere redenen waarom hij het Evangelie in alle eenvoudigheid onder hen heeft gepredikt, namelijk om hun kindsheid in de kennis, en vleselijkheid in hun onenigheden. 5 Verklaart voorts in wat aanzien de leraars moeten zijn, en hoe de lof van hun werk niet hun die planten en natmaken, maar Gode Die den wasdom geeft, moet toegeschreven worden. 10 Dat hun ambt is op Christus, het Fundament, niet hooi, stro en stoppelen, maar goud, zilver en kostelijke gesteenten te bouwen. 13 En dat elks werk door vuur zal beproefd worden, en zij dan loon naar bevinding zullen ontvangen. 16 Dat de tempel Gods door onenigheden niet moet geschonden worden. 18 Dewijl de wijsheid der mensen dwaasheid is voor God, 21 Dat dan niemand op mensen moet roemen, dewijl wij van Christus zijn.
  
Geen reden voor partijschap
1 Καὶ ἐγώ, ἀδελφοί, οὐκ ἠδυνήθην λαλῆσαι ὑμῖν ὡς πνευματικοῖς, ἀλλ’ ὡς σαρκικοῖς, ὡς νηπίοις ἐν Χριστῷ. 1 EN ik, broeders, kon tot u niet spreken 1als tot geestelijken, maar 2als tot vleselijken, als tot 3jonge kinderen in Christus.
1 Dat is, als tot zodanigen die door Gods Geest uitnemend verlicht zijn en in de kennis zeer toegenomen hebben. Zie Gal. 6:1. verwijsteksten
2 Dat is, als tot zodanigen, in welke het vlees of menselijke genegenheden zich nog te veel openbaren, gelijk in de kinderen pleegt te geschieden, die de genegenheden meer volgen dan de rede.
3 Dat is, die nog zeer teer en onwetende zijn in de leer van Christus; en hiermede verklaart hij het woord vleselijken, opdat het niet zou genomen worden voor mensen die geheel vreemd zijn van den Geest van Christus, gelijk het dikmaals in de Heilige Schrift gebruikt wordt. Zie Rom. 8:8. verwijsteksten
   
2 γάλα ὑμᾶς ἐπότισα, καὶ οὐ βρῶμα· οὔπω γὰρ ἠδύνασθε, ἀλλ’ οὔτε ἔτι νῦν δύνασθε· 2 aIk heb u met 4melk gevoed, en niet met 5vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet;
a Hebr. 5:12. 1 Petr. 2:2. verwijsteksten
4 Dat is, met de eerste beginselen en fundamenten der christelijke leer, die met eenvoudige en naakte woorden voorgesteld worden. Gr. met melk gedrenkt.
5 Dat is, de hogere verklaringen der christelijke leer, die met hogere woorden en diepzinniger redenen worden voorgesteld. Zie breder Hebr. 5:12, enz. verwijsteksten
   
3 ἔτι γὰρ σαρκικοί ἐστε· ὅπου γὰρ ἐν *ὑμῖν ζῆλος καὶ ἔρις καὶ διχοστασίαι, οὐχὶ σαρκικοί ἐστε, καὶ κατὰ ἄνθρωπον περιπατεῖτε;
* ὑμῖν St, B-edd, Elz, Sc, M | ἡμῖν B-edd
3 Want gij zijt nog vleselijk. bWant dewijl onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet 6naar den mens?
b 1 Kor. 1:11. Gal. 5:19. Jak. 3:16. verwijsteksten
6 Dat is, gelijk de natuurlijke mensen plegen, hetwelk voor u onbetamelijk is.
   
4 ὅταν γὰρ λέγῃ τις, Ἐγὼ μέν εἰμι Παύλου, ἕτερος δέ, Ἐγὼ Ἀπολλώ, οὐχὶ σαρκικοί ἐστε; 4 Want als de een zegt: cIk ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; zijt gij niet 7vleselijk?
c 1 Kor. 1:12. verwijsteksten
7 Dat is, nog door vleselijke of kinderlijke genegenheden gedreven in het onderscheiden van uw leraars.
   
5 τίς οὖν ἐστι Παῦλος, τίς δὲ Ἀπολλώς, ἀλλ’ ἢ διάκονοι δι’ ὧν ἐπιστεύσατε, καὶ ἑκάστῳ ὡς ὁ Κύριος ἔδωκεν; 5 Wie is dan Paulus, en wie is dApollos, anders dan dienaars 8door welke gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan 9een iegelijk gegeven heeft?
d Hand. 18:24. 1 Kor. 1:12; 16:12. verwijsteksten
8 Dat is, door welker dienst en prediking, Rom. 10:17. verwijsteksten
9 Namelijk van Zijn dienaren, dien Hij Zijn gaven verscheidenlijk uitdeelt. Zie 1 Kor. 12:4, enz. verwijsteksten
   
6 ἐγὼ ἐφύτευσα, Ἀπολλὼς ἐπότισεν, ἀλλ’ ὁ Θεὸς ηὔξανεν. 6 10Ik heb geplant, eApollos heeft 11natgemaakt, maar God heeft 12den wasdom gegeven.
10 Dat is, den eersten grond der gemeente door mijn predicatie gelegd, gelijk hierna verklaard wordt, vers 10. verwijsteksten
e Hand. 18:26; 19:1. verwijsteksten
11 Dat is, hetgeen ik begonnen had, heeft hij door zijn leer bevorderd en versterkt.
12 Dat is, het woord dat uitwendig van ons was gepredikt, in de harten der toehoorders krachtig gemaakt tot hun bekering. Zie Joh. 6:44, 65. Hand. 11:21; 16:14, enz. verwijsteksten
   
7 ὥστε οὔτε ὁ φυτεύων ἐστί τι, οὔτε ὁ ποτίζων, ἀλλ’ ὁ αὐξάνων Θεός. 7 Zo is dan noch hij die plant 13iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft.
13 Te achten of te roemen; hetwelk alzo niet is te verstaan alsof Paulus de dienaars wilde veracht hebben (want 1 Kor. 4:1 zal hij het tegendeel zeggen), maar omdat niemand zich op de gaven der dienaren, wie zij ook zijn, alzo moet vergapen, dat hij hun de eer zou geven die den oppersten Auteur van dit werk toekomt; alzo het God is Die hen stelt, Die hun bekwame gaven geeft, en door hun arbeid krachtig is in de harten der mensen, vers 5. 1 Kor. 12:6. Gal. 3:5. verwijsteksten
   
8 ὁ φυτεύων δὲ καὶ ὁ ποτίζων ἕν εἰσιν· ἕκαστος δὲ τὸν ἴδιον μισθὸν λήψεται κατὰ τὸν ἴδιον κόπον. 8 En die plant en die natmaakt, 14zijn één; fmaar een iegelijk zal zijn loon ontvangen 15naar zijn arbeid.
14 Dat is, arbeiden in eenzelfde zaak, en tot eenzelfde einde, namelijk om eenzelfde leer des Evangelies te verbreiden en de gemeente van Christus te stichten, hoewel met verscheidene gaven. Want hij spreekt alhier nog van het ambt der trouwe leraars, gelijk als hij en Apollos waren.
f Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6; 14:12. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. verwijsteksten
15 Dat is, naar dat hij zich in dit zijn ambt wel zal hebben gekweten en benaarstigd, Matth. 25:20, enz. verwijsteksten
   
9 Θεοῦ γάρ ἐσμεν συνεργοί· Θεοῦ γεώργιον, Θεοῦ οἰκοδομή ἐστε. 9 Want 16wij zijn 17Gods gmedearbeiders; 18Gods akkerwerk, 19Gods hgebouw zijt gij.
16 Namelijk die dienaars van Gods Woord zijn.
17 Namelijk die onder God aan den bouw der gemeente medearbeiden als instrumenten, die God heeft beliefd daartoe te gebruiken, hoewel het voornaamste werk van Hem komt en de bekwaamheid dezer instrumenten ook zelve van Hem komt, 2 Kor. 3:5, 6. verwijsteksten
g 2 Kor. 6:1. verwijsteksten
18 Dat is, gij als leden der gemeente Gods zijt degenen aan wie deze arbeid besteed wordt, gelijk aan een groot akkerwerk.
19 Een andere gelijkenis genomen van een groot gesticht, waarvan een groot meester het beleid heeft, en waaraan hij zijn dienaars bezighoudt, welke gelijkenis hij daarna breder uitlegt en toe-eigent.
h Ef. 2:20. Kol. 2:7. 1 Petr. 2:5. verwijsteksten
  
Christus het enige Fundament
10 Κατὰ τὴν χάριν τοῦ Θεοῦ τὴν δοθεῖσάν μοι, ὡς σοφὸς ἀρχιτέκτων θεμέλιον τέθεικα, ἄλλος δὲ ἐποικοδομεῖ. ἕκαστος δὲ βλεπέτω πῶς ἐποικοδομεῖ. 10 20Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik 21als een wijs bouwmeester 22het fundament gelegd, en 23een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe 24hoe hij daarop bouwt.
20 Namelijk door welke ik tot een apostel van Christus ben geroepen, en met welke Hij mij tot nu toe in mijn bediening heeft bijgestaan en vergezelschapt. Waarmede hij alles wat hij is en doet, niet zichzelven, maar Gode toeschrijft.
21 Dat is, als een recht, voorzichtig, en getrouw bouwmeester betaamt.
22 Namelijk benevens de andere apostelen in het eerste oprichten van de gemeente van Christus door de gehele wereld; en ik als de eerste die uw gemeente heb opgericht, Rom. 15:20. Ef. 2:20. Openb. 21:14. verwijsteksten
23 Dit zegt hij van de gewone dienaren, die na de apostelen in de opgerichte gemeenten zijn geroepen en gesteld, en op der apostelen werk voortgingen, Rom. 15:20. verwijsteksten
24 Sommigen verstaan dit van de personen die door de leraars op het fundament gebouwd worden, gelijk het woord werk alzo genomen wordt 1 Kor. 9:1. Doch alzo de apostel hier zegt: een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt, en niet: wie hij daarop bouwt, zo wordt dit gemeenlijk en bekwamelijker verstaan, dat de apostel hier de leraars wil vermanen, dat zij toezien wat leer zij op het fundament, dat de apostelen gelegd hebben, voorstellen tot versterking en vermeerdering der opgerichte gemeenten. verwijsteksten
   
11 θεμέλιον γὰρ ἄλλον οὐδεὶς δύναται θεῖναι παρὰ τὸν κείμενον, ὅς ἐστιν Ἰησοῦς ὁ Χριστός. 11 Want niemand kan een ander fundament leggen 25dan hetgeen igelegd is, 26hetwelk is Jezus Christus.
25 Of: behalve hetgeen, namelijk van mij en de andere apostelen.
i Jes. 28:16. Matth. 16:18. verwijsteksten
26 Christus wordt het Fundament der gemeente genaamd, óf ten aanzien van Hemzelven, op Wien de zaligheid der gemeente steunt, omdat Hij als waarachtig God en Mens ons de zaligheid heeft verworven en dezelve door Zijn Geest toe-eigent, Matth. 16:18. 1 Petr. 2:6, óf ten aanzien van de leer, waardoor wij tot Hem als den enigen Zaligmaker worden gewezen en gebracht, en door het geloof in Hem ontvangen gerechtigheid, heiligheid en het eeuwige leven. Op deze leer ziet de apostel alhier, en verklaart dat wij in de leer des Evangelies tot niemand anders mogen worden gewezen om zaligheid te vinden, dan tot Zijn Persoon en verdiensten. Zie Joh. 14:6. Hand. 4:12. Ef. 2:20. verwijsteksten
   
12 εἰ δέ τις ἐποικοδομεῖ ἐπὶ τὸν θεμέλιον τοῦτον χρυσόν, ἄργυρον, λίθους τιμίους, ξύλα, χόρτον, καλάμην, 12 En indien iemand 27op dit fundament bouwt 28goud, zilver, kostelijke stenen, 29hout, hooi, stoppelen,
27 Dat is, op deze leer van de zaligheid in Christus Jezus alleen te zoeken.
28 Dat is, stichtelijke leringen, niet getrokken uit menselijke wijsheid, maar uit de rechte gronden van Gods Woord, 2 Tim. 1:13. verwijsteksten
29 Hierdoor worden verstaan, niet enige ketterijen of valse leringen die het fundament omstoten, waardoor de gemeente van Christus verleid of gescheurd wordt, want zulke veroordeelt Gods Woord als werken des vleses, die de mensen van de zaligheid beroven, Hand. 20:30. Gal. 5:20. 1 Tim. 4:1, 2, 3, maar enige leringen, dwalingen of inzettingen van minder gewicht, uit menselijk vernuft voortgebracht, die het fundament niet omstoten, of enige curieuze en onnodige disputen, die niet stichten, en opgepronkte wijzen van spreken buiten Gods Woord, welke de apostel in deze eerste vier hoofdstukken doorlopend bestraft. verwijsteksten
   
13 ἑκάστου τὸ ἔργον φανερὸν γενήσεται· ἡ γὰρ ἡμέρα δηλώσει, ὅτι ἐν πυρὶ ἀποκαλύπτεται· καὶ ἑκάστου τὸ ἔργον ὁποῖόν ἐστι τὸ πῦρ δοκιμάσει. 13 Eens 30iegelijks 31werk zal openbaar worden; kwant 32de dag zal het 33verklaren, dewijl het door 34vuur ontdekt wordt; en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven.
30 Namelijk leraars. Want van die en hun werk spreekt hier de apostel alleen.
31 Dat is, leer die hij voorstelt.
k Jes. 8:20; 48:10. Jer. 23:29. 1 Petr. 1:7; 4:12. verwijsteksten
32 Dat is, de tijd; of: het licht der waarheid, Rom. 13:12, 13. Ef. 5:13. 2 Petr. 1:19. verwijsteksten
33 Namelijk of het hout, hooi, stro en stoppelen, dan of het goud, zilver en kostelijke stenen zijn.
34 Door dit vuur kan hier niet verstaan worden een vagevuur, waardoor de mensen na dit leven van hun zonden zouden gevaagd of gereinigd worden, overmits door dit vuur, waarvan Paulus hier spreekt, niet alleen het werk dat vergaat of verbrand wordt, maar ook dat blijft en beloond wordt, zal beproefd worden; maar wordt verstaan óf van het vuur des Heiligen Geestes, Die door het licht van Gods Woord den vasten arbeid en trouwe leringen der leraren mettertijd ontdekt in de gemeente Gods, en Die de onnodige of curieuze leer onderscheidt en doet verdwijnen, niet anders dan het goud door het vuur van zijn onreinheden wordt gezuiverd, Ps. 12:7. Jer. 23:29; óf het vuur van vervolging, zwarigheid en verzoeking, waardoor de oprechte leer gelijk als beproefd wordt, omdat zij alsdan ons een vasten troost geeft, hetwelk de andere niet doen kan, Jak. 1:2. 1 Petr. 1:6, 7. verwijsteksten
   
14 εἴ τινος τὸ ἔργον μένει ὃ ἐπῳκοδόμησε, μισθὸν λήψεται. 14 Zo iemands werk 35blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal 36loon ontvangen.
35 Dat is, leer door Gods Woord vast en bondig geoordeeld wordt, 1 Thess. 5:21. verwijsteksten
36 Namelijk ten uitersten dage, uit genade, ook in het bijzonder over dit zijn werk, Dan. 12:3. 1 Kor. 15:41, 42. verwijsteksten
   
15 εἴ τινος τὸ ἔργον κατακαήσεται, ζημιωθήσεται· αὐτὸς δὲ σωθήσεται, *οὕτως δὲ ὡς διὰ πυρός.
* οὕτως B-edd, Elz | οὕτω St, B-edd, Sc, M
15 Zo iemands werk zal 37verbrand worden, die zal 38schade lijden; maar zelf zal hij 39behouden worden, doch alzo 40als door vuur.
37 Dat is, zo iemands lering na gedane beproeving uit Gods Woord zal verdwijnen en ijdel geacht worden.
38 Namelijk van dezen zijn arbeid.
39 Namelijk omdat hij in zijn leer het fundament nog vast heeft behouden.
40 Dat is, bezwaarlijk, gelijk als iemand zichzelven uit den brand behoudt, daarin alles latende wat hij heeft, Jud. vs. 23. verwijsteksten
   
16 Οὐκ οἴδατε ὅτι ναὸς Θεοῦ ἐστε, καὶ τὸ Πνεῦμα τοῦ Θεοῦ οἰκεῖ ἐν ὑμῖν; 16 lWeet gij niet dat 41gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont?
l 1 Kor. 6:19. 2 Kor. 6:16. Hebr. 3:6. 1 Petr. 2:5. verwijsteksten
41 Namelijk die in Christus gelooft, 1 Petr. 2:5. Zie Ef. 2:21. verwijsteksten
   
17 εἴ τις τὸν ναὸν τοῦ Θεοῦ φθείρει, φθερεῖ τοῦτον ὁ Θεός· ὁ γὰρ ναὸς τοῦ Θεοῦ ἅγιός ἐστιν, οἵτινές ἐστε ὑμεῖς. 17 42Zo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God 43schenden; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt.
42 Dat is, zo iemand de gemeente Gods door leringen der menselijke wijsheid, of door bijzonder aanhangen aan dezen of genen leraar, verdeelt of scheurt.
43 Gr. verderven, dat is, te schande maken.
   
18 Μηδεὶς ἑαυτὸν ἐξαπατάτω· εἴ τις δοκεῖ σοφὸς εἶναι ἐν ὑμῖν ἐν τῷ αἰῶνι τούτῳ, μωρὸς γενέσθω, ἵνα γένηται σοφός. 18 mNiemand 44bedriege zichzelven: Zo iemand onder u dunkt dat hij 45wijs is in deze wereld, 46die worde dwaas, opdat hij 47wijs moge worden.
m Spr. 3:7. Jes. 5:21. verwijsteksten
44 Of: verleide.
45 Dat is, begiftigd met menselijke wijsheid.
46 Namelijk naar het oordeel van de wereldwijzen, wanneer hij de kennis van Christus’ kruis en nederigheid voor zijn hoogste wijsheid houdt, die de wereld houdt voor dwaasheid. Zie 1 Kor. 1:21, 22, 23, 24. verwijsteksten
47 Namelijk in God en in de zaken zijner zaligheid.
   
19 ἡ γὰρ σοφία τοῦ κόσμου τούτου μωρία παρὰ τῷ Θεῷ ἐστι. γέγραπται γάρ, Ὁ δρασσόμενος τοὺς σοφοὺς ἐν τῇ πανουργίᾳ αὐτῶν. 19 Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Want er is geschreven: nHij 48vat de wijzen in hun arglistigheid;
n Job 5:13. verwijsteksten
48 Dat is, Hij verwart hun wereldse en listige raadslagen tegen God en de vromen, zodat zij zelven daardoor vergaan.
   
20 καὶ πάλιν, Κύριος γινώσκει τοὺς διαλογισμοὺς τῶν σοφῶν, ὅτι εἰσὶ μάταιοι. 20 En wederom: oDe Heere kent de overleggingen 49der wijzen, 50dat zij ijdel zijn.
o Ps. 94:11. verwijsteksten
49 Dat is, wereldwijzen, als tevoren. De tekst Ps. 94:11 heeft mensen, namelijk die op hun wijsheid steunen. verwijsteksten
50 Dat is, hun wijsheid tevergeefs in het werk stellen tegen Gods wijsheid.
   
21 ὥστε μηδεὶς καυχάσθω ἐν ἀνθρώποις· πάντα γὰρ ὑμῶν ἐστιν, 21 Niemand dan 51roeme op mensen; want alles is 52uwe.
51 Dat is, vergape zich niet noch vertrouwe op menselijke wijsheid.
52 Dat is, van God tot den dienst van uw zaligheid geschikt en verordineerd; zelfs de voornaamsten onder de leraars zijn niet voor zichzelven, maar voor de gemeente. En daarom moeten zij alles richten niet tot hun eigen eer, maar tot de eer van Christus en uw zaligheid.
   
22 εἴτε Παῦλος, εἴτε Ἀπολλώς, εἴτε Κηφᾶς, εἴτε κόσμος, εἴτε ζωή, εἴτε θάνατος, εἴτε ἐνεστῶτα, εἴτε μέλλοντα· πάντα ὑμῶν ἐστιν, 22 Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe;
23 ὑμεῖς δὲ Χριστοῦ, Χριστὸς δὲ Θεοῦ. 23 Doch gij 53zijt van Christus, en Christus 54is Gods.
53 Namelijk lichaam of bruid, als van uw Hoofd.
54 Namelijk des Vaders welgeliefde Zoon en Gezant, om ons tot de eeuwige erve met Hem te brengen. Zie 1 Kor. 11:3; 15:27, 28. verwijsteksten

Einde 1 Korinthe 3